Theodorus van der Groe (1705-1784)
Wie hij was
Theodorus van der Groe werd geboren in 1705 te Zwammerdam als Dirk van der Groe en latiniseerde zijn naam tot Theodorus van der Groe. Hij stierf in 1784 te Kralingen (thans behorend tot Rotterdam). Van der Groe staat vooral bekend als boeteprediker en hij wordt gezien als een van de laatste vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Men zegt weleens: Van der Groe doet het hekje toe. Van der Groe kwam uit een rijkgezegend geslacht. Hij werd namelijk in 1705 geboren als zoon van de predikant Ludovicus van der Groe en Johanna Laats. Hij is een achterneef van de predikant Joan Hugo van der Groe en de broer van de schrijfster Eva van der Groe. Van der Groe studeerde theologie aan de Universiteit van Leiden. Na zijn studie was hij predikant in Rijnsaterwoude (1730). Tijdens zijn periode in Rijnsaterwoude kwam hij tot verandering. Om die reden is hij altijd waarschuwend geweest voor zelfbedrog. In 1740 werd hij dominee in Kralingen toen nabij Rotterdam (thans behorend tot Rotterdam) waar hij in 1784 stierf.
Zijn visie op het geloof
Van der Groe hield er aan vast dat de zekerheid tot het wezen van het geloof behoort. In de 18de eeuw waren er theologen die stelden dat de zekerheid tot het welwezen van het geloof behoort. Jacob Groenewegen was zo'n iemand die dit stelde. Van der Groe zei in een brief aan Jacob Groenewegen dat als de oude theologanten (Luther en Calvijn) nu (18de eeuw) geleefd zouden hebben, zij terstond de reformatie weer ter hand genomen zouden hebben. De oude theologanten leerden tegenover Rome dat de zekerheid tot het wezen van het geloof behoort en dat is een volkomen Bijbelse waarheid (Hebreeën 11:1) en dus veel meer dan slechts een kerkhistorische waarheid (zoals Jakob Groenwegen beweerde) volgens Van der Groe.
Zijn visie op de rechtvaardigmaking
Van der Groe moest niets hebben van een rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Er waren theologen in de dagen van Van der Groe die dit leerden. Te denken valt aan Comrie. Comrie heeft deze ommezwaai gemaakt onder invloed van Holtius. Overigens was Comrie op dat punt geen drijver. Van der Groe echter hield geloof wedergeboorte en rechtvaardigmaking bij elkaar. De ontdekking zag hij als een voorbereidend werk. Van der Groe zegt in het Zielzaligend geloof scherp: 'dat men is begonnen het beginsel van het geloof te stellen in algemene zaken van overtuiging, bekommernis, ongelovig zuchten, begeren, hongeren en dorsten zoals men het noemt; hetgeen de mens allemaal kan hebben en nochtans voor eeuwig verloren gaan!'. Men zou dan kunnen zeggen: maar zo iemand heeft de rechtvaardigmaking niet beleefd maar is wel van eeuwigheid gerechtvaardigd. Van der Groe hield echter sterk vast aan de bewuste rechtvaardiging in de tijd door het geloof. Hij wilde niets weten van dit soort speculaties. Hij ging op dit punt in het spoor van de oude theologanten, Luther en Calvijn (P. F. van der Meer, Geloofszekerheid ineens en voor altijd!, 75-78).
De toekomst van Israël
In een preek over Romeinen 11:26 vermeldt Van der Groe zijn hoop op het herstel van Israël. Daar staat: 'De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddelozenheden afwenden van Jakob'. Van der Groe merkt op dat reeds in het Oude Testament het herstel van Israël beloofd is omdat Paulus zegt: 'zoals geschreven is'. Paulus doelt daarbij op Jesaja 59:21. Van der Groe merkt op dat Christus een heerlijke Verlosser is die Abram heeft verlost uit de afgodische wereld en Israël verloste uit Egypte. Hij blijft niet alleen staan bij het toekomstige herstel van Israël. Hij kan het namelijk niet nalaten om te melden dat in zijn dagen de kerk ook deze Verlosser nodig heeft en vanwege het verval in zijn dagen zelfs meer dan ooit. Hij roept vervolgens de onbekeerde gemeenteleden op om te ontwaken en deze Verlosser door het geloof aan te nemen eer het te laat is (Theodorus van der Groe, De toekomst van Israël, uitgave van de Reveil-serie).
Een duizendjarig vrederijk
In een catechismus preek over zondag 19, het laatste oordeel, stelt Van der Groe dat voor Jezus komt ten oordeel eerst nog het rijk van de antichrist verbroken moet worden en het Joodse volk tot bekering moet komen. Dat als dat geschied is er een verheerlijkte staat van de kerk komt, waarin de gelovigen met Christus als hun Koning een tijd van duizend jaren hier op aarde heersen zullen. Van der Groe haalt daarbij Openbaring 20 aan (Van der Groe Heidelbergse catechismus, Zondag 19).
Zijn boetepredicaties
Van der Groe hield felle boetepredicaties. Hij gebruikte hierbij vooral de boetepredicaties van de oudtestamentische profeten als model. In ogenschouw moet worden genomen dat het geestelijke verval van de kerk en het land hem aan het hart ging. Er deed zich echter een probleem voor. Van der Groe stelde zich steeds meer op een lijn met de profeten en stelde net als de profeten, in zijn allerlaatste boetepredicatie, dat de ondergang van Nederland spoedig zou komen. Op dat punt heeft Van der Groe misgetast. Een voorganger is toch net weer geen profeet die de woorden van God rechtstreeks krijgt ingeblazen. Hij kan wel op grond van Gods woord zeggen dat het land zich rijp maakt voor het oordeel van God maar Hij heeft niet net als Jeremia in de raad van God gestaan (Jeremia 23:18). Om die reden dient een predikant de Schrift te bestuderen, te bidden om de Geest en dan het reeds bestaande woord van God door te geven. Daarbij moet men wel waarschuwen voor Gods oordeel. Zeker als er veel geestelijk verval is en opwekken tot het heil dat bij God rijkelijk voorhanden is.
De opwekking in Nijkerk
Van der Groe moest niet veel hebben van de opwekking van Nijkerk. In zijn 'Toetssteen van ware en valse genade' bespreekt hij pagina's lang het gebed en de gebedsgestalte van de tollenaar achter in de tempel als kenmerk van de ware boetvaardigheid. Van der Groe stelde dat deze tollenaar een al nederigheid was. De tollenaar had nederige ogen omdat hij niet opkeek. Hij had nederige voeten omdat hij van verre stond. Hij had nederige handen omdat hij op zijn borst sloeg, de plaats waar de zonde huist. Ten slotte had de tollenaar een nederige mond omdat hij zei: 'O God wees mij de zondaar genadig!' Deze nederigheid miste Van der Groe bij de opwekking van Nijkerk. Er was teveel ophef en de emoties waren te heftig. Men was niet waarlijk boetvaardig.
Zijn pastorale bewogenheid
Van der Groe was pastoraal bewogen met zielen op reis naar de eeuwigheid. Zo stelde hij in een pastorale brief het volgende aan iemand die het zaligmakende geloof miste: 'Zegt u: O, wat moet ik doen? Hoe moet ik geloven? Hoe zal ik dat werk beginnen?, enz. Als een gezant van Christuswege zeg ik: ‘U komt de belofte toe.’ De Heere Jezus roept u door de stem van Zijn waarachtige Woord. Hij zegt dat u, zo ellendig en arm, zo blind en verhard, zo rampzalig en onmachtig en ongelovig als u bent, geheel en zonder verder uitstel of nadenken tot Hem moet komen, en dat u voor altijd moet afzien van uzelf en van alle schepselen en Hem tot uw almachtige Verlosser moet aannemen, opdat Hij u van het ongeloof tot het geloof zou brengen en van de macht van de satan tot God, en opdat Hij u een erfdeel zou geven onder de geheiligden in Zijn Naam. Ach, veracht toch die dierbare en zalige beloften van Christus niet langer door uw ongelovigheid'. Hier nadert Van der Groe de prediking van de beloften van de Erskine's.
Luther, de Erskine's en Van der Groe
Net als Luther zag Van der Groe de wet als een voorbereidend werk en draait het uiteindelijk om het evangelie, het zaligmakend geloof in Jezus. Luther stelde dat de kerk staat of valt bij de rechtvaardigmaking door het geloof. Van der Groe sprak hem na. Hij wilde helemaal niets weten van een rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Wel was Van der Groe meer controlerend, beschouwend en beschrijvend dan Luther. Hij schreef ten slotte ook een werk in die richting 'De toetssteen van ware en valse genade'. Van der Groe kon zich vinden in de werken van de Erskine's als het ging om wet en evangelie waarbij zij de wet zagen als een voorbereidend werk (naald, de wet als voorbereiding en draad, het evangelie waar het omgaat). Hij gaf om die reden ook werken van hen uit. Van der Groe had wel minder aanbod dan de Erskine's en benadrukte minder de beloften dan zij. Hij was toch meer controlerend, beschouwend en beschrijvend bezig dan zij (dr. P. H. van Harten, 'De prediking van de Ebenezer en Ralph Erskine' , 227-229). Tot slot, Van der Groe had veel verwachting voor het herstel van Israël (ook op dit punt was hij thuis in de profeten van het Oude Testament) en hij geloofde in een duizendjarig rijk (Openbaring 20). Kortom, Van der Groe had een rijkere toekomstleer in deze aardse bedeling dan Luther.
Wie hij was
Theodorus van der Groe werd geboren in 1705 te Zwammerdam als Dirk van der Groe en latiniseerde zijn naam tot Theodorus van der Groe. Hij stierf in 1784 te Kralingen (thans behorend tot Rotterdam). Van der Groe staat vooral bekend als boeteprediker en hij wordt gezien als een van de laatste vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Men zegt weleens: Van der Groe doet het hekje toe. Van der Groe kwam uit een rijkgezegend geslacht. Hij werd namelijk in 1705 geboren als zoon van de predikant Ludovicus van der Groe en Johanna Laats. Hij is een achterneef van de predikant Joan Hugo van der Groe en de broer van de schrijfster Eva van der Groe. Van der Groe studeerde theologie aan de Universiteit van Leiden. Na zijn studie was hij predikant in Rijnsaterwoude (1730). Tijdens zijn periode in Rijnsaterwoude kwam hij tot verandering. Om die reden is hij altijd waarschuwend geweest voor zelfbedrog. In 1740 werd hij dominee in Kralingen toen nabij Rotterdam (thans behorend tot Rotterdam) waar hij in 1784 stierf.
Zijn visie op het geloof
Van der Groe hield er aan vast dat de zekerheid tot het wezen van het geloof behoort. In de 18de eeuw waren er theologen die stelden dat de zekerheid tot het welwezen van het geloof behoort. Jacob Groenewegen was zo'n iemand die dit stelde. Van der Groe zei in een brief aan Jacob Groenewegen dat als de oude theologanten (Luther en Calvijn) nu (18de eeuw) geleefd zouden hebben, zij terstond de reformatie weer ter hand genomen zouden hebben. De oude theologanten leerden tegenover Rome dat de zekerheid tot het wezen van het geloof behoort en dat is een volkomen Bijbelse waarheid (Hebreeën 11:1) en dus veel meer dan slechts een kerkhistorische waarheid (zoals Jakob Groenwegen beweerde) volgens Van der Groe.
Zijn visie op de rechtvaardigmaking
Van der Groe moest niets hebben van een rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Er waren theologen in de dagen van Van der Groe die dit leerden. Te denken valt aan Comrie. Comrie heeft deze ommezwaai gemaakt onder invloed van Holtius. Overigens was Comrie op dat punt geen drijver. Van der Groe echter hield geloof wedergeboorte en rechtvaardigmaking bij elkaar. De ontdekking zag hij als een voorbereidend werk. Van der Groe zegt in het Zielzaligend geloof scherp: 'dat men is begonnen het beginsel van het geloof te stellen in algemene zaken van overtuiging, bekommernis, ongelovig zuchten, begeren, hongeren en dorsten zoals men het noemt; hetgeen de mens allemaal kan hebben en nochtans voor eeuwig verloren gaan!'. Men zou dan kunnen zeggen: maar zo iemand heeft de rechtvaardigmaking niet beleefd maar is wel van eeuwigheid gerechtvaardigd. Van der Groe hield echter sterk vast aan de bewuste rechtvaardiging in de tijd door het geloof. Hij wilde niets weten van dit soort speculaties. Hij ging op dit punt in het spoor van de oude theologanten, Luther en Calvijn (P. F. van der Meer, Geloofszekerheid ineens en voor altijd!, 75-78).
De toekomst van Israël
In een preek over Romeinen 11:26 vermeldt Van der Groe zijn hoop op het herstel van Israël. Daar staat: 'De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddelozenheden afwenden van Jakob'. Van der Groe merkt op dat reeds in het Oude Testament het herstel van Israël beloofd is omdat Paulus zegt: 'zoals geschreven is'. Paulus doelt daarbij op Jesaja 59:21. Van der Groe merkt op dat Christus een heerlijke Verlosser is die Abram heeft verlost uit de afgodische wereld en Israël verloste uit Egypte. Hij blijft niet alleen staan bij het toekomstige herstel van Israël. Hij kan het namelijk niet nalaten om te melden dat in zijn dagen de kerk ook deze Verlosser nodig heeft en vanwege het verval in zijn dagen zelfs meer dan ooit. Hij roept vervolgens de onbekeerde gemeenteleden op om te ontwaken en deze Verlosser door het geloof aan te nemen eer het te laat is (Theodorus van der Groe, De toekomst van Israël, uitgave van de Reveil-serie).
Een duizendjarig vrederijk
In een catechismus preek over zondag 19, het laatste oordeel, stelt Van der Groe dat voor Jezus komt ten oordeel eerst nog het rijk van de antichrist verbroken moet worden en het Joodse volk tot bekering moet komen. Dat als dat geschied is er een verheerlijkte staat van de kerk komt, waarin de gelovigen met Christus als hun Koning een tijd van duizend jaren hier op aarde heersen zullen. Van der Groe haalt daarbij Openbaring 20 aan (Van der Groe Heidelbergse catechismus, Zondag 19).
Zijn boetepredicaties
Van der Groe hield felle boetepredicaties. Hij gebruikte hierbij vooral de boetepredicaties van de oudtestamentische profeten als model. In ogenschouw moet worden genomen dat het geestelijke verval van de kerk en het land hem aan het hart ging. Er deed zich echter een probleem voor. Van der Groe stelde zich steeds meer op een lijn met de profeten en stelde net als de profeten, in zijn allerlaatste boetepredicatie, dat de ondergang van Nederland spoedig zou komen. Op dat punt heeft Van der Groe misgetast. Een voorganger is toch net weer geen profeet die de woorden van God rechtstreeks krijgt ingeblazen. Hij kan wel op grond van Gods woord zeggen dat het land zich rijp maakt voor het oordeel van God maar Hij heeft niet net als Jeremia in de raad van God gestaan (Jeremia 23:18). Om die reden dient een predikant de Schrift te bestuderen, te bidden om de Geest en dan het reeds bestaande woord van God door te geven. Daarbij moet men wel waarschuwen voor Gods oordeel. Zeker als er veel geestelijk verval is en opwekken tot het heil dat bij God rijkelijk voorhanden is.
De opwekking in Nijkerk
Van der Groe moest niet veel hebben van de opwekking van Nijkerk. In zijn 'Toetssteen van ware en valse genade' bespreekt hij pagina's lang het gebed en de gebedsgestalte van de tollenaar achter in de tempel als kenmerk van de ware boetvaardigheid. Van der Groe stelde dat deze tollenaar een al nederigheid was. De tollenaar had nederige ogen omdat hij niet opkeek. Hij had nederige voeten omdat hij van verre stond. Hij had nederige handen omdat hij op zijn borst sloeg, de plaats waar de zonde huist. Ten slotte had de tollenaar een nederige mond omdat hij zei: 'O God wees mij de zondaar genadig!' Deze nederigheid miste Van der Groe bij de opwekking van Nijkerk. Er was teveel ophef en de emoties waren te heftig. Men was niet waarlijk boetvaardig.
Zijn pastorale bewogenheid
Van der Groe was pastoraal bewogen met zielen op reis naar de eeuwigheid. Zo stelde hij in een pastorale brief het volgende aan iemand die het zaligmakende geloof miste: 'Zegt u: O, wat moet ik doen? Hoe moet ik geloven? Hoe zal ik dat werk beginnen?, enz. Als een gezant van Christuswege zeg ik: ‘U komt de belofte toe.’ De Heere Jezus roept u door de stem van Zijn waarachtige Woord. Hij zegt dat u, zo ellendig en arm, zo blind en verhard, zo rampzalig en onmachtig en ongelovig als u bent, geheel en zonder verder uitstel of nadenken tot Hem moet komen, en dat u voor altijd moet afzien van uzelf en van alle schepselen en Hem tot uw almachtige Verlosser moet aannemen, opdat Hij u van het ongeloof tot het geloof zou brengen en van de macht van de satan tot God, en opdat Hij u een erfdeel zou geven onder de geheiligden in Zijn Naam. Ach, veracht toch die dierbare en zalige beloften van Christus niet langer door uw ongelovigheid'. Hier nadert Van der Groe de prediking van de beloften van de Erskine's.
Luther, de Erskine's en Van der Groe
Net als Luther zag Van der Groe de wet als een voorbereidend werk en draait het uiteindelijk om het evangelie, het zaligmakend geloof in Jezus. Luther stelde dat de kerk staat of valt bij de rechtvaardigmaking door het geloof. Van der Groe sprak hem na. Hij wilde helemaal niets weten van een rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Wel was Van der Groe meer controlerend, beschouwend en beschrijvend dan Luther. Hij schreef ten slotte ook een werk in die richting 'De toetssteen van ware en valse genade'. Van der Groe kon zich vinden in de werken van de Erskine's als het ging om wet en evangelie waarbij zij de wet zagen als een voorbereidend werk (naald, de wet als voorbereiding en draad, het evangelie waar het omgaat). Hij gaf om die reden ook werken van hen uit. Van der Groe had wel minder aanbod dan de Erskine's en benadrukte minder de beloften dan zij. Hij was toch meer controlerend, beschouwend en beschrijvend bezig dan zij (dr. P. H. van Harten, 'De prediking van de Ebenezer en Ralph Erskine' , 227-229). Tot slot, Van der Groe had veel verwachting voor het herstel van Israël (ook op dit punt was hij thuis in de profeten van het Oude Testament) en hij geloofde in een duizendjarig rijk (Openbaring 20). Kortom, Van der Groe had een rijkere toekomstleer in deze aardse bedeling dan Luther.