De vreze des Heren in het Oude Testament
B.J. Oosterhoff
Dissertatie 1949 te Utrecht bij promotor Prof. Dr. A. H. Edelkoort
Deze dissertatie gaat of de teksten in het Oude Testament die de vreze van de HEERE behandelen. Oosterhoff hanteert vooral het werkwoord jara (jaree), vrezen en de term jarat Jahweh vrees voor de HEERE (ontzag) Soms gaat het niet om deze woorden maar om de zaak zelf zoals Job die aan het einde van het boek de grootheid van God belijdt en zijn nietigheid. Daaruit blijkt dat hij de HEERE vreest, ontzag heeft voor de HEERE.
De dissertatie begint met het vrezen van de Goden bij Babel en Assyrië. Volken die nauw verwant zijn aan Israël. Uit het korte verslag blijkt dat de volken vooral bang zijn voor de goden die nogal willekeurig zijn en onbetrouwbaar. Soms zijn er wel teksten waarbij enig vertrouwen lijkt te zijn van de aanhangers van de goden (bij. van Sjamasj) maar dat is minimaal. Om die reden deed men ook aan magie om zo de onbetrouwbare goden te bewerken en aan hun kant te krijgen. Ook waren er boetpsalmen maar je kon zo maar iets verkeerds doen in de ogen van de goden. Ze waren nogal onredelijk.
Bij Israël was er ook vrees (ontzag) voor de HEERE vanwege zijn heiligheid. Er is een kinderlijke vreze en een slaafse vreze. Die eerste gaat het om eerbied maar ook vertrouwen. Bij die tweede gaat het om vrees voor straf. Het woord vrees en vrezen is dus per context verschillend. Jona zei dat hij de HEERE vreesde. Hij doelde op wie zijn God was en welke godsdienst hij aanhing. Het was niet de vrezen in beoefening. In de wijsheidsliteratuur gaat is de vreze deze HEEREN het beginsel van de wijsheid. De HEERE vrezen houdt ook of juist in om zijn geboden te praktiseren. Er is in het Oude Testament een vrees (ontzag) voor de HEERE vanwege zijn heiligheid.
In met name Deuteronomium is de HEERE vrezen synoniem met Hem dienen en eren en zijn geboden houden (6:13, 10:12, 13:15). Bij de profeet Jeremia is het dienen van de afgoden een teken dat de HEERE niet gevreesd wordt (2:19v).
De vreze des HEEREN is zo sluit Oosterhoff zijn dissertatie af van hoogste waarde voor de mens. Daarin bereikt de mens zijn hoge waarde waartoe God hem heeft geschapen en daar ligt zijn grootste geluk.
B.J. Oosterhoff
Dissertatie 1949 te Utrecht bij promotor Prof. Dr. A. H. Edelkoort
Deze dissertatie gaat of de teksten in het Oude Testament die de vreze van de HEERE behandelen. Oosterhoff hanteert vooral het werkwoord jara (jaree), vrezen en de term jarat Jahweh vrees voor de HEERE (ontzag) Soms gaat het niet om deze woorden maar om de zaak zelf zoals Job die aan het einde van het boek de grootheid van God belijdt en zijn nietigheid. Daaruit blijkt dat hij de HEERE vreest, ontzag heeft voor de HEERE.
De dissertatie begint met het vrezen van de Goden bij Babel en Assyrië. Volken die nauw verwant zijn aan Israël. Uit het korte verslag blijkt dat de volken vooral bang zijn voor de goden die nogal willekeurig zijn en onbetrouwbaar. Soms zijn er wel teksten waarbij enig vertrouwen lijkt te zijn van de aanhangers van de goden (bij. van Sjamasj) maar dat is minimaal. Om die reden deed men ook aan magie om zo de onbetrouwbare goden te bewerken en aan hun kant te krijgen. Ook waren er boetpsalmen maar je kon zo maar iets verkeerds doen in de ogen van de goden. Ze waren nogal onredelijk.
Bij Israël was er ook vrees (ontzag) voor de HEERE vanwege zijn heiligheid. Er is een kinderlijke vreze en een slaafse vreze. Die eerste gaat het om eerbied maar ook vertrouwen. Bij die tweede gaat het om vrees voor straf. Het woord vrees en vrezen is dus per context verschillend. Jona zei dat hij de HEERE vreesde. Hij doelde op wie zijn God was en welke godsdienst hij aanhing. Het was niet de vrezen in beoefening. In de wijsheidsliteratuur gaat is de vreze deze HEEREN het beginsel van de wijsheid. De HEERE vrezen houdt ook of juist in om zijn geboden te praktiseren. Er is in het Oude Testament een vrees (ontzag) voor de HEERE vanwege zijn heiligheid.
In met name Deuteronomium is de HEERE vrezen synoniem met Hem dienen en eren en zijn geboden houden (6:13, 10:12, 13:15). Bij de profeet Jeremia is het dienen van de afgoden een teken dat de HEERE niet gevreesd wordt (2:19v).
De vreze des HEEREN is zo sluit Oosterhoff zijn dissertatie af van hoogste waarde voor de mens. Daarin bereikt de mens zijn hoge waarde waartoe God hem heeft geschapen en daar ligt zijn grootste geluk.