Na de Koude Oorlog leek de enige relevante theorie om de economie te begrijpen en te beïnvloeden de neoklassieke. Economen die anders dachten, werden afgedaan als naïef, of nog erger, als dom. De financiële crisis heeft op pijnlijke wijze laten zien dat deze beperkte blik onterecht is en zelfs veel schade kan toebrengen. Irene van Staveren pleit daarom voor een pluralistische benadering van de economie.
Van Staveren presenteert in dit boek enkele belangrijke inzichten van tien ‘vergeten’ economen, gekoppeld aan problemen die aan het licht kwamen bij de recente financiële crisis. Deze inzichten helpen om te begrijpen wat er fout ging en hoe we dat in de toekomst kunnen voorkomen. Van Staveren laat zien dat we geen nieuwe economische theorieën nodig hebben, omdat bestaande theorieën voldoende oplossingen bieden voor onze economische uitdagingen.
Het zijn juist economen als Keynes, Marx, Robinson en Veblen - over wie men ooit lacherig deed - die ons nu kunnen helpen een duurzame economie op te zetten.
De auteur
Irene van Staveren (1963) is professor of pluralist development economics at the Institute of Social Studies (ISS) of Erasmus University Rotterdam. Ze verzet zich al lange tijd tegen de eenzijdige visie die er heerst aan de universiteiten en op scholen op het punt van de economie. Ze is niet voor niets professor of pluralist development economics . In deze naamgeving ligt haar missie opgesloten. De huidige visie op de economie gaar terug op een vernauwde blik op wat een gezonde economie is.
Je zou overigens verwachten dat deze vernauwde visie na de financiële crisis in 2008 snel zou verdwijnen want was deze crisis niet veroorzaakt door een eenzijdige kijk op het begrip economie? De financiële sector was doel op zichzelf geworden in plaats van een middel om de reële economie te dienen. Maar helaas. Om die reden besloot ze zelf maar een handboek te schrijven waarin ze de diversiteit laat zien aan economische visies. Visies die veelal zijn ontstaan door economen na een diepgaande crisis. Dat zijn veelal de beste visies.
Dit boek is een eenvoudige uitwerking van deze veronachtzaamde visies op economie. Van Staveren wil dus eenzijdigheid voorkomen en ze gaat daarom in dit boek te rade bij diverse economen. Een aantal is heel bekend (Marx, Keynes, Smith) of is minder bekend (Veblen) een aantal is onbekend (Bergmann, Sen, Myrdal, Knight, Minsky, Robinson) maar deze lijst is natuurlijk persoonsgebonden. Maar ook bekende economen zoals bijvoorbeeld Adam Smith of Keynes worden bijna niet gelezen en om die reden kunnen ze eenzijdig geciteerd worden. Wie is er instaat om dit te corrigeren als (bijna) niemand ze leest?
De opzet van het boek
In elk hoofdstuk wordt een econoom uit het verleden behandeld, die onze beperkte economische blik kan verbreden. Daarbij worden eerst één van de de problemen van de kredietcrisis in 2008 besproken. Dan volgt het helpende inzicht van deze econoom. Daarna worden nog even in het kort de biografische gegevens van de desbetreffende econoom besproken en tenslotte volgen er nog beschrijvingen van praktijken die de problemen (reeds) bestrijden (bijvoorbeeld coöperatieve bedrijven, crowdfunding etc).
De goederenmarkt is niet altijd moreel verantwoord
De markt zijn werk laten doen, is het adagium van de huidige economen. Na de val van de Sovjet-Unie is de vrije markt de oplossing voor alles, zo menen ze. De Sovjet-Unie ging ten onder, is de algemene gedachtegang, doordat de rol van de overheid te groot was. Burgers en bedrijven kregen niet genoeg prikkels om zelf te presteren. Deze gedachtegang is op zich correct maar een doorgeschoten marktdenken is ook niet alles. Dan val je van de regen in de drup.
De Indiase econoom Amartya Sen (1933) onderzocht waarom er destijds in India, in met name West-Bengalen, hongersnood was en er zodoende miljoenen mensen stierven. Wat hem opviel was dat er genoeg voedsel in India werd geproduceerd maar mensen waren te arm om het te kopen. Het voedsel ging naar de hoogste bieders. Dat zijn veelal rijke landen.
Dit laat zien dat de goederenmarkt niet (altijd) moreel verantwoord is. Graan uit bijvoorbeeld de Oekraïne gaat naar West-Europese landen om de koeien te voeren en die koeien worden weer gebruikt voor vleesconsumptie. Landen echter in Afrika tasten volledig mis en lijden honger omdat zij niet die prijs kunnen betalen die West-Europese landen voor dit graan betalen. De vraag is of in dit opzicht marktwerking de oplossing is. Hier geldt het recht van de sterkste. Soms is dat goed. Daar hebben economen gelijk in. Een overheid kan geen bedrijven in leven houden door subsidie die niet op eigen benen kunnen staan omdat andere bedrijven goedkoper kunnen produceren (mits dit wel gebeurt binnen de regels van het milieu en de juiste arbeidsvoorwaarden).
Het voorbeeld voedsel laat zien dat de vrije markt voor ongelijkheid zorgt en deze vrije markt heeft dus sturing nodig door overheden. Amartya Sen heeft op het gevaar van deze ongelijkheid gewezen. Van Staveren behandelt de visie van Amartya Sen op een aansprekende manier. Sen ging hierbij zeer grondig te werk. In 1998 ontving hij om die reden de Prijs van de Zweedse Rijksbank voor economie, bekend als de Nobelprijs voor de Economie, voor zijn gedegen werk over de morele aspecten van de economie en met name zijn strijd tegen de armoede in de wereld. Van Sen valt dus wel het een en ander te leren...
De geldmarkt is onrustig
De geldmarkt die gedomineerd wordt door de banken en de beurzen is onrustig en onzeker. Dit komt door de risico's die er genomen worden om eigen voordeel te pakken. Bij de banken heerst nog steeds, dus na de bankencrisis van 2008, een cultuur waarbij niet de klant centraal staat maar het eigen belang, de profit. Bankmedewerkers echter hebben, zo blijkt uit een onderzoek van Van Staveren, wel de intentie de klant centraal te zetten in hun adviezen maar hun leidinggevenden en de top er boven zijn meer uit op eigen belang. Daardoor zijn de bankmedewerkers lam en hun cliënten zijn veelal blind voor de risico's die zij lopen. De lamme laat zich teveel leiden door de blinde.
En dan nog de effectenbeurzen. Deze beurzen hebben te maken met kuddegedrag. Als het slecht gaat met een bedrijf verkoopt haast iedereen zijn aandeel. Gaat het goed dan is het omgekeerde het geval. Dit soort fluctuaties zorgt voor onrust en korter termijn denken. Het is niet helpend voor een stabiele gezonde economie.
Too big to fail
In 2008 dreigden banken om te vallen. De overheid kocht ze op en dat kostten de burgers 45 miljard euro. Om dit te financieren werd er gekort op het budget voor onderwijs en de zorg. Twee mooie melkkoeien. De gevaren zijn er nu nog steeds dan banken omvallen omdat de bankcultuur nog steeds aanwezig is. Maar dan zal de overheid moeten ingrijpen want ze zijn too big to fail. Banken zouden daarom afzonderlijk niet meer dan 10% van het marktaandeel mogen hebben, merkt Van Staveren op. Nu zijn er vier grote banken in Nederland die elk rond de 20/25% van de markt in handen hebben. Ze zijn omvangrijk en dus moet de overheid ingrijpen als het misgaat. Ook zou de dekking van de uitgiften 10% moeten zijn in plaats van 4%. Maar dat laatste vinden de bankiers zelfs nog teveel!
Adam Smith
Smith wordt gezien als de grondlegger van de vrije markteconomie. Daar is hij bekend mee geworden. Laat de handel vrij en het komt vast goed, zou zijn devies zijn. Smith sprak van de invisible hand. De hand van de vrije markt zelf die alles reguleert. Stel dat een bakker te hoge prijzen vraagt voor zijn brood dan verkoopt hij weinig. Dus zal hij zijn prijzen aanpassen aan de concurrent en dat is goed voor de consument. Zijn er teveel bakkers dan gaan er gewoon een paar failliet.
Van Staveren laat zien dat Adam Smith weliswaar bekend is geworden vanwege zijn visie op de vrije markt maar dat hij niet gelezen wordt. Adam Smith heeft meer gezegd. Ook hij kende het gevaar van monopoly. Het gevaar dat een groot bedrijf de markt domineert. Bovendien erkende Smith net als Keynes de noodzakelijke rol (hand) van de overheid om de economie gezond te houden. Keynes stelde in de jaren 1929 dat de overheid moet ingrijpen als een economie instort. De marktwerking gaat dan niet langer op. De overheid moet volgens Keynes de effectieve vraag weer opporren door geld uit te geven bijvoorbeeld door het bouwen van nieuwe scholen bouwen zodat bedrijven weer werk krijgen en werknemers hun boterham kunnen verdienen waardoor zij weer koopkracht verkrijgen en hun geld omdat zij er voldoende van hebben, weer kunnen uitgeven aan bedrijven. Dan gaat het geld weer rollen en gaat de economie weer draaien.
Smith erkende de rol van de overheid, de visible hand. Hij sprak volgens Irene van Staveren slechts eenmaal in zijn beroemde boek The Wealth of nations" ("De welvaart van landen") van de invisible hand van de vrije markt maar hij stelde vervolgens dat je niet alle goederen kun laten lopen via de markt. Ook de overheid heeft een taak. Daarnaast merkte hij de rol van de samenleving op. In de vrije markt gaat het om concurrentie maar in de samenleving moet coöperatie vooropstaan. Een samenleving moet menswaardig blijven. Binnen die context zag hij een rol weggelegd voor de vrije markt.
Smith was dus niet zoals Milton Friedman (1912-2006) de oprichter van de Chicago school of economics. De Amerikaan Friedman, die van Joodse afkomst was, zag in de vrije markt dé oplossing voor alle problemen. Hij adviseerde overheden om hun staatsbedrijven te privatiseren. Dat zou een gezonde economie opleveren. Een maximum aan politieke vrijheid en een absolute vrije markt zag hij als de manier om de economie gezond te houden en iedereen zou hier van profiteren. Deze visie van Milton Friedman is desastreus geworden ("De onzichtbare hand Hoe markteconomieën opkomen en neergaan", van Bas van Bavel, 355-358). Thatcher en Reagan gingen in dit spoor van Friedman. Deze visie zorgt voor enorme ongelijkheid en een instabiele economie die verre van gezond is.
Ongelijkheid is minder ongezond dan veelal gedacht wordt
Van Staveren wijst op de gevaren van te grote ongelijkheid. De rijken zouden volgens economen de economie aanzwengelen. Dat is een deels waar maar als de ongelijkheid te groot wordt, gaat het niet beter met een economie. De koopkracht neemt dan af omdat grote groepen mensen geen genoeg geld hebben om genoeg uit te geven om de economie gezond te houden. De rijke mensen echter hebben zoveel geld dat zij niet alles kunnen uitgeven en daarom zetten zij een flink deel op de bank (Thorstein Veblen noemt hen leisure class, renteniers). Voor de bedrijven is er dan goedkoop geld ter beschikking op de banken om te investeren maar omdat er bij veel mensen geen koopkracht is, is er geen vraag naar hun producten... Dus de economie komt niet op gang en de minderbedeelden raken depressief of gaan het criminele pad op. Ongelijkheid zorgt dus voor een minder duurzame samenleving. Daar waar de koopkracht stijgt van de minderbedeelden neemt de vraag naar goederen toe.
Aan de beurskrach van 1929 lag ongelijkheid ten grondslag
De minderbedeelden in de tijd voor de beurskrach van 1929 konden geld lenen bij de banken voor hun huizen maar toen het slechter ging met de economie konden zij hun huizen niet aflossen en de banken zaten met de schuld en gingen failliet. Als deze onderlaag meer te makken had gehad, hadden zij de klappen kunnen opvangen en was de financiële crisis niet zo heftig geweest. Er waren dus niet genoeg buffers!
Te grote ongelijkheid zorgt dus niet voor een gezonde economie. Integendeel. Ook hier is the visible hand van de overheid nodig om bij te sturen. Lorentz die niet genoemd wordt in dit boek heeft daar op gewezen. Lorentz had niets tegen de marktwerking maar nadat de markt zijn werk heeft gedaan moet de overheid via belasting ingrijpen en herverdelen om grote ongelijkheid te voorkomen, volgens hem. Dan houd je de economie gezond en het is ook een morele plicht van de overheid om de zwakkeren te beschermen. In de economie moet het recht van de sterkste afgeremd worden.
Een beoordeling
Van Staveren heeft een boeiend boek geschreven over diverse economen die (bijna) niemand leest. Het is bovendien een sympathiek boek omdat ze opkomt voor de zwakkeren in onze samenleving. In dit boek gaat Van Staveren terecht in tegen de dominantie van één soort economische theorie, die van het neoliberalisme. Dit doet zij door te laten zien dat er in de geschiedenis van de economie veel meer gezegd is dan dat er terechtgekomen is in de leerboeken voor scholen en in de leerboeken voor de universiteiten. Van Staveren geeft daarbij een heel goed overzicht van een aantal alternatieve benaderingen, die eenvoudig door haar toegepast worden op de ineenstorting van het financieel systeem in 2008. Overheden, scholen en universiteiten die deze economen benutten voor de ontwikkeling van hun visie op de economie dragen bij aan de gezondheid van onze economie.
Van Staveren presenteert in dit boek enkele belangrijke inzichten van tien ‘vergeten’ economen, gekoppeld aan problemen die aan het licht kwamen bij de recente financiële crisis. Deze inzichten helpen om te begrijpen wat er fout ging en hoe we dat in de toekomst kunnen voorkomen. Van Staveren laat zien dat we geen nieuwe economische theorieën nodig hebben, omdat bestaande theorieën voldoende oplossingen bieden voor onze economische uitdagingen.
Het zijn juist economen als Keynes, Marx, Robinson en Veblen - over wie men ooit lacherig deed - die ons nu kunnen helpen een duurzame economie op te zetten.
De auteur
Irene van Staveren (1963) is professor of pluralist development economics at the Institute of Social Studies (ISS) of Erasmus University Rotterdam. Ze verzet zich al lange tijd tegen de eenzijdige visie die er heerst aan de universiteiten en op scholen op het punt van de economie. Ze is niet voor niets professor of pluralist development economics . In deze naamgeving ligt haar missie opgesloten. De huidige visie op de economie gaar terug op een vernauwde blik op wat een gezonde economie is.
Je zou overigens verwachten dat deze vernauwde visie na de financiële crisis in 2008 snel zou verdwijnen want was deze crisis niet veroorzaakt door een eenzijdige kijk op het begrip economie? De financiële sector was doel op zichzelf geworden in plaats van een middel om de reële economie te dienen. Maar helaas. Om die reden besloot ze zelf maar een handboek te schrijven waarin ze de diversiteit laat zien aan economische visies. Visies die veelal zijn ontstaan door economen na een diepgaande crisis. Dat zijn veelal de beste visies.
Dit boek is een eenvoudige uitwerking van deze veronachtzaamde visies op economie. Van Staveren wil dus eenzijdigheid voorkomen en ze gaat daarom in dit boek te rade bij diverse economen. Een aantal is heel bekend (Marx, Keynes, Smith) of is minder bekend (Veblen) een aantal is onbekend (Bergmann, Sen, Myrdal, Knight, Minsky, Robinson) maar deze lijst is natuurlijk persoonsgebonden. Maar ook bekende economen zoals bijvoorbeeld Adam Smith of Keynes worden bijna niet gelezen en om die reden kunnen ze eenzijdig geciteerd worden. Wie is er instaat om dit te corrigeren als (bijna) niemand ze leest?
De opzet van het boek
In elk hoofdstuk wordt een econoom uit het verleden behandeld, die onze beperkte economische blik kan verbreden. Daarbij worden eerst één van de de problemen van de kredietcrisis in 2008 besproken. Dan volgt het helpende inzicht van deze econoom. Daarna worden nog even in het kort de biografische gegevens van de desbetreffende econoom besproken en tenslotte volgen er nog beschrijvingen van praktijken die de problemen (reeds) bestrijden (bijvoorbeeld coöperatieve bedrijven, crowdfunding etc).
De goederenmarkt is niet altijd moreel verantwoord
De markt zijn werk laten doen, is het adagium van de huidige economen. Na de val van de Sovjet-Unie is de vrije markt de oplossing voor alles, zo menen ze. De Sovjet-Unie ging ten onder, is de algemene gedachtegang, doordat de rol van de overheid te groot was. Burgers en bedrijven kregen niet genoeg prikkels om zelf te presteren. Deze gedachtegang is op zich correct maar een doorgeschoten marktdenken is ook niet alles. Dan val je van de regen in de drup.
De Indiase econoom Amartya Sen (1933) onderzocht waarom er destijds in India, in met name West-Bengalen, hongersnood was en er zodoende miljoenen mensen stierven. Wat hem opviel was dat er genoeg voedsel in India werd geproduceerd maar mensen waren te arm om het te kopen. Het voedsel ging naar de hoogste bieders. Dat zijn veelal rijke landen.
Dit laat zien dat de goederenmarkt niet (altijd) moreel verantwoord is. Graan uit bijvoorbeeld de Oekraïne gaat naar West-Europese landen om de koeien te voeren en die koeien worden weer gebruikt voor vleesconsumptie. Landen echter in Afrika tasten volledig mis en lijden honger omdat zij niet die prijs kunnen betalen die West-Europese landen voor dit graan betalen. De vraag is of in dit opzicht marktwerking de oplossing is. Hier geldt het recht van de sterkste. Soms is dat goed. Daar hebben economen gelijk in. Een overheid kan geen bedrijven in leven houden door subsidie die niet op eigen benen kunnen staan omdat andere bedrijven goedkoper kunnen produceren (mits dit wel gebeurt binnen de regels van het milieu en de juiste arbeidsvoorwaarden).
Het voorbeeld voedsel laat zien dat de vrije markt voor ongelijkheid zorgt en deze vrije markt heeft dus sturing nodig door overheden. Amartya Sen heeft op het gevaar van deze ongelijkheid gewezen. Van Staveren behandelt de visie van Amartya Sen op een aansprekende manier. Sen ging hierbij zeer grondig te werk. In 1998 ontving hij om die reden de Prijs van de Zweedse Rijksbank voor economie, bekend als de Nobelprijs voor de Economie, voor zijn gedegen werk over de morele aspecten van de economie en met name zijn strijd tegen de armoede in de wereld. Van Sen valt dus wel het een en ander te leren...
De geldmarkt is onrustig
De geldmarkt die gedomineerd wordt door de banken en de beurzen is onrustig en onzeker. Dit komt door de risico's die er genomen worden om eigen voordeel te pakken. Bij de banken heerst nog steeds, dus na de bankencrisis van 2008, een cultuur waarbij niet de klant centraal staat maar het eigen belang, de profit. Bankmedewerkers echter hebben, zo blijkt uit een onderzoek van Van Staveren, wel de intentie de klant centraal te zetten in hun adviezen maar hun leidinggevenden en de top er boven zijn meer uit op eigen belang. Daardoor zijn de bankmedewerkers lam en hun cliënten zijn veelal blind voor de risico's die zij lopen. De lamme laat zich teveel leiden door de blinde.
En dan nog de effectenbeurzen. Deze beurzen hebben te maken met kuddegedrag. Als het slecht gaat met een bedrijf verkoopt haast iedereen zijn aandeel. Gaat het goed dan is het omgekeerde het geval. Dit soort fluctuaties zorgt voor onrust en korter termijn denken. Het is niet helpend voor een stabiele gezonde economie.
Too big to fail
In 2008 dreigden banken om te vallen. De overheid kocht ze op en dat kostten de burgers 45 miljard euro. Om dit te financieren werd er gekort op het budget voor onderwijs en de zorg. Twee mooie melkkoeien. De gevaren zijn er nu nog steeds dan banken omvallen omdat de bankcultuur nog steeds aanwezig is. Maar dan zal de overheid moeten ingrijpen want ze zijn too big to fail. Banken zouden daarom afzonderlijk niet meer dan 10% van het marktaandeel mogen hebben, merkt Van Staveren op. Nu zijn er vier grote banken in Nederland die elk rond de 20/25% van de markt in handen hebben. Ze zijn omvangrijk en dus moet de overheid ingrijpen als het misgaat. Ook zou de dekking van de uitgiften 10% moeten zijn in plaats van 4%. Maar dat laatste vinden de bankiers zelfs nog teveel!
Adam Smith
Smith wordt gezien als de grondlegger van de vrije markteconomie. Daar is hij bekend mee geworden. Laat de handel vrij en het komt vast goed, zou zijn devies zijn. Smith sprak van de invisible hand. De hand van de vrije markt zelf die alles reguleert. Stel dat een bakker te hoge prijzen vraagt voor zijn brood dan verkoopt hij weinig. Dus zal hij zijn prijzen aanpassen aan de concurrent en dat is goed voor de consument. Zijn er teveel bakkers dan gaan er gewoon een paar failliet.
Van Staveren laat zien dat Adam Smith weliswaar bekend is geworden vanwege zijn visie op de vrije markt maar dat hij niet gelezen wordt. Adam Smith heeft meer gezegd. Ook hij kende het gevaar van monopoly. Het gevaar dat een groot bedrijf de markt domineert. Bovendien erkende Smith net als Keynes de noodzakelijke rol (hand) van de overheid om de economie gezond te houden. Keynes stelde in de jaren 1929 dat de overheid moet ingrijpen als een economie instort. De marktwerking gaat dan niet langer op. De overheid moet volgens Keynes de effectieve vraag weer opporren door geld uit te geven bijvoorbeeld door het bouwen van nieuwe scholen bouwen zodat bedrijven weer werk krijgen en werknemers hun boterham kunnen verdienen waardoor zij weer koopkracht verkrijgen en hun geld omdat zij er voldoende van hebben, weer kunnen uitgeven aan bedrijven. Dan gaat het geld weer rollen en gaat de economie weer draaien.
Smith erkende de rol van de overheid, de visible hand. Hij sprak volgens Irene van Staveren slechts eenmaal in zijn beroemde boek The Wealth of nations" ("De welvaart van landen") van de invisible hand van de vrije markt maar hij stelde vervolgens dat je niet alle goederen kun laten lopen via de markt. Ook de overheid heeft een taak. Daarnaast merkte hij de rol van de samenleving op. In de vrije markt gaat het om concurrentie maar in de samenleving moet coöperatie vooropstaan. Een samenleving moet menswaardig blijven. Binnen die context zag hij een rol weggelegd voor de vrije markt.
Smith was dus niet zoals Milton Friedman (1912-2006) de oprichter van de Chicago school of economics. De Amerikaan Friedman, die van Joodse afkomst was, zag in de vrije markt dé oplossing voor alle problemen. Hij adviseerde overheden om hun staatsbedrijven te privatiseren. Dat zou een gezonde economie opleveren. Een maximum aan politieke vrijheid en een absolute vrije markt zag hij als de manier om de economie gezond te houden en iedereen zou hier van profiteren. Deze visie van Milton Friedman is desastreus geworden ("De onzichtbare hand Hoe markteconomieën opkomen en neergaan", van Bas van Bavel, 355-358). Thatcher en Reagan gingen in dit spoor van Friedman. Deze visie zorgt voor enorme ongelijkheid en een instabiele economie die verre van gezond is.
Ongelijkheid is minder ongezond dan veelal gedacht wordt
Van Staveren wijst op de gevaren van te grote ongelijkheid. De rijken zouden volgens economen de economie aanzwengelen. Dat is een deels waar maar als de ongelijkheid te groot wordt, gaat het niet beter met een economie. De koopkracht neemt dan af omdat grote groepen mensen geen genoeg geld hebben om genoeg uit te geven om de economie gezond te houden. De rijke mensen echter hebben zoveel geld dat zij niet alles kunnen uitgeven en daarom zetten zij een flink deel op de bank (Thorstein Veblen noemt hen leisure class, renteniers). Voor de bedrijven is er dan goedkoop geld ter beschikking op de banken om te investeren maar omdat er bij veel mensen geen koopkracht is, is er geen vraag naar hun producten... Dus de economie komt niet op gang en de minderbedeelden raken depressief of gaan het criminele pad op. Ongelijkheid zorgt dus voor een minder duurzame samenleving. Daar waar de koopkracht stijgt van de minderbedeelden neemt de vraag naar goederen toe.
Aan de beurskrach van 1929 lag ongelijkheid ten grondslag
De minderbedeelden in de tijd voor de beurskrach van 1929 konden geld lenen bij de banken voor hun huizen maar toen het slechter ging met de economie konden zij hun huizen niet aflossen en de banken zaten met de schuld en gingen failliet. Als deze onderlaag meer te makken had gehad, hadden zij de klappen kunnen opvangen en was de financiële crisis niet zo heftig geweest. Er waren dus niet genoeg buffers!
Te grote ongelijkheid zorgt dus niet voor een gezonde economie. Integendeel. Ook hier is the visible hand van de overheid nodig om bij te sturen. Lorentz die niet genoemd wordt in dit boek heeft daar op gewezen. Lorentz had niets tegen de marktwerking maar nadat de markt zijn werk heeft gedaan moet de overheid via belasting ingrijpen en herverdelen om grote ongelijkheid te voorkomen, volgens hem. Dan houd je de economie gezond en het is ook een morele plicht van de overheid om de zwakkeren te beschermen. In de economie moet het recht van de sterkste afgeremd worden.
Een beoordeling
Van Staveren heeft een boeiend boek geschreven over diverse economen die (bijna) niemand leest. Het is bovendien een sympathiek boek omdat ze opkomt voor de zwakkeren in onze samenleving. In dit boek gaat Van Staveren terecht in tegen de dominantie van één soort economische theorie, die van het neoliberalisme. Dit doet zij door te laten zien dat er in de geschiedenis van de economie veel meer gezegd is dan dat er terechtgekomen is in de leerboeken voor scholen en in de leerboeken voor de universiteiten. Van Staveren geeft daarbij een heel goed overzicht van een aantal alternatieve benaderingen, die eenvoudig door haar toegepast worden op de ineenstorting van het financieel systeem in 2008. Overheden, scholen en universiteiten die deze economen benutten voor de ontwikkeling van hun visie op de economie dragen bij aan de gezondheid van onze economie.