Ds. J.G. Woelderink
Separatisme en wereldgelijkvormigheid
Twee gevaren die de vaderlandse kerk bedreigen
Woelderink zag twee gevaren die de vaderlandse kerk bedreigen in zijn tijd namelijk: wereldgelijkvormigheid en separatisme. Makkelijker gezegd: de wereld dienen en zich helemaal terugtrekken uit deze wereld.
Hoe de kerk moet zijn
Israël diende een heilig volk te zijn te midden van de andere volken en zo het Licht van de HEERE te laten schijnen. De gemeente dient een stad op de berg te zijn en zo een herkenningspunt voor de wereld te worden. Helaas is dit veelal niet het geval om die reden maakte Woelderink zich zorgen.
Twee gevaren die elkaar opvolgen en elkaar voeden
Deze twee gevaren duiken telkens weer op en zij voeden elkaar. Voor de ballingschap werd Israël steeds wereldgelijkvormiger. Men wilde net als de andere volken een gewone koning hebben. Ja meer dan dat! Ze wilden zelfs dezelfde goden en ze maakten die uiteindelijk ook. Na ballingschap ging Israël zich meer afzonderen. Dat was ook vanwege de zwakheid van het geloof van het volk, meent Woelderink. Die afzondering ging na ballingschap steeds verder. Ten tijde van het Nieuwe Testament waren er de Farizeeën en Schriftgeleerden. Zij zonderden zich steeds meer af van de schare die de wet niet kent en daardoor wereldgelijkvormig was. Zo ontstond een beweging binnen Israël die alle contact met eigen volk verloor Men onderwees het eigen volk niet meer in de wil van de HEERE. Men liet het Licht van het woord van de HEERE niet meer schijnen richting eigen volk laat staan richting de omliggende volken (separatisme). Dit is begrijpelijk want separatisme verkrijgt nooit veel Licht van boven. Men gehoorzaamt de HEERE niet. Die Licht wil geven om een stad op een berg te zijn.
De vaderlandse kerk en de afscheiding
Woelderink had oog voor de wereldgelijkvormigheid in de vaderlandse kerk want dan is men een met de wereld en laat men het Licht van Gods Woord niet schijnen in eigen leven. Men is dan geen stad op de berg. Het andere gevaar is dat men zich steeds verder terugtrekt uit deze boze wereld. Woelderink legt ook de vinger bij Johannes Verschuir, schreef 'Waarheid in het binnenste' en Wilhelmus Schortinghuis schreef 'Het innige christendom'. Beide dominees hadden hun parochie in Groningen (18de eeuw). Woelderink stelt dat zij te weinig aandacht hadden voor het ruime genadeverbond. Zij besteedden geen aandacht aan de onvoorwaardelijke beloften voor heel de gemeente. Zij waren controlerend van aard en beschreven de weg waar langs God de beloften realiseert bij Zijn volk. Kortom het was alleen maar waarheid in het binnenste en het innige christendom. Niet Gods beloften voor zondaren in het algemeen kwamen aan de orde. Later scheidde H. De Cock zich af in Groningen (19de eeuw). Het gebied waar Verschuir en Schortinghuis werkzaam waren (in de 18de eeuw). Woelderink meent dat zij de voedingsbodem hebben gecreëerd voor deze afscheiding (natuurlijk waren er meer factoren die dit proces hebben versneld. Namelijk de kerkregering van bovenaf en het toelaten en de toename van de vrijzinnigheid).
De afscheiding en het genadeverbond
De Cock keerde weliswaar terug naar de leer van vrije genade maar zijn visie op het genadeverbond was niet ruim volgens Woelderink. Woelderink citeert dr. Rullmann instemmend die stelt dat de vaders van de afscheiding de leer van het verbond kwijt waren geraakt. Om die reden kwam het tot een botsing tussen de afgescheidenen onderling over het verbond en de beloften. Een deel van de afgescheidenen was de band kwijt met de kerk van de reformatie. De reformatie had wel een ruime verbondsvatting. Ons doopsformulier is daar een bewijs van volgens Woelderink (zie voor deze mening tevens zijn geschrift 'Het doopsformulier' jaar van uitgave is 1938).
Een kanttekening bij Woelderink
Men hoeft het niet met alles eens te zijn wat Woelderink naar voren brengt. Bijvoorbeeld als hij Verschuir en Schortinghuis verdenkt van separatisme. Wel dient men in te zien dat Schortinghuis en Verschuir vooral hebben willen benadrukken hoe Gods beloften gestalte krijgen in het leven van een zondaar. Zo separeerde men tussen het ware werk en de nabijkomende christen. In hun geschriften leest men echter nauwelijks iets van een aanbod en een ruime visie op het verbond. Hun zorg omtrent een oppervlakkig geestelijk leven valt zondermeer te waarderen. Maar hun aanpak in hun geschriften is tamelijk eenzijdig van aard. Men kan namelijk ook te vroeg separeren. Dan zijn de beloften er alleen voor ontdekte zondaren. De rest van de gemeenteleden krijgt dan stenen voor brood en zij zullen nog verder verharden en verkillen in hun ongeloof. De kansel voedt hen.
De boodschap van dit geschrift voor de kerk van nu
Woelderink wijst mijns inziens terecht op het gevaar van het inperken van de prediking van de beloften. Door inperking versmalt men de boodschap. De gemeente valt dan in twee delen uiteen: gelovig en niet gelovig. Anderzijds is daar het gevaar voor wereldgelijkvormigheid. In orthodoxe kringen wordt daar terecht voor gewaarschuwd maar als men dan de gemeente niet laten delen in Gods genade geeft men de gemeenteleden geen geestelijke wapens in de handen. Al die oproepen om voor God te leven naar het uitwendige leven zijn dat wettisch van aard. Zonder geestelijke wapenuitrusting kan men alleen een beroep doen op de algemene genade en het algemene zondebesef van de gemeenteleden. Dan kan men hooguit zeggen met een variant op Kuyper: er is nog zoveel goeds in deze gemeente (Kuyper zei: er is nog zoveel goeds in deze wereld). De gemeente drijft dan op Gods algemene genade en niet op Zijn bijzondere genade die God aanbiedt in Zijn woord aan alle zondaren.
De dijk van de algemene genade breekt gauw door
Echter de scheiding naar de wereld is, als deze gebouwd is op het algemene zondebesef van de gemeente, net als de dijken van voor 1953. De stevige seculiere storm zal deze dijken snel neerwerpen. Alleen Gods bijzondere genade gewerkt door woord en Geest houdt de gemeente staande. God werkt namelijk middellijk. Het is in de lijn van Luther om te stellen dat tegenover Gods eisen om geheel voor Hem te leven ook Gods beloften staan waarin Hij stelt dat Hij dat werken wilt als wij tot Hem komen.
De belofte bij de doop
De belofte bij de doop is daarom ook een pleitgrond voor elke gedoopte. Wie deze ruime verbondsvisie inperkt, snijdt ook een deel van de gemeente af van Gods genade en werpt dat deel van de gemeente op zichzelf. Dit is zeker het geval als men vervolgens heel de gemeente oproept om niet aan deze wereld gelijkvormig te worden. Men predikt dan wel de wet en eis om voor God te leven maar men reikt niet de geneesmiddelen aan en de geestelijke wapens. Hoe kan men de gemeente zonder geestelijke wapens de strijd in sturen? Hoe onbarmhartig is dat vooral als men ook in ogenschouw neemt dat zonder geloof niemand voor God kan verschijnen?
Separatisme en wereldgelijkvormigheid
Twee gevaren die de vaderlandse kerk bedreigen
Woelderink zag twee gevaren die de vaderlandse kerk bedreigen in zijn tijd namelijk: wereldgelijkvormigheid en separatisme. Makkelijker gezegd: de wereld dienen en zich helemaal terugtrekken uit deze wereld.
Hoe de kerk moet zijn
Israël diende een heilig volk te zijn te midden van de andere volken en zo het Licht van de HEERE te laten schijnen. De gemeente dient een stad op de berg te zijn en zo een herkenningspunt voor de wereld te worden. Helaas is dit veelal niet het geval om die reden maakte Woelderink zich zorgen.
Twee gevaren die elkaar opvolgen en elkaar voeden
Deze twee gevaren duiken telkens weer op en zij voeden elkaar. Voor de ballingschap werd Israël steeds wereldgelijkvormiger. Men wilde net als de andere volken een gewone koning hebben. Ja meer dan dat! Ze wilden zelfs dezelfde goden en ze maakten die uiteindelijk ook. Na ballingschap ging Israël zich meer afzonderen. Dat was ook vanwege de zwakheid van het geloof van het volk, meent Woelderink. Die afzondering ging na ballingschap steeds verder. Ten tijde van het Nieuwe Testament waren er de Farizeeën en Schriftgeleerden. Zij zonderden zich steeds meer af van de schare die de wet niet kent en daardoor wereldgelijkvormig was. Zo ontstond een beweging binnen Israël die alle contact met eigen volk verloor Men onderwees het eigen volk niet meer in de wil van de HEERE. Men liet het Licht van het woord van de HEERE niet meer schijnen richting eigen volk laat staan richting de omliggende volken (separatisme). Dit is begrijpelijk want separatisme verkrijgt nooit veel Licht van boven. Men gehoorzaamt de HEERE niet. Die Licht wil geven om een stad op een berg te zijn.
De vaderlandse kerk en de afscheiding
Woelderink had oog voor de wereldgelijkvormigheid in de vaderlandse kerk want dan is men een met de wereld en laat men het Licht van Gods Woord niet schijnen in eigen leven. Men is dan geen stad op de berg. Het andere gevaar is dat men zich steeds verder terugtrekt uit deze boze wereld. Woelderink legt ook de vinger bij Johannes Verschuir, schreef 'Waarheid in het binnenste' en Wilhelmus Schortinghuis schreef 'Het innige christendom'. Beide dominees hadden hun parochie in Groningen (18de eeuw). Woelderink stelt dat zij te weinig aandacht hadden voor het ruime genadeverbond. Zij besteedden geen aandacht aan de onvoorwaardelijke beloften voor heel de gemeente. Zij waren controlerend van aard en beschreven de weg waar langs God de beloften realiseert bij Zijn volk. Kortom het was alleen maar waarheid in het binnenste en het innige christendom. Niet Gods beloften voor zondaren in het algemeen kwamen aan de orde. Later scheidde H. De Cock zich af in Groningen (19de eeuw). Het gebied waar Verschuir en Schortinghuis werkzaam waren (in de 18de eeuw). Woelderink meent dat zij de voedingsbodem hebben gecreëerd voor deze afscheiding (natuurlijk waren er meer factoren die dit proces hebben versneld. Namelijk de kerkregering van bovenaf en het toelaten en de toename van de vrijzinnigheid).
De afscheiding en het genadeverbond
De Cock keerde weliswaar terug naar de leer van vrije genade maar zijn visie op het genadeverbond was niet ruim volgens Woelderink. Woelderink citeert dr. Rullmann instemmend die stelt dat de vaders van de afscheiding de leer van het verbond kwijt waren geraakt. Om die reden kwam het tot een botsing tussen de afgescheidenen onderling over het verbond en de beloften. Een deel van de afgescheidenen was de band kwijt met de kerk van de reformatie. De reformatie had wel een ruime verbondsvatting. Ons doopsformulier is daar een bewijs van volgens Woelderink (zie voor deze mening tevens zijn geschrift 'Het doopsformulier' jaar van uitgave is 1938).
Een kanttekening bij Woelderink
Men hoeft het niet met alles eens te zijn wat Woelderink naar voren brengt. Bijvoorbeeld als hij Verschuir en Schortinghuis verdenkt van separatisme. Wel dient men in te zien dat Schortinghuis en Verschuir vooral hebben willen benadrukken hoe Gods beloften gestalte krijgen in het leven van een zondaar. Zo separeerde men tussen het ware werk en de nabijkomende christen. In hun geschriften leest men echter nauwelijks iets van een aanbod en een ruime visie op het verbond. Hun zorg omtrent een oppervlakkig geestelijk leven valt zondermeer te waarderen. Maar hun aanpak in hun geschriften is tamelijk eenzijdig van aard. Men kan namelijk ook te vroeg separeren. Dan zijn de beloften er alleen voor ontdekte zondaren. De rest van de gemeenteleden krijgt dan stenen voor brood en zij zullen nog verder verharden en verkillen in hun ongeloof. De kansel voedt hen.
De boodschap van dit geschrift voor de kerk van nu
Woelderink wijst mijns inziens terecht op het gevaar van het inperken van de prediking van de beloften. Door inperking versmalt men de boodschap. De gemeente valt dan in twee delen uiteen: gelovig en niet gelovig. Anderzijds is daar het gevaar voor wereldgelijkvormigheid. In orthodoxe kringen wordt daar terecht voor gewaarschuwd maar als men dan de gemeente niet laten delen in Gods genade geeft men de gemeenteleden geen geestelijke wapens in de handen. Al die oproepen om voor God te leven naar het uitwendige leven zijn dat wettisch van aard. Zonder geestelijke wapenuitrusting kan men alleen een beroep doen op de algemene genade en het algemene zondebesef van de gemeenteleden. Dan kan men hooguit zeggen met een variant op Kuyper: er is nog zoveel goeds in deze gemeente (Kuyper zei: er is nog zoveel goeds in deze wereld). De gemeente drijft dan op Gods algemene genade en niet op Zijn bijzondere genade die God aanbiedt in Zijn woord aan alle zondaren.
De dijk van de algemene genade breekt gauw door
Echter de scheiding naar de wereld is, als deze gebouwd is op het algemene zondebesef van de gemeente, net als de dijken van voor 1953. De stevige seculiere storm zal deze dijken snel neerwerpen. Alleen Gods bijzondere genade gewerkt door woord en Geest houdt de gemeente staande. God werkt namelijk middellijk. Het is in de lijn van Luther om te stellen dat tegenover Gods eisen om geheel voor Hem te leven ook Gods beloften staan waarin Hij stelt dat Hij dat werken wilt als wij tot Hem komen.
De belofte bij de doop
De belofte bij de doop is daarom ook een pleitgrond voor elke gedoopte. Wie deze ruime verbondsvisie inperkt, snijdt ook een deel van de gemeente af van Gods genade en werpt dat deel van de gemeente op zichzelf. Dit is zeker het geval als men vervolgens heel de gemeente oproept om niet aan deze wereld gelijkvormig te worden. Men predikt dan wel de wet en eis om voor God te leven maar men reikt niet de geneesmiddelen aan en de geestelijke wapens. Hoe kan men de gemeente zonder geestelijke wapens de strijd in sturen? Hoe onbarmhartig is dat vooral als men ook in ogenschouw neemt dat zonder geloof niemand voor God kan verschijnen?