BRIEF AAN DE CHRISTENEN IN NEDERLAND, JULI 1523
Luther had in ons land al vroeg veel vrienden, met name, in de tot zijn congregatie behorende Augustijnenkloosters. Een middelpunt van 'Lutheranij' was wel speciaal het klooster te Antwerpen. Hier, in de erflanden van keizer Karel V, zette echter ook de inquisitie in na de rijksdag te Worms (1521). Het Antwerpse klooster werd met de grond gelijk gemaakt. Veel monniken vluchtten, meerderen herriepen. Twee van hen die standvastig bleven, Hendrik Vos en Jan van den Esschen, werden 1 juli 1523 op de Markt te Brussel verbrand – de eerste martelaren voor de zaak der Hervorming. Luther ontving het bericht van hun dappere dood met ontroering en blijdschap. Het maakte de dichter in hem wakker: aan hen wijdde hij zijn eerste lied, 'Ein neues Lied wir heben an'. Bovendien publiceerde hij een brief 'an die Christen ym Nidderland'. De oorspronkelijke tekst is te vinden in de Weimarer Ausgabe 12, S. 77-80.
MARTINUS LUTHER, prediker te Wittenberg, aan alle geliefde broeders in Christus, die in Holland, Brabant en Vlaanderen zijn, verder aan alle gelovigen in Christus, genade en vrede van God onze Vader en onze Heere Jezus Christus. Lof en dank zij de Vader van alle barmhartigheid, Die ons in deze tijd weer Zijn wonderbaar licht doet aanschouwen, dat tot nu toe verborgen geweest is omwille van onze zonden, waarin Hij ons onderworpen liet zijn aan de gruwelijke macht van de duisternis en daardoor smadelijk dwalen en de antichrist dienen. Maar nu is de tijd weer aangebroken, dat we de stem van de tortelduif horen en de bloemen ontspruiten in ons land. Aan deze vreugde hebt u, mijn geliefden, niet alleen deel – eerder bent u het, aan wie wíj deze hartelijke vreugde en blijdschap boven anderen beleefd hebben. Want niet alleen is het aan u gegeven – eerder dan de hele wereld – het evangelie te horen en Christus te leren kennen, maar u mag ook onder de eersten zijn, die om Christus' wil nu schande en schade, angst en nood, gevangenschap en gevaar lijdt en die nu zo rijk in vruchten en sterk geworden zijt, dat u het ook met uw eigen bloed begoten en bekrachtigd hebt. Bij u immers hebben de twee edele sieraden van Christus, Hendrik en Johannes, in Brussel – o, hoe verachtelijk zijn die twee zielen terechtgesteld! Maar hoe heerlijk en in eeuwige vreugde zullen zij met Christus weerkomen en hen, door wie zij nu onrechtvaardig veroordeeld zijn, richten met gerechtigheid! Ach, wat zegt het weinig, door de wereld gesmaad en gedood te worden, en wel, voor hen die weten, dat hun bloed kostelijk en hun dood dierbaar is in Gods ogen, zoals de Psalmen zingen. Wat betekent de wereld tegenover God? Wat een blijdschap en vreugde hebben alle engelen gehad aan deze twee zielen! Wat zal het vuur graag geholpen hebben om hen uit dit zondige leven tot het eeuwige te brengen, uit deze smaad tot eeuwige heerlijkheid! God zij geloofd en in eeuwigheid geprezen, dat wij dat beleefd hebben, om echte heiligen en werkelijke martelaren te zien en te horen, wij, die tot nu toe zoveel valse heiligen hebben verheven en aanbeden! Wij hier (in Duitsland) zijn het tot nog toe niet waard geweest, om zo’n kostelijk en waardig offer voor Christus te worden, hoewel velen onder ons niet zonder vervolging waren en nog zijn. Daarom, mijn zeer geliefden, weest getroost en verheugt u in Christus, en laat ons danken voor Zijn grote tekenen en wonderen, die Hij begonnen heeft onder ons te doen. Hij heeft ons hier fonkelnieuwe voorbeelden van Zijn leven voor ogen gesteld. Nu is het tijd, dat het rijk van God niet besta in woorden maar in kracht. Hier kan men leren wat het zeggen wil: weest vrolijk in de verdrukking. Voor een kleine tijd, zegt Jesaja, verlaat Ik u, maar met eeuwige barmhartigheid zal Ik u tot Mij nemen. En in Psalm 90 zegt God: ‘Ik ben, spreekt God, met hem in de benauwdheid, Ik zal hem uitredden en tot eer brengen, want hij heeft Mijn naam gekend.’ Omdat wij dan zien het lijden van deze tijd, en zulke krachtige en troostvolle beloften hebben, laat ons dan ons hart vernieuwen, goedsmoeds zijn en ons met vreugde laten slachten voor de Heere. Hij heeft gezegd en zal niet liegen: ook de haren op uw hoofd zijn alle geteld. En al zullen de tegenstanders deze heiligen ook uitschelden voor volgelingen van Huss, Wicliff en Luther en zich beroemen op hun moord, dat mag ons niet verwonderen, maar eerder versterken, want Christus’ kruis móét zijn lasteraars hebben. Maar onze Rechter is niet ver: Hij zal een ander oordeel vellen, dat weten wij, we zijn er zeker van. Bidt voor ons, geliefde broeders, en voor elkaar, opdat wij elkander de trouwe hand reiken en allen in één geest vasthouden aan ons Hoofd, Jezus Christus, Die u met genade zal sterken en volmaken tot eer van Zijn heilige Naam, Welke zij prijs, lof en dank bij u en alle creaturen, in eeuwigheid. Amen.
Luther had in ons land al vroeg veel vrienden, met name, in de tot zijn congregatie behorende Augustijnenkloosters. Een middelpunt van 'Lutheranij' was wel speciaal het klooster te Antwerpen. Hier, in de erflanden van keizer Karel V, zette echter ook de inquisitie in na de rijksdag te Worms (1521). Het Antwerpse klooster werd met de grond gelijk gemaakt. Veel monniken vluchtten, meerderen herriepen. Twee van hen die standvastig bleven, Hendrik Vos en Jan van den Esschen, werden 1 juli 1523 op de Markt te Brussel verbrand – de eerste martelaren voor de zaak der Hervorming. Luther ontving het bericht van hun dappere dood met ontroering en blijdschap. Het maakte de dichter in hem wakker: aan hen wijdde hij zijn eerste lied, 'Ein neues Lied wir heben an'. Bovendien publiceerde hij een brief 'an die Christen ym Nidderland'. De oorspronkelijke tekst is te vinden in de Weimarer Ausgabe 12, S. 77-80.
MARTINUS LUTHER, prediker te Wittenberg, aan alle geliefde broeders in Christus, die in Holland, Brabant en Vlaanderen zijn, verder aan alle gelovigen in Christus, genade en vrede van God onze Vader en onze Heere Jezus Christus. Lof en dank zij de Vader van alle barmhartigheid, Die ons in deze tijd weer Zijn wonderbaar licht doet aanschouwen, dat tot nu toe verborgen geweest is omwille van onze zonden, waarin Hij ons onderworpen liet zijn aan de gruwelijke macht van de duisternis en daardoor smadelijk dwalen en de antichrist dienen. Maar nu is de tijd weer aangebroken, dat we de stem van de tortelduif horen en de bloemen ontspruiten in ons land. Aan deze vreugde hebt u, mijn geliefden, niet alleen deel – eerder bent u het, aan wie wíj deze hartelijke vreugde en blijdschap boven anderen beleefd hebben. Want niet alleen is het aan u gegeven – eerder dan de hele wereld – het evangelie te horen en Christus te leren kennen, maar u mag ook onder de eersten zijn, die om Christus' wil nu schande en schade, angst en nood, gevangenschap en gevaar lijdt en die nu zo rijk in vruchten en sterk geworden zijt, dat u het ook met uw eigen bloed begoten en bekrachtigd hebt. Bij u immers hebben de twee edele sieraden van Christus, Hendrik en Johannes, in Brussel – o, hoe verachtelijk zijn die twee zielen terechtgesteld! Maar hoe heerlijk en in eeuwige vreugde zullen zij met Christus weerkomen en hen, door wie zij nu onrechtvaardig veroordeeld zijn, richten met gerechtigheid! Ach, wat zegt het weinig, door de wereld gesmaad en gedood te worden, en wel, voor hen die weten, dat hun bloed kostelijk en hun dood dierbaar is in Gods ogen, zoals de Psalmen zingen. Wat betekent de wereld tegenover God? Wat een blijdschap en vreugde hebben alle engelen gehad aan deze twee zielen! Wat zal het vuur graag geholpen hebben om hen uit dit zondige leven tot het eeuwige te brengen, uit deze smaad tot eeuwige heerlijkheid! God zij geloofd en in eeuwigheid geprezen, dat wij dat beleefd hebben, om echte heiligen en werkelijke martelaren te zien en te horen, wij, die tot nu toe zoveel valse heiligen hebben verheven en aanbeden! Wij hier (in Duitsland) zijn het tot nog toe niet waard geweest, om zo’n kostelijk en waardig offer voor Christus te worden, hoewel velen onder ons niet zonder vervolging waren en nog zijn. Daarom, mijn zeer geliefden, weest getroost en verheugt u in Christus, en laat ons danken voor Zijn grote tekenen en wonderen, die Hij begonnen heeft onder ons te doen. Hij heeft ons hier fonkelnieuwe voorbeelden van Zijn leven voor ogen gesteld. Nu is het tijd, dat het rijk van God niet besta in woorden maar in kracht. Hier kan men leren wat het zeggen wil: weest vrolijk in de verdrukking. Voor een kleine tijd, zegt Jesaja, verlaat Ik u, maar met eeuwige barmhartigheid zal Ik u tot Mij nemen. En in Psalm 90 zegt God: ‘Ik ben, spreekt God, met hem in de benauwdheid, Ik zal hem uitredden en tot eer brengen, want hij heeft Mijn naam gekend.’ Omdat wij dan zien het lijden van deze tijd, en zulke krachtige en troostvolle beloften hebben, laat ons dan ons hart vernieuwen, goedsmoeds zijn en ons met vreugde laten slachten voor de Heere. Hij heeft gezegd en zal niet liegen: ook de haren op uw hoofd zijn alle geteld. En al zullen de tegenstanders deze heiligen ook uitschelden voor volgelingen van Huss, Wicliff en Luther en zich beroemen op hun moord, dat mag ons niet verwonderen, maar eerder versterken, want Christus’ kruis móét zijn lasteraars hebben. Maar onze Rechter is niet ver: Hij zal een ander oordeel vellen, dat weten wij, we zijn er zeker van. Bidt voor ons, geliefde broeders, en voor elkaar, opdat wij elkander de trouwe hand reiken en allen in één geest vasthouden aan ons Hoofd, Jezus Christus, Die u met genade zal sterken en volmaken tot eer van Zijn heilige Naam, Welke zij prijs, lof en dank bij u en alle creaturen, in eeuwigheid. Amen.