
Oorspronkelijke titel "Escape from freedom".
De angst voor vrijheid behoort tot de hoofdwerken van Erich Fromm, een klassieke studie over de betekenis van vrijheid voor individu en samenleving. Dit boek ontrafelt de paradox dat vrijheid in de tegenwoordige wereld hand in hand gaat met de woekering van autoritarisme, destructivisme en conformisme.
Erich Fromm analyseert (1941) het begrip vrijheid in zijn psychologische betekenis. Alle mensen koesteren een diep verlangen naar vrijheid, maar paradoxaal genoeg zijn ze tegelijk ook bang voor die vrijheid. De evolutie en de geschiedenis hebben ons tot vrije autonome individuen gemaakt, die eigen keuzen kunnen maken. De mens is psychologisch meer zichzelf geworden. Fromm noemt dat proces 'individuatie', een term die hij aan Jung ontleende. Die individuatie laat zich aardig herkennen in het kind dat zich in zijn groei ontdoet van zijn primaire bindingen met zijn opvoeders, en uitgroeit tot een volwassene. En ook als volwassene kan die individuatie doorgaan. Zijn vrijheid werkte beangstigend, want zelfs zijn levensonderhoud was minder zeker geworden. Het gaf de gemiddelde mens een onzeker en machteloos gevoel. Dat proces van individuatie maakte alleen een elite sterker. De gemiddelde mens voelde zich door de nieuw gewonnen vrijheid verzwakt. Psychologisch gezien resulteerde zijn vrijheid in eenzaamheid, isolement en angst. En de mens vlucht dan in autoritarisme, destructie en conformisme (Bron: internet)
Eigen vragen: Fromm is beinvloed door Freud. Mens soort Vader figuur nodig?
Herbert Spencer ging zelfs zo ver hem te willen toestaan gezag van buitenaf te ontkennen, en in zijn vermaarde sociologische verhandelingen van 1850 (‘Social Statics’) laste hij zelfs een hoofdstuk in, getiteld ‘Het recht om de staat te ontkennen’. Aangezien bleek dat aldus de particuliere eigendom gevaar zou lopen, heeft hij deze stoutmoedige stelling verloochend, haar in 1892 uit het boek laten verwijderen en heeft zijn individualisme (hij stierf in 1903) een andere loop genomen. Het heette nu dat weliswaar de (bezittende, beherende) enkeling superieur was, maar juist daardoor geroepen de massa te beheersen. En zo kreeg de liberale theorie omtrent vrijheid van de persoonlijkheid de betekenis van een filosofie inzake een elite, die de menigte in toom moest houden.
Gustave Lebon, die aan Sigmund Freud het materiaal leverde voor diens Massen-Psychologie und Ich-Analyse, een overigens meesterlijk werk.
De stelling van Lebon was dat de mens, eenmaal opgegaan in een massa, veel verloor van zijn kritische vermogens, suggestibel was geworden, de macht van de rede in grote mate miste, en bereid was zich te laten leiden door een helper, een heiland, een verlosser, die ook voor hem moest denken en beslissen. Freud onderzocht het fenomeen en kwam tot de opvatting dat in zo'n geval de mens zich identificeert met een Vader, een beschermer, die ook alle gezag uitoefent. Dat was dus de tegenhanger van de enkeling, die door het Oedipus-complex juist geneigd is zich te verzetten tegen de Vader. Met andere woorden: de massamens is onvolwassen, is blijven steken in het infantiele stadium, is vroom en gehoorzaam, mits de bedoelde identificatie heeft plaatsgevonden. Op een verschrikkelijke manier, na alle droeve ervaringen met priesters en pausen, zouden Mussolini en Hitler van deze geestesstructuur profiteren, wat Freud nog maar zeer ten dele in zijn studies kon verwerken, zijn leerlingen - en ik denk aan Wilhelm Reich - des te meer. Freud kon wel - terecht - de kerk vergelijken met het leger. Duidelijk was overigens dat het hier ging om ‘gebonden’, ideologische massa's, niet om tijdelijk samengekomen menigten zonder innerlijke bindingen.
Toen Erich Fromm zijn vermaard geworden boek over De angst voor vrijheid schreef, geïnspireerd door afkeer van het fascisme en nationaal-socialisme, kon hij voortbouwen op zulke theorieën, die echter in zijn werk onvoldoende
De angst voor vrijheid behoort tot de hoofdwerken van Erich Fromm, een klassieke studie over de betekenis van vrijheid voor individu en samenleving. Dit boek ontrafelt de paradox dat vrijheid in de tegenwoordige wereld hand in hand gaat met de woekering van autoritarisme, destructivisme en conformisme.
Erich Fromm analyseert (1941) het begrip vrijheid in zijn psychologische betekenis. Alle mensen koesteren een diep verlangen naar vrijheid, maar paradoxaal genoeg zijn ze tegelijk ook bang voor die vrijheid. De evolutie en de geschiedenis hebben ons tot vrije autonome individuen gemaakt, die eigen keuzen kunnen maken. De mens is psychologisch meer zichzelf geworden. Fromm noemt dat proces 'individuatie', een term die hij aan Jung ontleende. Die individuatie laat zich aardig herkennen in het kind dat zich in zijn groei ontdoet van zijn primaire bindingen met zijn opvoeders, en uitgroeit tot een volwassene. En ook als volwassene kan die individuatie doorgaan. Zijn vrijheid werkte beangstigend, want zelfs zijn levensonderhoud was minder zeker geworden. Het gaf de gemiddelde mens een onzeker en machteloos gevoel. Dat proces van individuatie maakte alleen een elite sterker. De gemiddelde mens voelde zich door de nieuw gewonnen vrijheid verzwakt. Psychologisch gezien resulteerde zijn vrijheid in eenzaamheid, isolement en angst. En de mens vlucht dan in autoritarisme, destructie en conformisme (Bron: internet)
Eigen vragen: Fromm is beinvloed door Freud. Mens soort Vader figuur nodig?
Herbert Spencer ging zelfs zo ver hem te willen toestaan gezag van buitenaf te ontkennen, en in zijn vermaarde sociologische verhandelingen van 1850 (‘Social Statics’) laste hij zelfs een hoofdstuk in, getiteld ‘Het recht om de staat te ontkennen’. Aangezien bleek dat aldus de particuliere eigendom gevaar zou lopen, heeft hij deze stoutmoedige stelling verloochend, haar in 1892 uit het boek laten verwijderen en heeft zijn individualisme (hij stierf in 1903) een andere loop genomen. Het heette nu dat weliswaar de (bezittende, beherende) enkeling superieur was, maar juist daardoor geroepen de massa te beheersen. En zo kreeg de liberale theorie omtrent vrijheid van de persoonlijkheid de betekenis van een filosofie inzake een elite, die de menigte in toom moest houden.
Gustave Lebon, die aan Sigmund Freud het materiaal leverde voor diens Massen-Psychologie und Ich-Analyse, een overigens meesterlijk werk.
De stelling van Lebon was dat de mens, eenmaal opgegaan in een massa, veel verloor van zijn kritische vermogens, suggestibel was geworden, de macht van de rede in grote mate miste, en bereid was zich te laten leiden door een helper, een heiland, een verlosser, die ook voor hem moest denken en beslissen. Freud onderzocht het fenomeen en kwam tot de opvatting dat in zo'n geval de mens zich identificeert met een Vader, een beschermer, die ook alle gezag uitoefent. Dat was dus de tegenhanger van de enkeling, die door het Oedipus-complex juist geneigd is zich te verzetten tegen de Vader. Met andere woorden: de massamens is onvolwassen, is blijven steken in het infantiele stadium, is vroom en gehoorzaam, mits de bedoelde identificatie heeft plaatsgevonden. Op een verschrikkelijke manier, na alle droeve ervaringen met priesters en pausen, zouden Mussolini en Hitler van deze geestesstructuur profiteren, wat Freud nog maar zeer ten dele in zijn studies kon verwerken, zijn leerlingen - en ik denk aan Wilhelm Reich - des te meer. Freud kon wel - terecht - de kerk vergelijken met het leger. Duidelijk was overigens dat het hier ging om ‘gebonden’, ideologische massa's, niet om tijdelijk samengekomen menigten zonder innerlijke bindingen.
Toen Erich Fromm zijn vermaard geworden boek over De angst voor vrijheid schreef, geïnspireerd door afkeer van het fascisme en nationaal-socialisme, kon hij voortbouwen op zulke theorieën, die echter in zijn werk onvoldoende