Profetische geschiedschrijving (?? HR) J. Dekker
‘…en Ik zal zijn koningschap voor altijd bevestigen, wanneer hij volhardt in het betrachten van mijn geboden en mijn verordeningen, gelijk heden ten dage.’ ‘Zie nu, hoe de HERE u heeft uitverkoren om een huis ten heiligdom te bouwen; wees sterk en doe het.’ ‘Toen zei David tot zijn zoon Salomo: Wees sterk en moedig, en doe het: vrees niet en wees niet verschrikt, want de HERE God, mijn God, is met u. Hij zal u niet begeven en u niet verlaten, totdat al het werk voor de dienst van het huis des HEREN gereed is.’ 1 Kronieken 28:7,10,20
Inleidend
Kronieken is één van die Bijbelboeken die baat hebben bij de omslag die de laatste decennia in het moderne bijbelonderzoek heeft plaatsgevonden, van een enkel diachrone naar een meer synchrone benadering van Bijbelteksten. Zolang de slechts historisch georiënteerde vraagstelling domineerde, kon de schrijver van Kronieken in de ogen van de Bijbelwetenschap eenvoudig geen goed doen. Omdat hij nogal selectief met zijn bronnen is omgegaan en de beschikbare informatie ook naar believen gemanipuleerd zou hebben, werd zijn wijze van geschiedschrijving algemeen ver beneden de maat geacht. Inmiddels zijn de exegeten tot het inzicht gekomen dat het er maar vanaf hangt welke maat je hanteert. De opkomst van een meer op het boek zelf gerichte literaire benadering, heeft in elk geval een aanzienlijke opwaardering tot gevolg gehad en het boek Kronieken weer volop in de belangstelling geplaatst. Gereformeerde exegeten zullen deze ontwikkeling ongetwijfeld verwelkomen, maar dienen daarbij op hun hoede te zijn zich niet te snel rijk te rekenen.
De huidige herwaarding van Kronieken is meegenomen, maar een meer literaire benadering ontslaat hen niet van de vraag hoe het zit met de historische verankering van de in dit Bijbelboek verhaalde gebeurtenissen. Dit raakt overigens niet alleen het boek Kronieken. Het geldt ook voor de boeken Samuël en Koningen, die de schrijver van Kronieken als bronnen ter beschikking stonden. Zij bevatten evenzeer als het boek Kronieken een ideologische component en vertolken een eigen boodschap. Voor het geheel van de oudtestamentische geschiedschrijving geldt daarom dat een voortgaande bezinning nodig is op de vraag hoe de actuele boodschap van een Bijbelboek en de concrete historische werkelijkheid zich tot elkaar verhouden.
Voor de gereformeerde theologie ligt er juist op dit punt een belangrijke uitdaging, omdat het geloof er direct belang bij heeft dat de bijbel ook in zijn geschiedschrijving betrouwbaar is en binnen het kader van zijn eigen vertelconventies op z’n minst recht doet aan de historische werkelijkheid. Ter illustratie zowel van het spanningsveld als van het perspectief dat daarbij kan ontstaan, geef ik aandacht aan de wijze waarop de persoon van David en die van Salomo in 1 Kronieken 28 worden neergezet.
Dit hoofdstuk behoort tot de eigen stof van het boek Kronieken. Ik kies mijn vertrekpunt in de gebruikte bemoedigingsformule ‘wees sterk en moedig’. Wees sterk en moedig De aansporing om sterk en moedig te zijn, waarmee David zich in vers 20 tot zijn zoon Salomo richt, komt in het Oude Testament vaker voor. Vooral in relatie tot Jozua heeft deze oproep een zekere bekendheid gekregen (zie Deut. 31:7,23; Joz. 1:6,7,9,18). Zowel Mozes als de HERE zelf steken Jozua met deze oproep een hart onder de riem: ‘Wees sterk en moedig!’ Soms wordt deze oproep, net als in vers 20, nog aangevuld met woorden als ‘vrees niet en wees niet verschrikt, want de HERE is met u.’ In het licht van de taak die Jozua te wachten staat, is dit een alleszins begrijpelijke en zinvolle oproep. Hij is geroepen om Israël het land Kanaän binnen te leiden en zal daarbij strijd moeten leveren met grote en sterke volken. Ongetwijfeld heeft Jozua opgezien tegen de moeite die dit zou kunnen geven en heeft hij de druk van de verantwoordelijkheid gevoeld, zoals velen na hem die eveneens aan de vooravond stonden van een belangrijke strijd. Men gaat er vanuit dat de oproep om sterk en moedig te zijn tegen de achtergrond van de oorlogen van JHWH geboren is en in het Oude Testament tot een min of meer vaste formule is geworden (vgl. Joz. 10:25; 2 Kron. 32:7).
In dit verband is het natuurlijk opmerkelijk dat ook Salomo in het boek Kronieken door zijn vader David met deze zelfde woorden wordt aangesproken: ‘Wees sterk en moedig!’ Salomo heeft immers geen strijd te leveren, maar geldt in dit boek juist als ‘man van rust’, omdat hij van de HERE rust zou ontvangen van al zijn vijanden rondom (22:9). Dit in tegenstelling tot zijn vader David die als ‘krijgsman’ te boek staat (28:3). Tegen deze achtergrond lijkt de oproep om sterk en moedig te zijn aan het adres van Salomo enigszins misplaatst. Als er geen vijanden zijn die hem bedreigen, waar zou Salomo dan bevreesd voor moeten zijn of zich schrik door laten aanjagen?
Salomo in de rol van Jozua
Het is waarschijnlijk dat de schrijver van het boek Kronieken zich van het bevreemdende van deze oproep in de context van Salomo bewust is geweest, en dat hij daarom een kleine wijziging in de stereotiepe bemoedigingsformule heeft aangebracht. In vers 20 heeft hij de oproep ‘wees sterk en moedig’ aangevuld met de woorden ‘en doe het’. In vers 10 heeft dit zelfs tot een nieuwe variant geleid: ‘Wees sterk en doe het!’ Deze formulering is typerend voor het boek Kronieken (vgl. 1 Kron. 22:16; 2 Kron. 19:11; 25:8; zie ook Ezra 10:4; Hag. 2:5). Net als Jozua zal ook Salomo sterk en moedig moeten zijn in het volbrengen van de taak waartoe hij is uitverko2en. Bij Salomo betreft dit primair de bouw van een tempel. Als man van rust is Salomo de aangewezen man om voor de (ark van de) HERE ‘een huis der rust’ te bouwen (28:2). Wat de bijbellezer echter gemakkelijk ontgaat, is dat de aansporing ‘wees sterk en doe het’ in de context van 1 Kron. 28 een diepere zin heeft. De reden van deze oproep ligt niet enkel in het bouwproject van de tempel, dat menselijk beschouwd een geweldige klus was (22:5). Want Salomo is ook geroepen om sterk te zijn in het doen van Gods geboden en verordeningen (28:7, eigen vertaling). Niet toevallig klinken hier dezelfde woorden als in de oproep ‘wees sterk en doe het’ (28:10). De bevestiging van Salomo’s koningschap zal hiervan zelfs afhankelijk zijn. Salomo is niet enkel geroepen om het grote werk van de tempelbouw moedig ter hand te nemen, maar ook om sterk te zijn in zijn gerichtheid op God en zijn geboden (vgl. 22:13). Dit laatste staat overigens niet los van zijn verkiezing tot tempelbouwer, maar onthult hoe het koningschap van Salomo geen ander dan dat van de HERE zelf wil zijn (vgl. 28:5; 29:23). Is het in dit verband toevallig dat ook de oproep aan Jozua om sterk en moedig te zijn reeds deze verbinding met het doen van Gods geboden kent (Joz. 1:7)? Het lijkt erop dat Salomo in Kronieken bewust als een tweede Jozua wordt neergezet. Dat juist in verband met Jozua zo veelvuldig de aansporing klinkt om sterk en moedig te zijn, doet vermoeden dat Jozua, vergeleken met Mozes, menselijk gesproken een minder krachtige figuur was. Waarom anders die voortdurende drang om hem te bemoedigen? Opmerkelijk is nu, dat ook het boek Kronieken herhaaldelijk benadrukt dat Salomo een nog tengere knaap was (22:5; 29:1). Om die reden heeft David voor de tempelbouw al zoveel mogelijk voorbereidingen getroffen en de leiders van het volk aangespoord om Salomo bij de volbrenging van zijn taak te helpen. Dit gegeven bevestigt het vermoeden dat de schrijver van Kronieken Salomo bewust getekend heeft in de rol van Jozua.
David in de rol van Mozes
Dit staat echter niet op zichzelf, maar moet in 1 Kronieken 28 in relatie tot de tekening van David worden gezien. Zoals de beschrijving van Salomo bij de lezers het beeld van Jozua bedoelt op te roepen, zo modelleert Kronieken de figuur van David naar het beeld van Mozes. In feite is dit reeds met de oproep aan Salomo om sterk en moedig te zijn gegeven, maar het blijkt nog duidelijker uit de overhandiging van het bouwplan voor tempel, dat uitdrukkelijk op de onderwijzing door de HERE wordt teruggevoerd (28:19). Dit roept direct in herinnering dat ook van de tabernakel geschreven staat, dat deze op een model teruggaat dat de HERE zelf aan Mozes getoond had (Ex. 25:9,40). Er is zelfs nog meer te noemen waarmee de schrijver van Kronieken in zijn beschrijving van David het beeld van Mozes probeert op te roepen. In ditzelfde hoofdstuk wordt David ook op zijn oude dag nog als een krachtige Mozes-figuur neergezet. Van Mozes staat geschreven dat tot op de dag van zijn dood zijn oog niet verduisterd en zijn kracht niet van hem geweken was (Deut. 34:7). Wie op de berichtgeving in 1 Kon. 1-2 afgaat, moet vaststellen dat zoiets van David moeilijk gezegd kan worden. Hij wordt in deze hoofdstukken namelijk getekend als een afgeleefde man, die op zijn oude dag een buitengewoon zwakke indruk maakt. Terwijl hij op zijn bed ligt en met moeite warm gehouden kan worden, vindt er over de troonopvolging een ware machtsstrijd plaats. Kronieken wil David echter in de rol van Mozes zien. Daarom vermeldt dit boek met nadruk dat David bij zijn machtsoverdracht ‘op zijn voeten ging staan’ (28:2). Deze opvallende uitdrukking wijst erop, dat Davids optreden op zijn oude dag, vergeleken met 1 Kon. 1-2, niet minder dan een opstanding uit de doden is (vgl. 2 Kon. 13:21). Wat de troonopvolging betreft, heeft hij de regie nog stevig in handen. In Kronieken komt Salomo niet via list en intriges als de door de HERE gewilde troonopvolger bovendrijven, maar wordt net als Jozua indertijd (Num. 17:18vv; Deut. 1:38) bij voorbaat door zijn voorganger aangewezen, met verwijzing naar de keuze van de HERE zelf. Is het in het licht van deze bewuste parallellisering van David en Salomo aan de ene kant met Mozes en Jozua aan de andere kant, vreemd dat in vers 8 plotseling ook de belofte van ‘het goede land’ ter sprake komt, een uitdrukking die zo typerend is voor het boek Deuteronomium (zie Deut. 1:35; 3:25; enz.)? Profetische geschiedschrijving Het zal duidelijk zijn dat de wijze waarop het boek Kronieken de persoon van David en Salomo neerzet, de nodige vragen oproept met betrekking tot de historische verankering van een en ander. De oproep aan Salomo om sterk te zijn, komt in andere bewoordingen weliswaar ook in het boek Koningen voor, evenals de aansporing om Gods geboden te onderhouden (zie 1 Kon. 2:2-4), maar het beeld dat 1 Kron. 28 van David tekent, staat op gespannen voet met wat het boek Koningen ons vertelt. Toch is een dergelijke spanning in de bijbel niet uniek. Een soortgelijke spanning is ook in het Nieuwe Testament aanwezig, wanneer het evangelie van Johannes met dat van de synoptici wordt vergeleken. Net als Johannes dat met betrekking tot de persoon van Jezus heeft gedaan, zo heeft ook de schrijver van Kronieken blijkbaar meer reflecterend, als theoloog, over het leven van David geschreven. David wordt doelbewust als een tweede Mozes en Salomo als een tweede Jozua neergezet. Ongetwijfeld om hiermee de grote betekenis te onderstrepen die juist deze beide koningen in de geschiedenis van God met Israël hebben gehad. De onderliggende boodschap is dan dat pas met David en Salomo, en met de tempelbouw die door hun beider toedoen heeft plaatsgevonden, het werk van uittocht en intocht tot voltooiing, c.q. tot een climax is gekomen (vgl. Ex. 15:13). De ark van de HERE vindt een rustplaats in de tempel (vgl. Ps. 132). De tekening van David en Salomo in de rol van Mozes, resp. Jozua impliceert dan dat in de rust van de HERE en zijn ark ook Israëls rust gelegen zal zijn (vgl. 1 Kron. 22:9; 23:25). Wat Kronieken in dit hoofdstuk doet, is als een vorm van profetische geschiedschrijving te typeren. Betekent dit nu dat Kronieken in het geval van David de concrete historische werkelijkheid geweld heeft aangedaan? Ook al zie ik het spanningsveld wel liggen, toch ben ik niet geneigd om die vraag met ja te beantwoorden. Ik zoek het antwoord meer in deze richting, namelijk dat Kronieken in zijn tekening van David en Salomo blijkbaar recht heeft willen doen aan het gehéél van Israëls heilsgeschiedenis. Het behoort dan tot de vrijheid van de profetie om de beschrijving van de details uit Davids leven aan dit bredere perspectief ondergeschikt te maken. Het is ook voor de gereformeerde exegese van belang om voor een dergelijke wijze van geschiedschrijving ontvankelijk te worden (H.R ???). Net als bij de nieuwtestamentische evangeliën zal zij dan de verleiding moeten weerstaan enerzijds om de gegevens van Samuël/Koningen en die van Kronieken tegen elkaar uit te spelen, en anderzijds om ze in alle opzichten met elkaar te harmoniseren. Elk Bijbelboek mag op zijn eigen boodschap beluisterd worden. De historische verankering van de Bijbelse geschiedschrijving is voor de gereformeerde theologie en voor het geloof weliswaar onopgeefbaar, maar we ontkomen niet aan de vaststelling dat de precieze aard van deze verankering zich op onderdelen meer dan eens aan onze waarneming onttrekt. In het licht van 1 Kron. 28 is het in elk geval raadzaam om bij het vraagstuk van deze verankering ook het overall-perspectief van Israëls geschiedenis te betrekken. Amstelveen, 12 november 2003
‘…en Ik zal zijn koningschap voor altijd bevestigen, wanneer hij volhardt in het betrachten van mijn geboden en mijn verordeningen, gelijk heden ten dage.’ ‘Zie nu, hoe de HERE u heeft uitverkoren om een huis ten heiligdom te bouwen; wees sterk en doe het.’ ‘Toen zei David tot zijn zoon Salomo: Wees sterk en moedig, en doe het: vrees niet en wees niet verschrikt, want de HERE God, mijn God, is met u. Hij zal u niet begeven en u niet verlaten, totdat al het werk voor de dienst van het huis des HEREN gereed is.’ 1 Kronieken 28:7,10,20
Inleidend
Kronieken is één van die Bijbelboeken die baat hebben bij de omslag die de laatste decennia in het moderne bijbelonderzoek heeft plaatsgevonden, van een enkel diachrone naar een meer synchrone benadering van Bijbelteksten. Zolang de slechts historisch georiënteerde vraagstelling domineerde, kon de schrijver van Kronieken in de ogen van de Bijbelwetenschap eenvoudig geen goed doen. Omdat hij nogal selectief met zijn bronnen is omgegaan en de beschikbare informatie ook naar believen gemanipuleerd zou hebben, werd zijn wijze van geschiedschrijving algemeen ver beneden de maat geacht. Inmiddels zijn de exegeten tot het inzicht gekomen dat het er maar vanaf hangt welke maat je hanteert. De opkomst van een meer op het boek zelf gerichte literaire benadering, heeft in elk geval een aanzienlijke opwaardering tot gevolg gehad en het boek Kronieken weer volop in de belangstelling geplaatst. Gereformeerde exegeten zullen deze ontwikkeling ongetwijfeld verwelkomen, maar dienen daarbij op hun hoede te zijn zich niet te snel rijk te rekenen.
De huidige herwaarding van Kronieken is meegenomen, maar een meer literaire benadering ontslaat hen niet van de vraag hoe het zit met de historische verankering van de in dit Bijbelboek verhaalde gebeurtenissen. Dit raakt overigens niet alleen het boek Kronieken. Het geldt ook voor de boeken Samuël en Koningen, die de schrijver van Kronieken als bronnen ter beschikking stonden. Zij bevatten evenzeer als het boek Kronieken een ideologische component en vertolken een eigen boodschap. Voor het geheel van de oudtestamentische geschiedschrijving geldt daarom dat een voortgaande bezinning nodig is op de vraag hoe de actuele boodschap van een Bijbelboek en de concrete historische werkelijkheid zich tot elkaar verhouden.
Voor de gereformeerde theologie ligt er juist op dit punt een belangrijke uitdaging, omdat het geloof er direct belang bij heeft dat de bijbel ook in zijn geschiedschrijving betrouwbaar is en binnen het kader van zijn eigen vertelconventies op z’n minst recht doet aan de historische werkelijkheid. Ter illustratie zowel van het spanningsveld als van het perspectief dat daarbij kan ontstaan, geef ik aandacht aan de wijze waarop de persoon van David en die van Salomo in 1 Kronieken 28 worden neergezet.
Dit hoofdstuk behoort tot de eigen stof van het boek Kronieken. Ik kies mijn vertrekpunt in de gebruikte bemoedigingsformule ‘wees sterk en moedig’. Wees sterk en moedig De aansporing om sterk en moedig te zijn, waarmee David zich in vers 20 tot zijn zoon Salomo richt, komt in het Oude Testament vaker voor. Vooral in relatie tot Jozua heeft deze oproep een zekere bekendheid gekregen (zie Deut. 31:7,23; Joz. 1:6,7,9,18). Zowel Mozes als de HERE zelf steken Jozua met deze oproep een hart onder de riem: ‘Wees sterk en moedig!’ Soms wordt deze oproep, net als in vers 20, nog aangevuld met woorden als ‘vrees niet en wees niet verschrikt, want de HERE is met u.’ In het licht van de taak die Jozua te wachten staat, is dit een alleszins begrijpelijke en zinvolle oproep. Hij is geroepen om Israël het land Kanaän binnen te leiden en zal daarbij strijd moeten leveren met grote en sterke volken. Ongetwijfeld heeft Jozua opgezien tegen de moeite die dit zou kunnen geven en heeft hij de druk van de verantwoordelijkheid gevoeld, zoals velen na hem die eveneens aan de vooravond stonden van een belangrijke strijd. Men gaat er vanuit dat de oproep om sterk en moedig te zijn tegen de achtergrond van de oorlogen van JHWH geboren is en in het Oude Testament tot een min of meer vaste formule is geworden (vgl. Joz. 10:25; 2 Kron. 32:7).
In dit verband is het natuurlijk opmerkelijk dat ook Salomo in het boek Kronieken door zijn vader David met deze zelfde woorden wordt aangesproken: ‘Wees sterk en moedig!’ Salomo heeft immers geen strijd te leveren, maar geldt in dit boek juist als ‘man van rust’, omdat hij van de HERE rust zou ontvangen van al zijn vijanden rondom (22:9). Dit in tegenstelling tot zijn vader David die als ‘krijgsman’ te boek staat (28:3). Tegen deze achtergrond lijkt de oproep om sterk en moedig te zijn aan het adres van Salomo enigszins misplaatst. Als er geen vijanden zijn die hem bedreigen, waar zou Salomo dan bevreesd voor moeten zijn of zich schrik door laten aanjagen?
Salomo in de rol van Jozua
Het is waarschijnlijk dat de schrijver van het boek Kronieken zich van het bevreemdende van deze oproep in de context van Salomo bewust is geweest, en dat hij daarom een kleine wijziging in de stereotiepe bemoedigingsformule heeft aangebracht. In vers 20 heeft hij de oproep ‘wees sterk en moedig’ aangevuld met de woorden ‘en doe het’. In vers 10 heeft dit zelfs tot een nieuwe variant geleid: ‘Wees sterk en doe het!’ Deze formulering is typerend voor het boek Kronieken (vgl. 1 Kron. 22:16; 2 Kron. 19:11; 25:8; zie ook Ezra 10:4; Hag. 2:5). Net als Jozua zal ook Salomo sterk en moedig moeten zijn in het volbrengen van de taak waartoe hij is uitverko2en. Bij Salomo betreft dit primair de bouw van een tempel. Als man van rust is Salomo de aangewezen man om voor de (ark van de) HERE ‘een huis der rust’ te bouwen (28:2). Wat de bijbellezer echter gemakkelijk ontgaat, is dat de aansporing ‘wees sterk en doe het’ in de context van 1 Kron. 28 een diepere zin heeft. De reden van deze oproep ligt niet enkel in het bouwproject van de tempel, dat menselijk beschouwd een geweldige klus was (22:5). Want Salomo is ook geroepen om sterk te zijn in het doen van Gods geboden en verordeningen (28:7, eigen vertaling). Niet toevallig klinken hier dezelfde woorden als in de oproep ‘wees sterk en doe het’ (28:10). De bevestiging van Salomo’s koningschap zal hiervan zelfs afhankelijk zijn. Salomo is niet enkel geroepen om het grote werk van de tempelbouw moedig ter hand te nemen, maar ook om sterk te zijn in zijn gerichtheid op God en zijn geboden (vgl. 22:13). Dit laatste staat overigens niet los van zijn verkiezing tot tempelbouwer, maar onthult hoe het koningschap van Salomo geen ander dan dat van de HERE zelf wil zijn (vgl. 28:5; 29:23). Is het in dit verband toevallig dat ook de oproep aan Jozua om sterk en moedig te zijn reeds deze verbinding met het doen van Gods geboden kent (Joz. 1:7)? Het lijkt erop dat Salomo in Kronieken bewust als een tweede Jozua wordt neergezet. Dat juist in verband met Jozua zo veelvuldig de aansporing klinkt om sterk en moedig te zijn, doet vermoeden dat Jozua, vergeleken met Mozes, menselijk gesproken een minder krachtige figuur was. Waarom anders die voortdurende drang om hem te bemoedigen? Opmerkelijk is nu, dat ook het boek Kronieken herhaaldelijk benadrukt dat Salomo een nog tengere knaap was (22:5; 29:1). Om die reden heeft David voor de tempelbouw al zoveel mogelijk voorbereidingen getroffen en de leiders van het volk aangespoord om Salomo bij de volbrenging van zijn taak te helpen. Dit gegeven bevestigt het vermoeden dat de schrijver van Kronieken Salomo bewust getekend heeft in de rol van Jozua.
David in de rol van Mozes
Dit staat echter niet op zichzelf, maar moet in 1 Kronieken 28 in relatie tot de tekening van David worden gezien. Zoals de beschrijving van Salomo bij de lezers het beeld van Jozua bedoelt op te roepen, zo modelleert Kronieken de figuur van David naar het beeld van Mozes. In feite is dit reeds met de oproep aan Salomo om sterk en moedig te zijn gegeven, maar het blijkt nog duidelijker uit de overhandiging van het bouwplan voor tempel, dat uitdrukkelijk op de onderwijzing door de HERE wordt teruggevoerd (28:19). Dit roept direct in herinnering dat ook van de tabernakel geschreven staat, dat deze op een model teruggaat dat de HERE zelf aan Mozes getoond had (Ex. 25:9,40). Er is zelfs nog meer te noemen waarmee de schrijver van Kronieken in zijn beschrijving van David het beeld van Mozes probeert op te roepen. In ditzelfde hoofdstuk wordt David ook op zijn oude dag nog als een krachtige Mozes-figuur neergezet. Van Mozes staat geschreven dat tot op de dag van zijn dood zijn oog niet verduisterd en zijn kracht niet van hem geweken was (Deut. 34:7). Wie op de berichtgeving in 1 Kon. 1-2 afgaat, moet vaststellen dat zoiets van David moeilijk gezegd kan worden. Hij wordt in deze hoofdstukken namelijk getekend als een afgeleefde man, die op zijn oude dag een buitengewoon zwakke indruk maakt. Terwijl hij op zijn bed ligt en met moeite warm gehouden kan worden, vindt er over de troonopvolging een ware machtsstrijd plaats. Kronieken wil David echter in de rol van Mozes zien. Daarom vermeldt dit boek met nadruk dat David bij zijn machtsoverdracht ‘op zijn voeten ging staan’ (28:2). Deze opvallende uitdrukking wijst erop, dat Davids optreden op zijn oude dag, vergeleken met 1 Kon. 1-2, niet minder dan een opstanding uit de doden is (vgl. 2 Kon. 13:21). Wat de troonopvolging betreft, heeft hij de regie nog stevig in handen. In Kronieken komt Salomo niet via list en intriges als de door de HERE gewilde troonopvolger bovendrijven, maar wordt net als Jozua indertijd (Num. 17:18vv; Deut. 1:38) bij voorbaat door zijn voorganger aangewezen, met verwijzing naar de keuze van de HERE zelf. Is het in het licht van deze bewuste parallellisering van David en Salomo aan de ene kant met Mozes en Jozua aan de andere kant, vreemd dat in vers 8 plotseling ook de belofte van ‘het goede land’ ter sprake komt, een uitdrukking die zo typerend is voor het boek Deuteronomium (zie Deut. 1:35; 3:25; enz.)? Profetische geschiedschrijving Het zal duidelijk zijn dat de wijze waarop het boek Kronieken de persoon van David en Salomo neerzet, de nodige vragen oproept met betrekking tot de historische verankering van een en ander. De oproep aan Salomo om sterk te zijn, komt in andere bewoordingen weliswaar ook in het boek Koningen voor, evenals de aansporing om Gods geboden te onderhouden (zie 1 Kon. 2:2-4), maar het beeld dat 1 Kron. 28 van David tekent, staat op gespannen voet met wat het boek Koningen ons vertelt. Toch is een dergelijke spanning in de bijbel niet uniek. Een soortgelijke spanning is ook in het Nieuwe Testament aanwezig, wanneer het evangelie van Johannes met dat van de synoptici wordt vergeleken. Net als Johannes dat met betrekking tot de persoon van Jezus heeft gedaan, zo heeft ook de schrijver van Kronieken blijkbaar meer reflecterend, als theoloog, over het leven van David geschreven. David wordt doelbewust als een tweede Mozes en Salomo als een tweede Jozua neergezet. Ongetwijfeld om hiermee de grote betekenis te onderstrepen die juist deze beide koningen in de geschiedenis van God met Israël hebben gehad. De onderliggende boodschap is dan dat pas met David en Salomo, en met de tempelbouw die door hun beider toedoen heeft plaatsgevonden, het werk van uittocht en intocht tot voltooiing, c.q. tot een climax is gekomen (vgl. Ex. 15:13). De ark van de HERE vindt een rustplaats in de tempel (vgl. Ps. 132). De tekening van David en Salomo in de rol van Mozes, resp. Jozua impliceert dan dat in de rust van de HERE en zijn ark ook Israëls rust gelegen zal zijn (vgl. 1 Kron. 22:9; 23:25). Wat Kronieken in dit hoofdstuk doet, is als een vorm van profetische geschiedschrijving te typeren. Betekent dit nu dat Kronieken in het geval van David de concrete historische werkelijkheid geweld heeft aangedaan? Ook al zie ik het spanningsveld wel liggen, toch ben ik niet geneigd om die vraag met ja te beantwoorden. Ik zoek het antwoord meer in deze richting, namelijk dat Kronieken in zijn tekening van David en Salomo blijkbaar recht heeft willen doen aan het gehéél van Israëls heilsgeschiedenis. Het behoort dan tot de vrijheid van de profetie om de beschrijving van de details uit Davids leven aan dit bredere perspectief ondergeschikt te maken. Het is ook voor de gereformeerde exegese van belang om voor een dergelijke wijze van geschiedschrijving ontvankelijk te worden (H.R ???). Net als bij de nieuwtestamentische evangeliën zal zij dan de verleiding moeten weerstaan enerzijds om de gegevens van Samuël/Koningen en die van Kronieken tegen elkaar uit te spelen, en anderzijds om ze in alle opzichten met elkaar te harmoniseren. Elk Bijbelboek mag op zijn eigen boodschap beluisterd worden. De historische verankering van de Bijbelse geschiedschrijving is voor de gereformeerde theologie en voor het geloof weliswaar onopgeefbaar, maar we ontkomen niet aan de vaststelling dat de precieze aard van deze verankering zich op onderdelen meer dan eens aan onze waarneming onttrekt. In het licht van 1 Kron. 28 is het in elk geval raadzaam om bij het vraagstuk van deze verankering ook het overall-perspectief van Israëls geschiedenis te betrekken. Amstelveen, 12 november 2003