De Brief aan de christelijke adel in Duitsland (1520).
De drie muren
Deze brief heet: 'Aan de christelijke adel van de Duitse natie over de verbetering van de christelijke natie'. Luther schreef deze in de zomer van 1520. In deze brief stelt Luther de macht van de Roomse kerk aan de orde die gebaseerd is op drie muren. De eerste muur is dat de geestelijke macht boven de wereldlijke mach staat. De tweede muur is dat alleen de Roomse kerk en de paus de Schrift gezaghebbend kan uitleggen en de derde muur is dat alleen de paus een concilie bijeen kan roepen. Met deze drie muren wist de Roomse kerk de macht te behouden. De Roomse kerk alleen heeft de juiste visie op de Schrift en wie daar anders overdenkt, is een ketter. Bovendien kan de paus een concilie beleggen waarop deze leer wordt veroordeeld en kan men iemand als ketter laten verbranden daar de wereldlijke overheid moet gehoorzamen aan de kerkelijke leiding.
Het lichaam van Christus.
Luther stelt dat de adel, daar zij gedoopt zijn, ook tot het lichaam van Christus behoort en geen leken zijn maar geestelijken. Wel hebben zij een andere taak. Maar de geestelijken zijn niet hun bazen. Zij moeten de openbare orde bewaken. Niet de paus en de kerk heeft de macht om als enige de Schrift uit te leggen. Elk lid van het lichaam van Christus heeft de bevoegdheid de Schrift te bestuderen en vooral de Schrift legt zichzelf uit. Men moet Schrift met Schrift vergelijken bij moeilijke passages. Niet alleen de paus van Rome kan concilies bijeenroepen dit kan ook gedaan worden door de adel, zo stelt Luther. Constantijn, behorend tot de wereldlijke macht, riep het concilie van Nicea bijeen.
De inzet van de adel.
Luther trachtte met deze brief aan de Duitse adel de adel sterker te maken tegen de macht van Rome en hen te gebruiken om deze drie muren van Jericho te laten vallen zodat Reformatie, die hij ter hand nam, in Duitsland vorderingen zou maken. De macht en inzet van de Duitse adel kon hij goed gebruiken. Bovendien is het ook Bijbels. God neigt de harten van koningen als waterbeken, zei Salomo (Spreuken 21:1).
Elke gelovige is een geestelijke.
Wat opvalt is dat Luther inzet op het algemeen priesterschap van alle gelovigen. Elke gelovige is een geestelijke in de algemene zin. Hiermee nivelleerde hij het gegroeide verschil tussen de geestelijke leiding en het kerkvolk. De geestelijke leiders waren volgens de Rooms katholieken in die dagen, de erfgenamen en het volk noemden zij de leken... Zij waren afhankelijk van de kerk en de geestelijken. Ondertussen onterfde men het volk van de heerlijke beloften van heil in Jezus en kwam men met surrogaat oplossingen waaraan men ook nog eens verdiende zoals de aflaat. Luther stelde echter dat elke kerkganger door het geloof een geestelijke wordt en een algemeen ambt heeft. Het ambt van de leiders dient volgens Luther dienstbaar aan de gemeente te zijn om hen op te voeden in het geloof in Jezus. Men dient hen te wijzen op de belofte van de vergeving van de zonde die God bij de doop beloofd heeft aan elke gedoopte (zie De Babylonische gevangenschap).
Petrus maakt geen onderscheid tussen leken en geestelijken.
Het aardige is dat de hoogste en eerste paus Petrus, volgens Rome, helemaal niet zo laag van het gelovige deel van het kerkvolk opgeeft daar hij schrijft: 'Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zou verkondigen de deugden Degenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht' (1 Petrus 2:9). Deze tekst heeft de Reformatie (Luther als eerste) naar voren gebracht om het verschil tussen de geestelijke stand en leken te nivelleren. Het is Bijbels niet verantwoord om dit verschil te handhaven, zo stelde men. Jezus heeft op aarde maar een lichaam, bestaande uit gelovigen (zonder kerkelijk ambt en met een kerkelijk ambt) en niet twee: een lichaam met ambtsdragers als leden en een lichaam met gelovigen zonder ambt als leden.
De drie muren
Deze brief heet: 'Aan de christelijke adel van de Duitse natie over de verbetering van de christelijke natie'. Luther schreef deze in de zomer van 1520. In deze brief stelt Luther de macht van de Roomse kerk aan de orde die gebaseerd is op drie muren. De eerste muur is dat de geestelijke macht boven de wereldlijke mach staat. De tweede muur is dat alleen de Roomse kerk en de paus de Schrift gezaghebbend kan uitleggen en de derde muur is dat alleen de paus een concilie bijeen kan roepen. Met deze drie muren wist de Roomse kerk de macht te behouden. De Roomse kerk alleen heeft de juiste visie op de Schrift en wie daar anders overdenkt, is een ketter. Bovendien kan de paus een concilie beleggen waarop deze leer wordt veroordeeld en kan men iemand als ketter laten verbranden daar de wereldlijke overheid moet gehoorzamen aan de kerkelijke leiding.
Het lichaam van Christus.
Luther stelt dat de adel, daar zij gedoopt zijn, ook tot het lichaam van Christus behoort en geen leken zijn maar geestelijken. Wel hebben zij een andere taak. Maar de geestelijken zijn niet hun bazen. Zij moeten de openbare orde bewaken. Niet de paus en de kerk heeft de macht om als enige de Schrift uit te leggen. Elk lid van het lichaam van Christus heeft de bevoegdheid de Schrift te bestuderen en vooral de Schrift legt zichzelf uit. Men moet Schrift met Schrift vergelijken bij moeilijke passages. Niet alleen de paus van Rome kan concilies bijeenroepen dit kan ook gedaan worden door de adel, zo stelt Luther. Constantijn, behorend tot de wereldlijke macht, riep het concilie van Nicea bijeen.
De inzet van de adel.
Luther trachtte met deze brief aan de Duitse adel de adel sterker te maken tegen de macht van Rome en hen te gebruiken om deze drie muren van Jericho te laten vallen zodat Reformatie, die hij ter hand nam, in Duitsland vorderingen zou maken. De macht en inzet van de Duitse adel kon hij goed gebruiken. Bovendien is het ook Bijbels. God neigt de harten van koningen als waterbeken, zei Salomo (Spreuken 21:1).
Elke gelovige is een geestelijke.
Wat opvalt is dat Luther inzet op het algemeen priesterschap van alle gelovigen. Elke gelovige is een geestelijke in de algemene zin. Hiermee nivelleerde hij het gegroeide verschil tussen de geestelijke leiding en het kerkvolk. De geestelijke leiders waren volgens de Rooms katholieken in die dagen, de erfgenamen en het volk noemden zij de leken... Zij waren afhankelijk van de kerk en de geestelijken. Ondertussen onterfde men het volk van de heerlijke beloften van heil in Jezus en kwam men met surrogaat oplossingen waaraan men ook nog eens verdiende zoals de aflaat. Luther stelde echter dat elke kerkganger door het geloof een geestelijke wordt en een algemeen ambt heeft. Het ambt van de leiders dient volgens Luther dienstbaar aan de gemeente te zijn om hen op te voeden in het geloof in Jezus. Men dient hen te wijzen op de belofte van de vergeving van de zonde die God bij de doop beloofd heeft aan elke gedoopte (zie De Babylonische gevangenschap).
Petrus maakt geen onderscheid tussen leken en geestelijken.
Het aardige is dat de hoogste en eerste paus Petrus, volgens Rome, helemaal niet zo laag van het gelovige deel van het kerkvolk opgeeft daar hij schrijft: 'Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zou verkondigen de deugden Degenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht' (1 Petrus 2:9). Deze tekst heeft de Reformatie (Luther als eerste) naar voren gebracht om het verschil tussen de geestelijke stand en leken te nivelleren. Het is Bijbels niet verantwoord om dit verschil te handhaven, zo stelde men. Jezus heeft op aarde maar een lichaam, bestaande uit gelovigen (zonder kerkelijk ambt en met een kerkelijk ambt) en niet twee: een lichaam met ambtsdragers als leden en een lichaam met gelovigen zonder ambt als leden.