Dr. W.J Asselt, P.L Rouwendal e.a.
Inleiding in de gereformeerde scholastiek
1. Het boek zelf
Scholastiek is de bloeiende Betuwe
Het boek begint met een citaat van prof dr. A.A. van Ruler die stelt dat de post-reformatorische theologie al vrij spoedig weer aan scholastiek is gaan doen. Van Ruler vond dit niet erg. Hij zag de scholastische methode niet als een onvruchtbare spitsvondigheid. Hij zei heel poëtisch: Zij is de bloeiende Betuwe in het voorjaar waar ook het kleinste blaadje mooi is.
De insteek van het boek
Dit is bovenstaande citaat van prof. dr. A.A van Ruler geeft de positieve insteek van het boek goed weer. Het boek wil namelijk laten zien dat de gereformeerde scholastiek geen verval is van de reformatie zoals veelal wordt gesteld (door prof. dr. Graafland destijds en in Jeruzalem en Athene.). Het is eerder een grondige en gedegen verwerking van de Reformatie. Bovendien is de manier waarop men aan scholastiek deed zeer katholieke getint. Men bleef in gesprek met de traditie van de kerk om zo samen met alle heiligen over de belangrijkste onderwerpen uit de Schrift na te denken waarbij men de uitleg van de Schrift volledig in rekening bracht (p. 9, 10 en 11).
De latere scholastiek als een van de oorzaken van de slechte naam
De reformatie brak met de latere scholastiek aan het einde van de middeleeuwen (p. 62). Dit deed de Nadere Reformator Voetius eveneens (p. 63). Als Calvijn kritiek geeft op de scholastici doelt hij op de school van de Sorbonne in Parijs. Calvijn viel niet de oudere scholastiek aan (p.74). De (uitkomst van de) latere scholastiek heeft de naam van scholastiek dus vervuild (de methode van de scholastiek als zodanig is hanteerbaar).
Het belang van een goede methode
Calvijn hanteerde in zijn Institutie ook een methode, een manier van onderwijs (p. 77). Melanchton zag eveneens het belang van een goede methode in en schreef een geschrift over de geloofsleer (Loci communes). De eerste uitgave van Melanchton ging terug op een zorgvuldige bestudering van de brief aan de Romeinen in de lijn van Luther. Echter in de latere herziene uitgaven van deze geloofsleer (Loci communes) begon de filosofie van Aristoteles weer een rol te spelen (p. 79). De scholastiek heerste bij Melanchton niet over de Schrift maar zorgde voor een goede doordenking van de Schriftgegevens.
De wijze les van Voetius
Het boek eindigt met een bijlage waarin een verhandeling staat van Voetius. Het betreft de verhandeling Over de menselijke rede in de geloofszaken (De ratione humana in rebus fidei). Voetius stelt allereerst dat de rede in dienst moet staan van de Schrift. Natuurlijk is een fout gebruik van de logica een groot gevaar. Dat besefte Voetius maar al te goed. Toch kan men ook weer niet zonder logische gevolgtrekkingen, stelde hij nuchter vast. Christus, de profeten en apostelen hebben namelijk ook door middel van gevolgtrekkingen hun leerstukken bewezen. Zo disputeert de apostel Paulus in de brief aan de Romeinen en Galaten over de rechtvaardiging van de goddeloze, in 1 Korinthe 15 over de opstanding en in Handelingen 17:16-18 weerlegt Paulus de filosofen op een redelijke wijze (p.194). Bovendien is het zo dat wie het Oude Testament leest en alle profetieën nagaat wel tot de conclusie moet komen dat Jezus de Messias is. Dit is een logische gevolgtrekking. Zonder zo´n gevolgtrekking kan een christen zijn visie, dat Jezus de Messias is, nooit duidelijk maken tegenover het jodendom (p. 197). Daar komt nog bij dat veel leerstukken van het christelijk geloof zijn afgeleid uit de bijbel door gevolgtrekkingen. Zij staan niet letterlijk in bijbel (p. 194) Kortom de theologie en bestudering van de Schrift kan dus niet zonder redelijke gevolgtrekkingen maar die redelijke gevolgtrekkingen hebben wel hun grens (de Verlichting en de starre orthodoxie passeerden/passeren die grens). De grens is de Schrift zelf. De gevolgtrekkingen dienen te zijn afgeleid uit de Schrift zelf.
Christelijke theologie kan niet zonder een redelijke doordenking
De Schrift kan dus niet verstaan worden zonder redelijke gevolgtrekkingen, stelt Voetius. De Schrift zelf is gericht op het redelijke denken van de mens. De mens is namelijk geen stom dier en mag zich zo dus ook niet gedragen, volgens Voetius, De mens heeft een logisch denkvermogen dat hij dient te gebruiken De Schrift doet een beroep op dat denkvermogen (Voetius citeert Psalm 32:9: 'Wees niet gelijk een paard , gelijk een muilezel, welke geen verstand heeft') Het redelijk denkvermogen is net als de hele methode van de scholastiek (niet de inhoud zelf) een goed instrument om de Schrift te doordenken en vruchtbaar te maken voor de eigen tijd. De rede heeft wel een grens. Men mag niet indringen in verborgheden waar de Schrift over zwijgt (p 168, 168, 170 en 184 en verder). Zo eindigt het boek dat begon met de poëtische lofzang van wijlen prof. A.A. Van Ruler op de scholastiek met de doorwrochte redevoering van Voetius over het nut van de rede (scholastiek).
2. Een eigen beoordeling van de scholastiek naar aanleiding van dit boek
Luther en de methode van het humanisme
Erasmus bespot in zijn Lof aan de zotheid de scholastici van de Middeleeuwen. De scholastici van de Middeleeuwen beheersten wel het Latijn maar niet de grondtekst van het Oude en Nieuwe Testament. Erasmus vond hen zwamneuzen die de Schrift niet verstonden. Erasmus zelf was een meester in het Grieks en gaf in 1516 een tekstkritische editie van het Griekse Nieuwe Testament (de grondtaal) uit. Luther gebruikte die Griekse editie voor zijn vertaling van het Nieuwe Testament. Hij benutte bovendien de kennis van de grondtalen van het Nieuwe Testament die de humanisten hem aanreikten.
Luther en de methode van de scholastiek Luthers verhouding tot de scholastiek was ronduit vijandig (zie Zijn geschriften, Zijn 97 stellingen). Luther zelf moest na zijn bekering niets meer hebben van Aristoteles. Zijn medewerker Melanchton aanvankelijk ook niet maar later maakte deze wel gebruik van de denkwijze van Aristoteles in zijn latere uitgaven van de geloofsleer (Loci communes). Dit is verantwoord en zelfs noodzakelijk naar ik meen. Voetius laat in zijn rede 'Over de menselijke rede in geloofszaken' (de oratio humana in rebus fidei) zien zoals we hierboven zagen (zie De wijze les van Voetius) dat de theologie niet zonder een redelijke doordenking kan. Voetius heeft mijns inziens een punt. De scholastiek die Luther terzijde schoof, wist onder andere een theoloog als Voetius weer als dienstmaagd (ancilla) van de theologie te benutten om zo de geloofstukken te verhelderen en academisch te verantwoorden.
Het benutten van de methode van het humanisme en de scholastiek
Als we het bovenstaande op ons in laten werken, kunnen we stellen dat een taalkundige lezing van de bijbel (Erasmus en Luther grotendeels) en een redelijke doordenking (Melanchton in latere fase en Voetius) bij kunnen dragen aan een goed gereformeerde theologie. Echter als een van beide zaken niet op orde is, gaat het mis (als beide zaken niet op orde zijn is het reeds mis). Zonder taalkundige lezing van de Schrift vervalt men in een starre rationele theologie die heerst over de Schrift. Zonder redelijke doordenking (apologetiek, dogmatiek, symboliek en ethiek) van de Schrift vervalt men in een talige lezing van de Schrift zonder dat men deze lezing praktisch weet te benutten. Kortom de praktijk van de godzaligheid is gebaseerd op een redelijke doordenking van een goede en gezonde Schriftuitleg. De gereformeerde scholastiek in goede doen is mijns inziens een goede methode om de reformatorische Schriftuitleg te benutten en verzilveren voor de praktijk van de dienst aan God.
Inleiding in de gereformeerde scholastiek
1. Het boek zelf
Scholastiek is de bloeiende Betuwe
Het boek begint met een citaat van prof dr. A.A. van Ruler die stelt dat de post-reformatorische theologie al vrij spoedig weer aan scholastiek is gaan doen. Van Ruler vond dit niet erg. Hij zag de scholastische methode niet als een onvruchtbare spitsvondigheid. Hij zei heel poëtisch: Zij is de bloeiende Betuwe in het voorjaar waar ook het kleinste blaadje mooi is.
De insteek van het boek
Dit is bovenstaande citaat van prof. dr. A.A van Ruler geeft de positieve insteek van het boek goed weer. Het boek wil namelijk laten zien dat de gereformeerde scholastiek geen verval is van de reformatie zoals veelal wordt gesteld (door prof. dr. Graafland destijds en in Jeruzalem en Athene.). Het is eerder een grondige en gedegen verwerking van de Reformatie. Bovendien is de manier waarop men aan scholastiek deed zeer katholieke getint. Men bleef in gesprek met de traditie van de kerk om zo samen met alle heiligen over de belangrijkste onderwerpen uit de Schrift na te denken waarbij men de uitleg van de Schrift volledig in rekening bracht (p. 9, 10 en 11).
De latere scholastiek als een van de oorzaken van de slechte naam
De reformatie brak met de latere scholastiek aan het einde van de middeleeuwen (p. 62). Dit deed de Nadere Reformator Voetius eveneens (p. 63). Als Calvijn kritiek geeft op de scholastici doelt hij op de school van de Sorbonne in Parijs. Calvijn viel niet de oudere scholastiek aan (p.74). De (uitkomst van de) latere scholastiek heeft de naam van scholastiek dus vervuild (de methode van de scholastiek als zodanig is hanteerbaar).
Het belang van een goede methode
Calvijn hanteerde in zijn Institutie ook een methode, een manier van onderwijs (p. 77). Melanchton zag eveneens het belang van een goede methode in en schreef een geschrift over de geloofsleer (Loci communes). De eerste uitgave van Melanchton ging terug op een zorgvuldige bestudering van de brief aan de Romeinen in de lijn van Luther. Echter in de latere herziene uitgaven van deze geloofsleer (Loci communes) begon de filosofie van Aristoteles weer een rol te spelen (p. 79). De scholastiek heerste bij Melanchton niet over de Schrift maar zorgde voor een goede doordenking van de Schriftgegevens.
De wijze les van Voetius
Het boek eindigt met een bijlage waarin een verhandeling staat van Voetius. Het betreft de verhandeling Over de menselijke rede in de geloofszaken (De ratione humana in rebus fidei). Voetius stelt allereerst dat de rede in dienst moet staan van de Schrift. Natuurlijk is een fout gebruik van de logica een groot gevaar. Dat besefte Voetius maar al te goed. Toch kan men ook weer niet zonder logische gevolgtrekkingen, stelde hij nuchter vast. Christus, de profeten en apostelen hebben namelijk ook door middel van gevolgtrekkingen hun leerstukken bewezen. Zo disputeert de apostel Paulus in de brief aan de Romeinen en Galaten over de rechtvaardiging van de goddeloze, in 1 Korinthe 15 over de opstanding en in Handelingen 17:16-18 weerlegt Paulus de filosofen op een redelijke wijze (p.194). Bovendien is het zo dat wie het Oude Testament leest en alle profetieën nagaat wel tot de conclusie moet komen dat Jezus de Messias is. Dit is een logische gevolgtrekking. Zonder zo´n gevolgtrekking kan een christen zijn visie, dat Jezus de Messias is, nooit duidelijk maken tegenover het jodendom (p. 197). Daar komt nog bij dat veel leerstukken van het christelijk geloof zijn afgeleid uit de bijbel door gevolgtrekkingen. Zij staan niet letterlijk in bijbel (p. 194) Kortom de theologie en bestudering van de Schrift kan dus niet zonder redelijke gevolgtrekkingen maar die redelijke gevolgtrekkingen hebben wel hun grens (de Verlichting en de starre orthodoxie passeerden/passeren die grens). De grens is de Schrift zelf. De gevolgtrekkingen dienen te zijn afgeleid uit de Schrift zelf.
Christelijke theologie kan niet zonder een redelijke doordenking
De Schrift kan dus niet verstaan worden zonder redelijke gevolgtrekkingen, stelt Voetius. De Schrift zelf is gericht op het redelijke denken van de mens. De mens is namelijk geen stom dier en mag zich zo dus ook niet gedragen, volgens Voetius, De mens heeft een logisch denkvermogen dat hij dient te gebruiken De Schrift doet een beroep op dat denkvermogen (Voetius citeert Psalm 32:9: 'Wees niet gelijk een paard , gelijk een muilezel, welke geen verstand heeft') Het redelijk denkvermogen is net als de hele methode van de scholastiek (niet de inhoud zelf) een goed instrument om de Schrift te doordenken en vruchtbaar te maken voor de eigen tijd. De rede heeft wel een grens. Men mag niet indringen in verborgheden waar de Schrift over zwijgt (p 168, 168, 170 en 184 en verder). Zo eindigt het boek dat begon met de poëtische lofzang van wijlen prof. A.A. Van Ruler op de scholastiek met de doorwrochte redevoering van Voetius over het nut van de rede (scholastiek).
2. Een eigen beoordeling van de scholastiek naar aanleiding van dit boek
Luther en de methode van het humanisme
Erasmus bespot in zijn Lof aan de zotheid de scholastici van de Middeleeuwen. De scholastici van de Middeleeuwen beheersten wel het Latijn maar niet de grondtekst van het Oude en Nieuwe Testament. Erasmus vond hen zwamneuzen die de Schrift niet verstonden. Erasmus zelf was een meester in het Grieks en gaf in 1516 een tekstkritische editie van het Griekse Nieuwe Testament (de grondtaal) uit. Luther gebruikte die Griekse editie voor zijn vertaling van het Nieuwe Testament. Hij benutte bovendien de kennis van de grondtalen van het Nieuwe Testament die de humanisten hem aanreikten.
Luther en de methode van de scholastiek Luthers verhouding tot de scholastiek was ronduit vijandig (zie Zijn geschriften, Zijn 97 stellingen). Luther zelf moest na zijn bekering niets meer hebben van Aristoteles. Zijn medewerker Melanchton aanvankelijk ook niet maar later maakte deze wel gebruik van de denkwijze van Aristoteles in zijn latere uitgaven van de geloofsleer (Loci communes). Dit is verantwoord en zelfs noodzakelijk naar ik meen. Voetius laat in zijn rede 'Over de menselijke rede in geloofszaken' (de oratio humana in rebus fidei) zien zoals we hierboven zagen (zie De wijze les van Voetius) dat de theologie niet zonder een redelijke doordenking kan. Voetius heeft mijns inziens een punt. De scholastiek die Luther terzijde schoof, wist onder andere een theoloog als Voetius weer als dienstmaagd (ancilla) van de theologie te benutten om zo de geloofstukken te verhelderen en academisch te verantwoorden.
Het benutten van de methode van het humanisme en de scholastiek
Als we het bovenstaande op ons in laten werken, kunnen we stellen dat een taalkundige lezing van de bijbel (Erasmus en Luther grotendeels) en een redelijke doordenking (Melanchton in latere fase en Voetius) bij kunnen dragen aan een goed gereformeerde theologie. Echter als een van beide zaken niet op orde is, gaat het mis (als beide zaken niet op orde zijn is het reeds mis). Zonder taalkundige lezing van de Schrift vervalt men in een starre rationele theologie die heerst over de Schrift. Zonder redelijke doordenking (apologetiek, dogmatiek, symboliek en ethiek) van de Schrift vervalt men in een talige lezing van de Schrift zonder dat men deze lezing praktisch weet te benutten. Kortom de praktijk van de godzaligheid is gebaseerd op een redelijke doordenking van een goede en gezonde Schriftuitleg. De gereformeerde scholastiek in goede doen is mijns inziens een goede methode om de reformatorische Schriftuitleg te benutten en verzilveren voor de praktijk van de dienst aan God.