Richtingenstrijd na de synode van Dordt
Johannes d' Outrein (1662-1722)
en zijn emblematische Schriftuitleg
H. de Jong.
Het onderzoek
H. de Jong verkent in dit proefschrift de Schriftuitleg van Johannes d' Outrein. D' Outrein is een volgeling van Johannes Coccejus. Na de synode van Dordt leek de lucht voor de Gereformeerde Kerk opgeklaard. Er diende zich echter een nieuwe strijd aan. De Gereformeerde Kerk kreeg te maken met de filosofie van Descartes. Hij stelde de rede boven de Schrift. Het was met name Voetius die Descartes fel bestreden heeft. In Franeker liet de hoogleraar Johannes Coccejus eveneens van zich horen. Hij leerde dat de wet in het Oude Testament steeds meer wordt afgeschaft en zich ontwikkelt richting het evangelie. Zo hoorde volgens Coccejus het sabbatsgebod bij de Oudtestamentische eredienst. De sabbat was echter slechts een ceremonie van de rust die er is in Christus en dus is de sabbat voor de nieuwtestamentische gemeente niet meer van toepassing volgens Coccejus. Maar wat heeft men dan nog aan het Oude Testament? Om het Oude Testament te handhaven hanteerde Coccejus de zinnebeeldige uitleg (allegorie). Een tekst heeft volgens Coccejus en zijn volgelingen meerdere betekenissen. Dat wil zeggen meer dan de eigenlijke of letterlijke betekenis. De voetianen keurden deze Schriftuitleg af. H. de Jong verkent de mooie kanten en de gevaren in zijn proefschrift van deze manier van Schriftuitleg. Hij doet dit aan de hand van de coccejaanse theoloog Johannes d' Outrein die ook wel de grootmeester van de allegorie wordt genoemd.
Een bevindelijk theoloog
Johannes d' Outrein was een ernstig coccejaan volgens H. de Jong. Hij stelde dat de gelovige voor God gaat leven en zijn geboden in acht neemt. Johannes d' Outrein stond dus beslist geen losse levenswandel voor. Integendeel. Op dit punt verschilde hij niet van de voetianen en ook niet op het punt van de bevinding. Zo stelde Leemhof in zijn geschrift 'Den Hemel op aarden' dat de gelovige altijd blij dient te zijn. In zijn geschrift 'God betuiging tegen Israël' (1704) bood Johannes d' Outrein tegenwicht. In dit geschrift bespreekt Johannes 'd Outrein de droefheid naar God ( 2 Korinthe 7:10) Johannes d' Outrein stelt dat de droefheid naar God net als de vreugde in en om God evengoed hoort bij het geestelijke leven. Voor Leemhof brak er overigens geen hemel op aarde aan. Hij werd afgezet. Het bleek dat Leemhof gebruik gemaakt had van de ethica van Spinoza (radicale leerling van Descartes) die stelt dat droefheid van een lagere volmaaktheid is dan vreugde (p. 57-65). Op het punt van de bevinding was er tussen de ernstige Johannes d' Outrein en de voetianen dus geen verschil en geschil.
Het verschil en geschil tussen Johannes d' Outrein en de voetianen zat hem in de Schriftuitleg. Op dat punt was Johannes d' Outrein een echte coccejaan die zijn opleiding genoten had aan de universiteit van Franeker en zodoende met het coccejaanse sop was overgoten. Over dit coccejaanse sop gaat dit proefschrift!
Een meerduidige Schriftuitleg
Zondermeer geloofde Johannes d' Outrein in de helderheid van de Schrift maar zijn meerduidige Schriftuitleg stond er mee op gespannen voet volgens zijn tegenstanders. Johannes d' Outrein meende dat de Schrift ook een verborgen betekenis in zich heeft die men met behulp van de Geest kan ontdekken. In zijn geschrift 'Heilige versegelingen' merkt Johannes d' Outrein op dat de Schrift meerder betekenissen heeft dan alleen de letterlijke. Op dit punt naderen we de Schriftuitleg of anders gezegd de hermeneutiek (hoe vertolken we de Schrift?) van D' Outrein. Rivetus, zijn tegenstander stelde dat de Bijbel duidelijk is en geen 'verscheidene sinnen' toelaat. Op deze manier kan men geen duidelijk conclusie uit de Bijbel trekken als de betekenis niet eenduidig is volgens Rivetus. Rivetus haalde mijns inziens een belangrijk pijnpunt aan. Sommige coccejanen combineerden hun Schriftuitleg met de filosofie van Descartes. Een gevaarlijke bezigheid volgens de voetianen. H. de Jong wijst eveneens op het gevaar van de zinnebeeldige uitleg van de Schrift. Zo komt de tekst open te staan voor allerlei dwaalleringen en kan met de tekst laten zeggen wat de eigenlijke letterlijke tekst juist niet zegt. Hij concludeert dat de coccejanen opstonden voor de filosofie van Descartes. 'De spanning die kon optreden tussen een bepaald Bijbelwoord en een empirisch onderzoek c.q. ontdekking, loste zich op door de wetenschap dat veel Bijbelwoorden zinnebeeldig zijn bedoeld' (p. 303).
De Reformatie en de eenduidige Schriftuitleg
De Reformatie heeft de letterlijke tekst als uitgangspunt genomen. Men was bang voor de zinnebeeldige Schriftuitleg die in de Middeleeuwen werd gehanteerd. Daar nam men krachtig afstand van. Men ging juist de letter bestuderen vanuit de grondtekst om zo de eenduidige betekenis op het spoor te komen. H. de Jong laat in zijn proefschrift zien dan Johannes d' Outrein heel mooie dingen kan zeggen over het koperen wasvat. Dat wasvat ziet op onze onreinheid/zonden en op het alles reinigende bloed van Jezus. Vanwege de speelse uitleg trokken de coccejanen vele hoorders. Men kreeg bij hen iets nieuws te horen! maar waar ligt de grens...? Ik tracht wat handvatten aan te reiken.
Een diepere betekenis die de Schrift zelf aanreikt
Behalve de gevaren van een meerduidige Schriftuitleg moet ook gezegd worden dat de Schrift zelf aanleiding geeft tot een diepere betekenis van de woorden die voorbij de letterlijke betekenis gaat. Te denken valt aan het Hooglied maar ook aan het evangelie van Johannes. Wie bij de begrippen licht en duisternis slechts denkt aan de de dag en de nacht komt niet tot een goed verstaan van dit evangelie. Johannes geeft namelijk zelf kleur aan deze woorden. De duisternis staat voor de macht van de zonde Als Johannes opmerkt als Judas de paaszaal verlaat dat het nacht was dan is dit meer dan dat het buiten donker was. Met de letterlijke betekenis komt men er niet. Judas stapt de geestelijke duisternis in... Deze duiding van donker/licht kan men niet zomaar overbrengen naar andere Bijbelschrijvers. Met moet de betekenis van de woorden bij de Bijbelschrijvers zelf op het spoor komen.
Te ver
Te ver gaat men als men het boek van Ruth vergeestelijkt en zo leiding wenst te geven aan het geestelijke leven. Terzijde haalt H. de Jong in een voetnoot (p. 287) Joh. van der Poel aan die een boek schreef over Ruth. H. de Jong stelt dat de allegorese of geestelijke uitleg een tijdlang is verdwenen onder de theologen. Door de Verlichting werd de prediking praktisch en ethisch van aard. Dan is een eenduidige uitleg van belang. Met en na de Afscheiding is deze weer terug gekeerd maar dan vooral met het oog op het bevindelijke leven. Inmiddels weten we de gevaren van een vergeestelijken van de historische boeken (Ruth) en episodes (Jozef). Voor men het weet, is men beland in de standenleer. Die leer komt men niet tegen in de brief aan de Romeinen en Galaten. Met deze brieven is de Reformatie begonnen en wie daar door allegorese afstand van neemt, dempt de belangrijkste bronnen van de Reformatie. Natuurlijk wijzen bepaalde personen en instellingen uit het Oude Testament op Jezus. Maar dan gaat het om de verkondiging en niet om de normering van het geestelijke leven. Boaz is een type van Jezus maar Ruth is geen type van een christin/christen die pas later de rechtvaardiging in de poort beleefde en reeds eerder wedergeboren was toen ze zei: 'Uw God is mijn God'. Wie voluit wil preken over de rechtvaardiging van de goddeloze dient Romeinen 3 en Galaten 3 daar bij te betrekken of als uitgangspunt te nemen. De gemeente dient gebouwd te worden op de leer van de apostelen en niet op de leer van het vergeestelijken van het boek Ruth of de episodes van Jozef.
Uitstapje: de toekomstsleer van de coccejanen
De zeven periode
Coccejus beminde het getal zeven in de Bijbel. Overal waar het getal zeven voorkwam probeerde Coccejus de zeven periode van de kerk terug te vinden (de zeven aetates ecclesiae, Een richtingenstrijd in Gereformeerde kerk, p 154). Zo deelde Coccejus Hooglied in, in zeven perioden Elke periode beschrijft een stuk van de kerkgeschiedenis die reeds bij Adam begint. Dit noemt men de profetische Schriftuitleg. Zo kon men de kerkgeschiedenis zien als een getuigenis van Gods voorzienigheid (Een richtingenstrijd in Gereformeerde kerk, p 155-156). De voetianen zagen deze uitleggingen als routekaarten die de coccejanen ten onrechte over de Bijbel heen legden als raster volgens hen. Het ging bij de voetianen meer om het bevindelijke praktische leven.
Populair en niet vijandig
De coccejanen waren erg populair. De profetische exegese aan de universiteiten trok veel belangstelling van de studenten. De coccejanen kwamen met iets nieuws. De voetianen echter kwamen altijd met de oude kost, het praktische bevindelijke leven en waren felle bestrijders van elke vorm van dwaalleer (Een richtingenstrijd in Gereformeerde kerk, p 37-38). De coccejanen waren veel gematigder in het bestrijden van de dwaalleer. Zij stonden zelfs enigszins open voor de leer van Descartes. De voetianen echter waren felle bestrijders van Descartes maar hanteerden een gekuiste Aristoteles in het bedrijven van hun theologie (scholastiek).
Een duizendjarig vrederijk
Bovendien geloofden de coccejanen ook in een duizendjarig vrederijk. R. A. B. Beek stelt in zijn doctoraalscriptie 'Aspecten van eschatologie in de receptie van de Heidelbergse catechismus' waarin hij de catechismus van onder anderen Johannes d' Outrein bekijkt dat de coccejanen over het algemeen een (lichte) chiliastische visie op de eschatologie (toekomstsleer) hebben. Een bekend chiliast van Campegius Vitringa (1659-1722), een bijna leeftijdgenoot van Johannes d' Outrein (1662-1722) en tevens diens hoogleraar aan de universiteit in Franeker. Campegius Vitringa schreef een markant commentaar op de Openbaring van Johannes waarin hij de coccejaanse profetische Schriftuitleg ter hand nam. Het duizendjarig vrederijk plaatste hij in de toekomst. Hij corrigeerde Coccejus die meende dat het duizendjarig vrederijk met de pinksterdag begonnen was. Zo paste Campegius Vitringa de leermeester van Johannes d' Outrein het profetische raamwerk van Coccejus aan. In de toekomst zal er nog een heerlijk vrederijk aan breken zoals beschreven staat in Openbaring 20:1-6 meende hij (bron: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme p 381). Overigens richtte Johannes d' 0utrein zich niet op de profetische Schriftuitleg. D' Outrein werd een grootmeester in de allegorie. Hij ging er echter kundig mee om en voorkwam zo bedrijfsongelukken.
Johannes d' Outrein (1662-1722)
en zijn emblematische Schriftuitleg
H. de Jong.
Het onderzoek
H. de Jong verkent in dit proefschrift de Schriftuitleg van Johannes d' Outrein. D' Outrein is een volgeling van Johannes Coccejus. Na de synode van Dordt leek de lucht voor de Gereformeerde Kerk opgeklaard. Er diende zich echter een nieuwe strijd aan. De Gereformeerde Kerk kreeg te maken met de filosofie van Descartes. Hij stelde de rede boven de Schrift. Het was met name Voetius die Descartes fel bestreden heeft. In Franeker liet de hoogleraar Johannes Coccejus eveneens van zich horen. Hij leerde dat de wet in het Oude Testament steeds meer wordt afgeschaft en zich ontwikkelt richting het evangelie. Zo hoorde volgens Coccejus het sabbatsgebod bij de Oudtestamentische eredienst. De sabbat was echter slechts een ceremonie van de rust die er is in Christus en dus is de sabbat voor de nieuwtestamentische gemeente niet meer van toepassing volgens Coccejus. Maar wat heeft men dan nog aan het Oude Testament? Om het Oude Testament te handhaven hanteerde Coccejus de zinnebeeldige uitleg (allegorie). Een tekst heeft volgens Coccejus en zijn volgelingen meerdere betekenissen. Dat wil zeggen meer dan de eigenlijke of letterlijke betekenis. De voetianen keurden deze Schriftuitleg af. H. de Jong verkent de mooie kanten en de gevaren in zijn proefschrift van deze manier van Schriftuitleg. Hij doet dit aan de hand van de coccejaanse theoloog Johannes d' Outrein die ook wel de grootmeester van de allegorie wordt genoemd.
Een bevindelijk theoloog
Johannes d' Outrein was een ernstig coccejaan volgens H. de Jong. Hij stelde dat de gelovige voor God gaat leven en zijn geboden in acht neemt. Johannes d' Outrein stond dus beslist geen losse levenswandel voor. Integendeel. Op dit punt verschilde hij niet van de voetianen en ook niet op het punt van de bevinding. Zo stelde Leemhof in zijn geschrift 'Den Hemel op aarden' dat de gelovige altijd blij dient te zijn. In zijn geschrift 'God betuiging tegen Israël' (1704) bood Johannes d' Outrein tegenwicht. In dit geschrift bespreekt Johannes 'd Outrein de droefheid naar God ( 2 Korinthe 7:10) Johannes d' Outrein stelt dat de droefheid naar God net als de vreugde in en om God evengoed hoort bij het geestelijke leven. Voor Leemhof brak er overigens geen hemel op aarde aan. Hij werd afgezet. Het bleek dat Leemhof gebruik gemaakt had van de ethica van Spinoza (radicale leerling van Descartes) die stelt dat droefheid van een lagere volmaaktheid is dan vreugde (p. 57-65). Op het punt van de bevinding was er tussen de ernstige Johannes d' Outrein en de voetianen dus geen verschil en geschil.
Het verschil en geschil tussen Johannes d' Outrein en de voetianen zat hem in de Schriftuitleg. Op dat punt was Johannes d' Outrein een echte coccejaan die zijn opleiding genoten had aan de universiteit van Franeker en zodoende met het coccejaanse sop was overgoten. Over dit coccejaanse sop gaat dit proefschrift!
Een meerduidige Schriftuitleg
Zondermeer geloofde Johannes d' Outrein in de helderheid van de Schrift maar zijn meerduidige Schriftuitleg stond er mee op gespannen voet volgens zijn tegenstanders. Johannes d' Outrein meende dat de Schrift ook een verborgen betekenis in zich heeft die men met behulp van de Geest kan ontdekken. In zijn geschrift 'Heilige versegelingen' merkt Johannes d' Outrein op dat de Schrift meerder betekenissen heeft dan alleen de letterlijke. Op dit punt naderen we de Schriftuitleg of anders gezegd de hermeneutiek (hoe vertolken we de Schrift?) van D' Outrein. Rivetus, zijn tegenstander stelde dat de Bijbel duidelijk is en geen 'verscheidene sinnen' toelaat. Op deze manier kan men geen duidelijk conclusie uit de Bijbel trekken als de betekenis niet eenduidig is volgens Rivetus. Rivetus haalde mijns inziens een belangrijk pijnpunt aan. Sommige coccejanen combineerden hun Schriftuitleg met de filosofie van Descartes. Een gevaarlijke bezigheid volgens de voetianen. H. de Jong wijst eveneens op het gevaar van de zinnebeeldige uitleg van de Schrift. Zo komt de tekst open te staan voor allerlei dwaalleringen en kan met de tekst laten zeggen wat de eigenlijke letterlijke tekst juist niet zegt. Hij concludeert dat de coccejanen opstonden voor de filosofie van Descartes. 'De spanning die kon optreden tussen een bepaald Bijbelwoord en een empirisch onderzoek c.q. ontdekking, loste zich op door de wetenschap dat veel Bijbelwoorden zinnebeeldig zijn bedoeld' (p. 303).
De Reformatie en de eenduidige Schriftuitleg
De Reformatie heeft de letterlijke tekst als uitgangspunt genomen. Men was bang voor de zinnebeeldige Schriftuitleg die in de Middeleeuwen werd gehanteerd. Daar nam men krachtig afstand van. Men ging juist de letter bestuderen vanuit de grondtekst om zo de eenduidige betekenis op het spoor te komen. H. de Jong laat in zijn proefschrift zien dan Johannes d' Outrein heel mooie dingen kan zeggen over het koperen wasvat. Dat wasvat ziet op onze onreinheid/zonden en op het alles reinigende bloed van Jezus. Vanwege de speelse uitleg trokken de coccejanen vele hoorders. Men kreeg bij hen iets nieuws te horen! maar waar ligt de grens...? Ik tracht wat handvatten aan te reiken.
Een diepere betekenis die de Schrift zelf aanreikt
Behalve de gevaren van een meerduidige Schriftuitleg moet ook gezegd worden dat de Schrift zelf aanleiding geeft tot een diepere betekenis van de woorden die voorbij de letterlijke betekenis gaat. Te denken valt aan het Hooglied maar ook aan het evangelie van Johannes. Wie bij de begrippen licht en duisternis slechts denkt aan de de dag en de nacht komt niet tot een goed verstaan van dit evangelie. Johannes geeft namelijk zelf kleur aan deze woorden. De duisternis staat voor de macht van de zonde Als Johannes opmerkt als Judas de paaszaal verlaat dat het nacht was dan is dit meer dan dat het buiten donker was. Met de letterlijke betekenis komt men er niet. Judas stapt de geestelijke duisternis in... Deze duiding van donker/licht kan men niet zomaar overbrengen naar andere Bijbelschrijvers. Met moet de betekenis van de woorden bij de Bijbelschrijvers zelf op het spoor komen.
Te ver
Te ver gaat men als men het boek van Ruth vergeestelijkt en zo leiding wenst te geven aan het geestelijke leven. Terzijde haalt H. de Jong in een voetnoot (p. 287) Joh. van der Poel aan die een boek schreef over Ruth. H. de Jong stelt dat de allegorese of geestelijke uitleg een tijdlang is verdwenen onder de theologen. Door de Verlichting werd de prediking praktisch en ethisch van aard. Dan is een eenduidige uitleg van belang. Met en na de Afscheiding is deze weer terug gekeerd maar dan vooral met het oog op het bevindelijke leven. Inmiddels weten we de gevaren van een vergeestelijken van de historische boeken (Ruth) en episodes (Jozef). Voor men het weet, is men beland in de standenleer. Die leer komt men niet tegen in de brief aan de Romeinen en Galaten. Met deze brieven is de Reformatie begonnen en wie daar door allegorese afstand van neemt, dempt de belangrijkste bronnen van de Reformatie. Natuurlijk wijzen bepaalde personen en instellingen uit het Oude Testament op Jezus. Maar dan gaat het om de verkondiging en niet om de normering van het geestelijke leven. Boaz is een type van Jezus maar Ruth is geen type van een christin/christen die pas later de rechtvaardiging in de poort beleefde en reeds eerder wedergeboren was toen ze zei: 'Uw God is mijn God'. Wie voluit wil preken over de rechtvaardiging van de goddeloze dient Romeinen 3 en Galaten 3 daar bij te betrekken of als uitgangspunt te nemen. De gemeente dient gebouwd te worden op de leer van de apostelen en niet op de leer van het vergeestelijken van het boek Ruth of de episodes van Jozef.
Uitstapje: de toekomstsleer van de coccejanen
De zeven periode
Coccejus beminde het getal zeven in de Bijbel. Overal waar het getal zeven voorkwam probeerde Coccejus de zeven periode van de kerk terug te vinden (de zeven aetates ecclesiae, Een richtingenstrijd in Gereformeerde kerk, p 154). Zo deelde Coccejus Hooglied in, in zeven perioden Elke periode beschrijft een stuk van de kerkgeschiedenis die reeds bij Adam begint. Dit noemt men de profetische Schriftuitleg. Zo kon men de kerkgeschiedenis zien als een getuigenis van Gods voorzienigheid (Een richtingenstrijd in Gereformeerde kerk, p 155-156). De voetianen zagen deze uitleggingen als routekaarten die de coccejanen ten onrechte over de Bijbel heen legden als raster volgens hen. Het ging bij de voetianen meer om het bevindelijke praktische leven.
Populair en niet vijandig
De coccejanen waren erg populair. De profetische exegese aan de universiteiten trok veel belangstelling van de studenten. De coccejanen kwamen met iets nieuws. De voetianen echter kwamen altijd met de oude kost, het praktische bevindelijke leven en waren felle bestrijders van elke vorm van dwaalleer (Een richtingenstrijd in Gereformeerde kerk, p 37-38). De coccejanen waren veel gematigder in het bestrijden van de dwaalleer. Zij stonden zelfs enigszins open voor de leer van Descartes. De voetianen echter waren felle bestrijders van Descartes maar hanteerden een gekuiste Aristoteles in het bedrijven van hun theologie (scholastiek).
Een duizendjarig vrederijk
Bovendien geloofden de coccejanen ook in een duizendjarig vrederijk. R. A. B. Beek stelt in zijn doctoraalscriptie 'Aspecten van eschatologie in de receptie van de Heidelbergse catechismus' waarin hij de catechismus van onder anderen Johannes d' Outrein bekijkt dat de coccejanen over het algemeen een (lichte) chiliastische visie op de eschatologie (toekomstsleer) hebben. Een bekend chiliast van Campegius Vitringa (1659-1722), een bijna leeftijdgenoot van Johannes d' Outrein (1662-1722) en tevens diens hoogleraar aan de universiteit in Franeker. Campegius Vitringa schreef een markant commentaar op de Openbaring van Johannes waarin hij de coccejaanse profetische Schriftuitleg ter hand nam. Het duizendjarig vrederijk plaatste hij in de toekomst. Hij corrigeerde Coccejus die meende dat het duizendjarig vrederijk met de pinksterdag begonnen was. Zo paste Campegius Vitringa de leermeester van Johannes d' Outrein het profetische raamwerk van Coccejus aan. In de toekomst zal er nog een heerlijk vrederijk aan breken zoals beschreven staat in Openbaring 20:1-6 meende hij (bron: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme p 381). Overigens richtte Johannes d' 0utrein zich niet op de profetische Schriftuitleg. D' Outrein werd een grootmeester in de allegorie. Hij ging er echter kundig mee om en voorkwam zo bedrijfsongelukken.