De opkomst van de meritocratie (The Rise of Meritocracy) 1877-2033
Michael Young (1959)
Meritocratie bij Michael Young
Voor een helder begrip van wat een meritocratie is, kunnen we het bes te te rade gaan bij de uitvinder van dat begrip, Michael Young. Wat zijn volgens hem de belangrijkste eigenschappen van een meritocratie, van a society in which power and responsibility [are] as much proportioned to merit as education (114)? In zo’n meritocratie berusten verschillen in status, inkomen en macht tussen de burgers niet langer op ‘toevallige’ achtergrondkenmerken waar individuen zelf geen greep op hebben, zoals hun afkomst, sekse, geloofsovertuiging, huidskleur, leeftijd, enz. Het is in Youngs meritocratie uiteindelijk aan mensen zelf om te bepalen hoe hoog ze zullen eindigen op de maatschappelijke ladder. In een meritocratie moet dus aan twee voorwaarden zijn voldaan. Enerzijds mag alleen verdienste tellen voor iemands maatschappelijke positie. Omgekeerd moet het voor iedereen gelijkelijk mogelijk zijn zich door zijn verdiensten van anderen te onderscheiden.
Om de details van Youngs meritocratie beter te begrijpen is het nodig kort in te gaan op de – deels fictieve – wordingsgeschiedenis ervan, zo als die in The Rise of Meritocracy vanuit het perspectief van 2034 wordt geschetst. De kiemen voor deze meritocratie, aldus Young’s twintigste eeuwse alterego, werden vanaf de late negentiende eeuw gelegd in het onderwijs. In de loop van de twintigste eeuw slaagde men er vervolgens steeds beter in om kinderen op basis van talent te rangschikken en te selecteren, in plaats van op basis van afkomst, sekse of ras. De pre-me ritocratische maatschappij gaf zich uiteraard niet zonder slag of stoot gewonnen. Youngs alterego beschrijft (voorspelt) nauwkeurig hoe eerst een heroïsche strijd moest worden geleverd met conservatieve krachten als het gezin (met zijn dynastieke erf-logica) en allerlei andere vormen van voortrekkerij: feodalisme, nepotisme en cliëntelisme. Vooral de strijd tegen het bevoordelen van de ouderen – een vaste baan, en elk jaar au tomatisch een extra periodiek, u kent het wel – zou bitter en langdurig zijn geweest. De voornaamste hindernis werd daar opgeworpen door de vakbonden. Uiteindelijk werd dit gerontocratische verzet echter gebroken door een coalitie van gefrustreerde jongeren, die per definitie niet zo bang zijn voor veranderingen, en getalenteerde ouderen die de meritocratische toets niet vreesden. Zij verweten de gevestigde vakbeweging een te weinig meritocratische houding.
De gelijke kansen maatschappij is omgeslagen in een stressmaatschappij.
De keerzijde van de meritocratie komt aan de oppervlakte: niemand is ooit zeker van zijn positie. Iedereen moet blijven presteren, om zijn plaats in de sociale rangorde te consolideren. (...) In de stressmaatschap pij is iedereen vooral met zichzelf bezig en niet zozeer met de medemens of met het perspectief van toekomstige generaties. Wie het niet maakt, heeft geen excuus: het is je eigen schuld als je je kansen niet benut. (11) Aldus betoogde journalist Hans Wansink in 1994 in het boek De opkomst van de stressmaatschappij. De stressmaatschappij is de schaduwzijde van het breed omarmde ideaal van een meritocratie, een ‘samenleving waarin geleverde prestaties maatgevend zijn voor ieders maatschappelijke posi tie’ (9), stelde Wansink. ‘Maatschappelijk succes wordt minder dan ooit bepaald door afkomst en privileges en is meer dan ooit het resultaat van geluk, eigen initiatief, talent en van de invloed van de leefomgeving. De meritocratische gedachte houdt tegelijk een appèl en een belofte in: wie zijn best doet, kan vooruitkomen’ (9). Keerzijde is echter de stressmaat schappij, die gekenmerkt wordt door ‘het ressentiment van allen jegens allen en het volstrekte gebrek aan politiek engagement. (...), de totale des integratie van sociale weefsels en politieke infrastructuur (23). Tegenover het ressentiment van de verliezers staat volgens Wansink de zelfgenoeg zaamheid van de winnaars, die zich onder luid zelf-applaus afwenden van de publieke zaak. Die geen reden meer zien om solidariteit op te brengen met de verliezers die hun lot immers aan zichzelf te danken hebben.
Bovenstaand artikel is geheel geciteerd uit: https://www.evelientonkens.nl/wp-content/uploads/2015/02/340096.pdf
Michael Young (1959)
Meritocratie bij Michael Young
Voor een helder begrip van wat een meritocratie is, kunnen we het bes te te rade gaan bij de uitvinder van dat begrip, Michael Young. Wat zijn volgens hem de belangrijkste eigenschappen van een meritocratie, van a society in which power and responsibility [are] as much proportioned to merit as education (114)? In zo’n meritocratie berusten verschillen in status, inkomen en macht tussen de burgers niet langer op ‘toevallige’ achtergrondkenmerken waar individuen zelf geen greep op hebben, zoals hun afkomst, sekse, geloofsovertuiging, huidskleur, leeftijd, enz. Het is in Youngs meritocratie uiteindelijk aan mensen zelf om te bepalen hoe hoog ze zullen eindigen op de maatschappelijke ladder. In een meritocratie moet dus aan twee voorwaarden zijn voldaan. Enerzijds mag alleen verdienste tellen voor iemands maatschappelijke positie. Omgekeerd moet het voor iedereen gelijkelijk mogelijk zijn zich door zijn verdiensten van anderen te onderscheiden.
Om de details van Youngs meritocratie beter te begrijpen is het nodig kort in te gaan op de – deels fictieve – wordingsgeschiedenis ervan, zo als die in The Rise of Meritocracy vanuit het perspectief van 2034 wordt geschetst. De kiemen voor deze meritocratie, aldus Young’s twintigste eeuwse alterego, werden vanaf de late negentiende eeuw gelegd in het onderwijs. In de loop van de twintigste eeuw slaagde men er vervolgens steeds beter in om kinderen op basis van talent te rangschikken en te selecteren, in plaats van op basis van afkomst, sekse of ras. De pre-me ritocratische maatschappij gaf zich uiteraard niet zonder slag of stoot gewonnen. Youngs alterego beschrijft (voorspelt) nauwkeurig hoe eerst een heroïsche strijd moest worden geleverd met conservatieve krachten als het gezin (met zijn dynastieke erf-logica) en allerlei andere vormen van voortrekkerij: feodalisme, nepotisme en cliëntelisme. Vooral de strijd tegen het bevoordelen van de ouderen – een vaste baan, en elk jaar au tomatisch een extra periodiek, u kent het wel – zou bitter en langdurig zijn geweest. De voornaamste hindernis werd daar opgeworpen door de vakbonden. Uiteindelijk werd dit gerontocratische verzet echter gebroken door een coalitie van gefrustreerde jongeren, die per definitie niet zo bang zijn voor veranderingen, en getalenteerde ouderen die de meritocratische toets niet vreesden. Zij verweten de gevestigde vakbeweging een te weinig meritocratische houding.
De gelijke kansen maatschappij is omgeslagen in een stressmaatschappij.
De keerzijde van de meritocratie komt aan de oppervlakte: niemand is ooit zeker van zijn positie. Iedereen moet blijven presteren, om zijn plaats in de sociale rangorde te consolideren. (...) In de stressmaatschap pij is iedereen vooral met zichzelf bezig en niet zozeer met de medemens of met het perspectief van toekomstige generaties. Wie het niet maakt, heeft geen excuus: het is je eigen schuld als je je kansen niet benut. (11) Aldus betoogde journalist Hans Wansink in 1994 in het boek De opkomst van de stressmaatschappij. De stressmaatschappij is de schaduwzijde van het breed omarmde ideaal van een meritocratie, een ‘samenleving waarin geleverde prestaties maatgevend zijn voor ieders maatschappelijke posi tie’ (9), stelde Wansink. ‘Maatschappelijk succes wordt minder dan ooit bepaald door afkomst en privileges en is meer dan ooit het resultaat van geluk, eigen initiatief, talent en van de invloed van de leefomgeving. De meritocratische gedachte houdt tegelijk een appèl en een belofte in: wie zijn best doet, kan vooruitkomen’ (9). Keerzijde is echter de stressmaat schappij, die gekenmerkt wordt door ‘het ressentiment van allen jegens allen en het volstrekte gebrek aan politiek engagement. (...), de totale des integratie van sociale weefsels en politieke infrastructuur (23). Tegenover het ressentiment van de verliezers staat volgens Wansink de zelfgenoeg zaamheid van de winnaars, die zich onder luid zelf-applaus afwenden van de publieke zaak. Die geen reden meer zien om solidariteit op te brengen met de verliezers die hun lot immers aan zichzelf te danken hebben.
Bovenstaand artikel is geheel geciteerd uit: https://www.evelientonkens.nl/wp-content/uploads/2015/02/340096.pdf