59. Een vermoeide Simson en een niets vermoedende jongen
'Toen zei Simson tot de jongen, die hem bij de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren zal betasten, waarop het huis gevestigd is opdat ik daar tegen zal leunen' (Richteren 16:26).
De Filistijnen zijn overmoedig geworden. De Grieken hebben daar een mooi woord voor: hybris, overmoed. Door overmoed kent men de grenzen niet meer. Men meent alles te kunnen en alles te weten. In deze toestand van overmoed tart men de goden, volgens de Grieken. In hun overmoed tarten de Filistijnen God. Dagon! heeft de overwinning gegeven. De God van Simson heeft verloren. Dat laatste is een brug te ver. Dat zal dadelijk blijken...
Simson is inderdaad in de handen geraakt van de Filistijnen maar niet de God van Simson. Hij is soeverein, onafhankelijk van de mensen en in niemands macht. In hun overmoed laten de Filistijnen de begeleiding van Simson over aan een jongen. Waarom ook niet? Tekent de bewaking van deze jongen niet des beter de nederlaag van Simson? Is hij niet een gebroken man die zijn ogen en kracht kwijt is? Een kind kan de was doen. Aan Simson hebben zij geen kind meer. De kaarten zijn geschud. Of beter gezegd: de kaarten lijken geschud. Echter verliezers kunnen door Gods kracht winnaars worden. Paulus zei tegen de gemeente van Korinthe: 'Als ik zwak ben, dan ben ik machtig' (2 Korinthe 12:26b). Hoe zwakker de zondaar is des te heerlijker blinkt Gods genade en des te meer eer ontvangt Hij, die de eer waard is.
Simson vraagt aan de jongen of hij mag staan tussen de twee pilaren om daar tegen te leunen. De jongen staat dit toe. Waarom zou hij dit niet doen? Simson oogt als een vermoeide en gebroken man. Een uitgetelde Nazireër, een aan God gewijde man. Een wijding die door de zonde geheel en al gebroken is.
Zie daar staat een vermoeide Simson leunend tegen twee pilaren en een niets vermoedende jongen. Een jongen die niet weet wat Jesaja, de evangelist van het Oude Testament gezegd heeft: 'Hij geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte die, die geen krachten heeft.(...) Die de HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen (Jesaja 40:29 en 31)'.
60. Full house
'Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar alle vorsten van de Filistijnen; en op het dak waren ongeveer drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen, als Simson speelde' (Richteren 16:27).
De tempel van Dagon zit tot de nok toe vol met mannen en vrouwen. Ook de vorsten van de Filistijnen zijn aanwezig. De vorsten zijn in hun sas nu Simson gevangen is genomen. Simson is immers de man die de poorten van Gaza wegnam en daarmee de stad vernederde en aantoonde dat de vorsten de veiligheid van hun burgers niet konden garanderen. Diezelfde Simson wordt nu in de tempel van Gaza vernederd. Hij staat daar als een gebroken man te kijk voor het Filistijnse publiek. Zijn naam gaat over de straten van Askelon en Gaza maar nog erger ook de naam van Zijn God. Toch is het waar dat elk van de vorsten zich buigen zal en vallen voor Hem neer. Maar hoe valt men voor God neer? Is het een vrijwillig vallen of een gedwongen vallen? Hoe zit dat met ons? Staan wij aan de goede kant?
Alles lijkt op een anticlimax uit te lopen. Hier in het hol van de Filistijnse leeuw lijkt het spel voor Simson voorbij. De Filistijnen zijn de spelbepalers. Toch tekent de heilige schrijver de volle tempel niet om die reden. Zijn schets van de volle tempel is niet de aanduiding van een anticlimax maar eerder van een climax. Drie duizend mannen en vrouwen zijn aanwezig waaronder vele Filistijnse vorsten. Straks zullen zij vallen. Dan zal elk van de vorsten zich buigen en vallen voor Hem neer. Hun val is echter niet de zaligmakende val van de drie duizend op de Pinksterdag. Die drie duizend werden doorstoken door het woord van God en mochten zo leren leven uit hetzelfde woord van God.
Hoe zit het met ons? Vallen wij voor het woord van God zoals de drie duizend op de Pinksterdag? Of zullen we straks vallen net als de Filistijnen en voor eeuwig ten ondergaan? Nog is het de genadetijd. Hij die u roept, is getrouw! Aan Hem ligt het niet. Hij speelt geen spel met ons maar nodigt ons welmenend.
'Toen zei Simson tot de jongen, die hem bij de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren zal betasten, waarop het huis gevestigd is opdat ik daar tegen zal leunen' (Richteren 16:26).
De Filistijnen zijn overmoedig geworden. De Grieken hebben daar een mooi woord voor: hybris, overmoed. Door overmoed kent men de grenzen niet meer. Men meent alles te kunnen en alles te weten. In deze toestand van overmoed tart men de goden, volgens de Grieken. In hun overmoed tarten de Filistijnen God. Dagon! heeft de overwinning gegeven. De God van Simson heeft verloren. Dat laatste is een brug te ver. Dat zal dadelijk blijken...
Simson is inderdaad in de handen geraakt van de Filistijnen maar niet de God van Simson. Hij is soeverein, onafhankelijk van de mensen en in niemands macht. In hun overmoed laten de Filistijnen de begeleiding van Simson over aan een jongen. Waarom ook niet? Tekent de bewaking van deze jongen niet des beter de nederlaag van Simson? Is hij niet een gebroken man die zijn ogen en kracht kwijt is? Een kind kan de was doen. Aan Simson hebben zij geen kind meer. De kaarten zijn geschud. Of beter gezegd: de kaarten lijken geschud. Echter verliezers kunnen door Gods kracht winnaars worden. Paulus zei tegen de gemeente van Korinthe: 'Als ik zwak ben, dan ben ik machtig' (2 Korinthe 12:26b). Hoe zwakker de zondaar is des te heerlijker blinkt Gods genade en des te meer eer ontvangt Hij, die de eer waard is.
Simson vraagt aan de jongen of hij mag staan tussen de twee pilaren om daar tegen te leunen. De jongen staat dit toe. Waarom zou hij dit niet doen? Simson oogt als een vermoeide en gebroken man. Een uitgetelde Nazireër, een aan God gewijde man. Een wijding die door de zonde geheel en al gebroken is.
Zie daar staat een vermoeide Simson leunend tegen twee pilaren en een niets vermoedende jongen. Een jongen die niet weet wat Jesaja, de evangelist van het Oude Testament gezegd heeft: 'Hij geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte die, die geen krachten heeft.(...) Die de HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen (Jesaja 40:29 en 31)'.
60. Full house
'Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar alle vorsten van de Filistijnen; en op het dak waren ongeveer drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen, als Simson speelde' (Richteren 16:27).
De tempel van Dagon zit tot de nok toe vol met mannen en vrouwen. Ook de vorsten van de Filistijnen zijn aanwezig. De vorsten zijn in hun sas nu Simson gevangen is genomen. Simson is immers de man die de poorten van Gaza wegnam en daarmee de stad vernederde en aantoonde dat de vorsten de veiligheid van hun burgers niet konden garanderen. Diezelfde Simson wordt nu in de tempel van Gaza vernederd. Hij staat daar als een gebroken man te kijk voor het Filistijnse publiek. Zijn naam gaat over de straten van Askelon en Gaza maar nog erger ook de naam van Zijn God. Toch is het waar dat elk van de vorsten zich buigen zal en vallen voor Hem neer. Maar hoe valt men voor God neer? Is het een vrijwillig vallen of een gedwongen vallen? Hoe zit dat met ons? Staan wij aan de goede kant?
Alles lijkt op een anticlimax uit te lopen. Hier in het hol van de Filistijnse leeuw lijkt het spel voor Simson voorbij. De Filistijnen zijn de spelbepalers. Toch tekent de heilige schrijver de volle tempel niet om die reden. Zijn schets van de volle tempel is niet de aanduiding van een anticlimax maar eerder van een climax. Drie duizend mannen en vrouwen zijn aanwezig waaronder vele Filistijnse vorsten. Straks zullen zij vallen. Dan zal elk van de vorsten zich buigen en vallen voor Hem neer. Hun val is echter niet de zaligmakende val van de drie duizend op de Pinksterdag. Die drie duizend werden doorstoken door het woord van God en mochten zo leren leven uit hetzelfde woord van God.
Hoe zit het met ons? Vallen wij voor het woord van God zoals de drie duizend op de Pinksterdag? Of zullen we straks vallen net als de Filistijnen en voor eeuwig ten ondergaan? Nog is het de genadetijd. Hij die u roept, is getrouw! Aan Hem ligt het niet. Hij speelt geen spel met ons maar nodigt ons welmenend.