Psalm 121 Een reislied op weg naar de Jeruzalem, stad van vrede
1 Ik sla mijn ogen op naar de bergen,
vanwaar komt mijn hulp?
2. Mijn hulp komt van de HEERE,
Die hemel en aarde gemaakt heeft.
3 Hij zal uw voet niet laten wankelen,
uw Bewaarder zal niet sluimeren.
4. Zie, de Bewaarder van Israël
zal niet sluimeren of slapen.
5. De HEERE is uw Bewaarder,
de HEERE is uw schaduw aan uw rechterhand.
6. De zon zal u overdag niet steken,
de maan niet in de nacht.
7. De HEERE zal u bewaren voor allerlei kwaad,
uw ziel zal Hij bewaren.
8. De HEERE zal uw uitgaan en uw ingaan bewaren,
van nu aan tot in eeuwigheid.
Psalm 121 is een reislied. Veelal wordt deze Psalm gelezen als christenen een lange reis gaan maken. Deze Psalm valt uiteen in vier delen van elk twee verzen: vers 1 en 2: De pelgrim op weg naar Jeruzalem vraagt om hulp. Hij weet dat de HEERE die geeft. Vers 3 en 4: De dichter bemoedigt de medepelgrims en stelt dat de HEERE hen zal bewaren die net als hij de HEERE om hulp vragen met oog op de reis. De HEERE zal 24/7 waken en niet sluimeren en zeker niet slapen. In vers 5 en 6 wordt dit verder uitgewerkt: de HEERE is er bij als Bewaarder. In vers 7 en 8 merkt de dichter en pelgrim op dat de HEERE alle pelgrims die Hem om hulp vragen zal bewaren van allerlei kwaad en dat zelfs voor eeuwig. Ja tot de pelgrims aankomen in het nieuwe Jeruzalem.
Opvallend is dat de naam van de HEERE in drie van de vier de delen gebruikt wordt. HEERE dat is de naam van de God van het verbond. In het Hebreeuws staat de naam Jahweh. Dat wordt door sommige vertaald met Hij die is. God is er. Hij is niet de Afwezige maar de grote Aanwezige.
Deze naam HEERE krijgt even verderop in Psalm 124, ook een pelgrimslied, nog meer betekenis. Daar lezen we: "Als de HEERE dat is Hij die is, de Aanwezige niet bij ons geweest was – zeg dat toch, Israël – als de HEERE niet bij ons geweest was, toen mensen tegen ons opstonden, dan hadden zij ons levend verslonden, toen hun toorn tegen ons ontbrandde". Kortom als Jahweh, Hij die is er niet bij was geweest, let op de woordspeling, dan waren wij omgekomen. Zo mag de pelgrim op weg naar Jeruzalem dat ook ervaren. Hij die is, de Aanwezige is er bij. God is niet absent, ook al lijkt dat zo als de pelgrims zien op de omstandigheden. Nee Hij is erbij.
Dit hier bovengenoemde is de kern van de Psalm. Laten we even er wat verzen uitpikken. De openingspassage van Psalm 121 wordt verschillend vertaald. De Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling vertalen: "Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp is". De NBV heeft: ''Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?". In dat geval begint deze Psalm met een vraag van de pelgrim.
Dat is nog niet zo'n gekke vertaling van de NBV en het is taalkundig gezien goed mogelijk en vanuit het geheel van de tekst zelfs wenselijk om het zo te vertalen. De pelgrim is namelijk op weg naar Jeruzalem. Hij is als het ware vertrokken uit de tenten van Kedar, het platteland. Dat is een ander gebied dan de bergen die zijn rondom Jeruzalem (Psalm 125:2). De pelgrim gaat op naar Jeruzalem naar de stad van de vrede met zijn gezin. In de bergen zou zijn voet of die van zijn vrouw of kinderen weleens kunnen uitglijden. En ja dan kan de val hinderlijk zijn maar ook zelfs dodelijk als daar onder het ravijn is. Ook zijn er wilde dieren in de bergen en rovers. De kans om overvallen te worden is niet groot maar wel aanwezig. Om die reden vraagt de pelgrim vertwijfeld: ''Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?".
Deze vertaling past niet alleen goed in het geheel van de tekst. Ook handhaaft deze vertaling de traprijm. Bij traprijm eindigt een vers op een woord en begint een volgende vers met datzelfde woord. Dat is nu het geval in de vertaling van de NBV want in het Hebreeuws eindigt vers 1 met mijn hulp (ezrie) en begint vers 2 met mijn hulp (ezrie). In de vertaling van de NBV: ''Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?". Mijn hulp komt van de HEERE".
Geestelijk gezien zoekt de dichter om hulp. Hij ziet er als een berg tegenop letterlijk en figuurlijk om met zijn gezin deze reis te voet te maken. Hij is nu de stad genaderd en raakt als man van de platteland overweldigd door de bergen. Daarom zegt hij: ''Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?". Maar hij zet zijn voeten in Gods spoor... Het antwoord volgt dan ook meteen. Vol vertrouwen zegt hij: "Mijn hulp komt van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft".
Opvallend is het dat de eerste twee verzen in de ik-vorm staan: " Ik sla de ogen naar de bergen vanwaar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de HEERE..." Het is een soort credo. Credo betekent vanuit het Latijn letterlijk: ik geloof. Onderweg naar Jeruzalem belijdt de pelgrim zijn geloof. Het is zijn persoonlijke credo. Net als Psalm 120 ook in de ik-vorm staat: "Wee mij, dat ik als vreemdeling in Mesech verbleef, dat ik woonde nabij de tenten van Kedar".
Deze pelgrim is weggetrokken uit de tenten van Kedar, uit het gebied van de oorlog en hij is op weg naar de Jeruzalem, de stad van de vrede, de stad van de sjalom.
Daarna volgt de u-vorm of zo je wilt de jij-vorm. De Psalm wordt nu ook door andere pelgrims gezongen en niet alleen door de dichter en zijn gezin. De dichter heeft deze Psalm beschikbaar gesteld en als gelovige spreekt hij nu de andere pelgrims toe die ook dezelfde nood ervaren op weg naar Jeruzalem, de stad van de vrede: "Hij zal uw voet niet laten wankelen, uw Bewaarder zal niet sluimeren. Zie, de Bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen".
In het Hebreeuws staat het woord sjomeer. Dat is een tegenwoordig deelwoord en betekent letterlijk: de bewarende. Het ziet op een doorgaande handeling: uw Bewarende, dat is Hij die steeds bewaart, zal niet sluimeren of slapen. Hij is 24/7 waakzaam. Het kleine credo in vers 1 en 2 loopt uit op een geloofsbelijdenis, die alle gelovigen die hun ogen slaan naar de bergen en dan vragen om hulp, insluit. De HEERE waakt niet alleen over mij, zegt de dichter maar ook over u of jou die het van Hem verwacht. Hij zal niet slapen maar zelfs ook niet sluimeren. Kortom de Bewarende verliest u en jou niet uit het oog zelf geen ogenblik als we Hem om hulp vragen.
Onwillekeurig moet ik aan Jezus denken die in Gethsemane bloed en tranen zweette. Vooraf had Hij zijn discipelen gevraagd om te waken maar in de uren van zijn strijd waren zij in slaap gevallen. Ze konden zelfs niet één uur waken, zo constateerde de Heiland laat staan 24/7. Is dit niet de toestand van veel gelovigen? Jona viel aan boord van het schip waarmee hij notabene vluchtte uit Gods aangezicht in slaap en dat was niet de slaap van het geloof waarvan we lezen in Psalm 3: ''Ik lag en sliep gerust van de trouw van de HEERE bewust". Bij de komst van de Bruidegom sliepen al de 10 meisjes. Laten we niet groot denken van de mens en van onszelf. Wij sluimeren gauw en als we niet oppassen vallen we in slaap. Is het niet goed om elkaar en onze medemens wakker te schudden? We zijn toch op reis? Reizen velen niet naar de stad van het verderf?
Er is wel een verschil tussen sluimeren en slapen maar het zit dicht tegen elkaar aan. Vanwege onze sluimerende ogen zien we minder de gevaren en zij we minder attent. Nog erger is het als we in slaap zijn gevallen dan merken we helemaal niets wat er om ons heen gebeurt. Op de grote kerk in Zwolle staat: vigilate et orate. Dat wil zeggen: waakt en bidt. Dat is wat gemeenteleden moeten doen.
De Psalm begint dus met vraag: vanwaar komt mijn hulp? En dan volgt een klein credo, een kleine persoonlijke geloofsbelijdenis: "Mijn hulp komt van de HEERE". Daarna bemoedigt de dichter de andere pelgrims die dezelfde vraag op de lippen nemen met de volgende woorden: "Hij zal uw voet niet laten wankelen, uw Bewaarder zal niet sluimeren. Zie, de Bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen. De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u overdag niet steken, de maan niet in de nacht. De HEERE zal u bewaren voor allerlei kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. De HEERE zal uw uitgaan en uw ingaan bewaren". Dat is het vertrek uit de tenten van Kedar (Psalm 121) en de aankomst in Jeruzalem (Psalm 122)
Maar de dichter bemoedigt ook ons. Het gedicht is ook ons in handen gekomen en dus spreekt hij ook ons aan.
In dit leven zijn er vele gevaren en is er veel kwaad wat op ons afkomt. Het grootste kwaad zit in ons hart. Van huis uit zijn we traag om te doen wat God ons opdraagt. We kunnen tegen allerlei zaken als een berg opzien. We hebben echt hulp nodig. De dichter wijst ons de weg.
Op weg naar Jeruzalem naar de stad van de vrede, de stad van sjalom is de HEERE erbij als wij Hem om hulp vragen. De vraag: vanwaar komt mijn hulp? wordt beantwoord met een klein credo: Mijn hulp komt van de HEERE Die de hemel en aarde gemaakt heeft.
Dat laatste hoort er helemaal bij. Wie in de HEERE gelooft, gelooft ook dat Hij de Schepper is van hemel en aarde. Ja de God in wiens hand alles is. Op die God kunnen we bouwen voor eens en altijd. Met onze vragen kunnen wij bij Hem terecht. Maar Hij vraagt ons wel om te waken en bidden. Dat kunnen wij niet zonder zijn hulp maar dat hoeft ook niet want onze hulp komt van de HEERE Die de hemel en aarde gemaakt heeft.
1 Ik sla mijn ogen op naar de bergen,
vanwaar komt mijn hulp?
2. Mijn hulp komt van de HEERE,
Die hemel en aarde gemaakt heeft.
3 Hij zal uw voet niet laten wankelen,
uw Bewaarder zal niet sluimeren.
4. Zie, de Bewaarder van Israël
zal niet sluimeren of slapen.
5. De HEERE is uw Bewaarder,
de HEERE is uw schaduw aan uw rechterhand.
6. De zon zal u overdag niet steken,
de maan niet in de nacht.
7. De HEERE zal u bewaren voor allerlei kwaad,
uw ziel zal Hij bewaren.
8. De HEERE zal uw uitgaan en uw ingaan bewaren,
van nu aan tot in eeuwigheid.
Psalm 121 is een reislied. Veelal wordt deze Psalm gelezen als christenen een lange reis gaan maken. Deze Psalm valt uiteen in vier delen van elk twee verzen: vers 1 en 2: De pelgrim op weg naar Jeruzalem vraagt om hulp. Hij weet dat de HEERE die geeft. Vers 3 en 4: De dichter bemoedigt de medepelgrims en stelt dat de HEERE hen zal bewaren die net als hij de HEERE om hulp vragen met oog op de reis. De HEERE zal 24/7 waken en niet sluimeren en zeker niet slapen. In vers 5 en 6 wordt dit verder uitgewerkt: de HEERE is er bij als Bewaarder. In vers 7 en 8 merkt de dichter en pelgrim op dat de HEERE alle pelgrims die Hem om hulp vragen zal bewaren van allerlei kwaad en dat zelfs voor eeuwig. Ja tot de pelgrims aankomen in het nieuwe Jeruzalem.
Opvallend is dat de naam van de HEERE in drie van de vier de delen gebruikt wordt. HEERE dat is de naam van de God van het verbond. In het Hebreeuws staat de naam Jahweh. Dat wordt door sommige vertaald met Hij die is. God is er. Hij is niet de Afwezige maar de grote Aanwezige.
Deze naam HEERE krijgt even verderop in Psalm 124, ook een pelgrimslied, nog meer betekenis. Daar lezen we: "Als de HEERE dat is Hij die is, de Aanwezige niet bij ons geweest was – zeg dat toch, Israël – als de HEERE niet bij ons geweest was, toen mensen tegen ons opstonden, dan hadden zij ons levend verslonden, toen hun toorn tegen ons ontbrandde". Kortom als Jahweh, Hij die is er niet bij was geweest, let op de woordspeling, dan waren wij omgekomen. Zo mag de pelgrim op weg naar Jeruzalem dat ook ervaren. Hij die is, de Aanwezige is er bij. God is niet absent, ook al lijkt dat zo als de pelgrims zien op de omstandigheden. Nee Hij is erbij.
Dit hier bovengenoemde is de kern van de Psalm. Laten we even er wat verzen uitpikken. De openingspassage van Psalm 121 wordt verschillend vertaald. De Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling vertalen: "Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp is". De NBV heeft: ''Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?". In dat geval begint deze Psalm met een vraag van de pelgrim.
Dat is nog niet zo'n gekke vertaling van de NBV en het is taalkundig gezien goed mogelijk en vanuit het geheel van de tekst zelfs wenselijk om het zo te vertalen. De pelgrim is namelijk op weg naar Jeruzalem. Hij is als het ware vertrokken uit de tenten van Kedar, het platteland. Dat is een ander gebied dan de bergen die zijn rondom Jeruzalem (Psalm 125:2). De pelgrim gaat op naar Jeruzalem naar de stad van de vrede met zijn gezin. In de bergen zou zijn voet of die van zijn vrouw of kinderen weleens kunnen uitglijden. En ja dan kan de val hinderlijk zijn maar ook zelfs dodelijk als daar onder het ravijn is. Ook zijn er wilde dieren in de bergen en rovers. De kans om overvallen te worden is niet groot maar wel aanwezig. Om die reden vraagt de pelgrim vertwijfeld: ''Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?".
Deze vertaling past niet alleen goed in het geheel van de tekst. Ook handhaaft deze vertaling de traprijm. Bij traprijm eindigt een vers op een woord en begint een volgende vers met datzelfde woord. Dat is nu het geval in de vertaling van de NBV want in het Hebreeuws eindigt vers 1 met mijn hulp (ezrie) en begint vers 2 met mijn hulp (ezrie). In de vertaling van de NBV: ''Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?". Mijn hulp komt van de HEERE".
Geestelijk gezien zoekt de dichter om hulp. Hij ziet er als een berg tegenop letterlijk en figuurlijk om met zijn gezin deze reis te voet te maken. Hij is nu de stad genaderd en raakt als man van de platteland overweldigd door de bergen. Daarom zegt hij: ''Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?". Maar hij zet zijn voeten in Gods spoor... Het antwoord volgt dan ook meteen. Vol vertrouwen zegt hij: "Mijn hulp komt van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft".
Opvallend is het dat de eerste twee verzen in de ik-vorm staan: " Ik sla de ogen naar de bergen vanwaar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de HEERE..." Het is een soort credo. Credo betekent vanuit het Latijn letterlijk: ik geloof. Onderweg naar Jeruzalem belijdt de pelgrim zijn geloof. Het is zijn persoonlijke credo. Net als Psalm 120 ook in de ik-vorm staat: "Wee mij, dat ik als vreemdeling in Mesech verbleef, dat ik woonde nabij de tenten van Kedar".
Deze pelgrim is weggetrokken uit de tenten van Kedar, uit het gebied van de oorlog en hij is op weg naar de Jeruzalem, de stad van de vrede, de stad van de sjalom.
Daarna volgt de u-vorm of zo je wilt de jij-vorm. De Psalm wordt nu ook door andere pelgrims gezongen en niet alleen door de dichter en zijn gezin. De dichter heeft deze Psalm beschikbaar gesteld en als gelovige spreekt hij nu de andere pelgrims toe die ook dezelfde nood ervaren op weg naar Jeruzalem, de stad van de vrede: "Hij zal uw voet niet laten wankelen, uw Bewaarder zal niet sluimeren. Zie, de Bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen".
In het Hebreeuws staat het woord sjomeer. Dat is een tegenwoordig deelwoord en betekent letterlijk: de bewarende. Het ziet op een doorgaande handeling: uw Bewarende, dat is Hij die steeds bewaart, zal niet sluimeren of slapen. Hij is 24/7 waakzaam. Het kleine credo in vers 1 en 2 loopt uit op een geloofsbelijdenis, die alle gelovigen die hun ogen slaan naar de bergen en dan vragen om hulp, insluit. De HEERE waakt niet alleen over mij, zegt de dichter maar ook over u of jou die het van Hem verwacht. Hij zal niet slapen maar zelfs ook niet sluimeren. Kortom de Bewarende verliest u en jou niet uit het oog zelf geen ogenblik als we Hem om hulp vragen.
Onwillekeurig moet ik aan Jezus denken die in Gethsemane bloed en tranen zweette. Vooraf had Hij zijn discipelen gevraagd om te waken maar in de uren van zijn strijd waren zij in slaap gevallen. Ze konden zelfs niet één uur waken, zo constateerde de Heiland laat staan 24/7. Is dit niet de toestand van veel gelovigen? Jona viel aan boord van het schip waarmee hij notabene vluchtte uit Gods aangezicht in slaap en dat was niet de slaap van het geloof waarvan we lezen in Psalm 3: ''Ik lag en sliep gerust van de trouw van de HEERE bewust". Bij de komst van de Bruidegom sliepen al de 10 meisjes. Laten we niet groot denken van de mens en van onszelf. Wij sluimeren gauw en als we niet oppassen vallen we in slaap. Is het niet goed om elkaar en onze medemens wakker te schudden? We zijn toch op reis? Reizen velen niet naar de stad van het verderf?
Er is wel een verschil tussen sluimeren en slapen maar het zit dicht tegen elkaar aan. Vanwege onze sluimerende ogen zien we minder de gevaren en zij we minder attent. Nog erger is het als we in slaap zijn gevallen dan merken we helemaal niets wat er om ons heen gebeurt. Op de grote kerk in Zwolle staat: vigilate et orate. Dat wil zeggen: waakt en bidt. Dat is wat gemeenteleden moeten doen.
De Psalm begint dus met vraag: vanwaar komt mijn hulp? En dan volgt een klein credo, een kleine persoonlijke geloofsbelijdenis: "Mijn hulp komt van de HEERE". Daarna bemoedigt de dichter de andere pelgrims die dezelfde vraag op de lippen nemen met de volgende woorden: "Hij zal uw voet niet laten wankelen, uw Bewaarder zal niet sluimeren. Zie, de Bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen. De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u overdag niet steken, de maan niet in de nacht. De HEERE zal u bewaren voor allerlei kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. De HEERE zal uw uitgaan en uw ingaan bewaren". Dat is het vertrek uit de tenten van Kedar (Psalm 121) en de aankomst in Jeruzalem (Psalm 122)
Maar de dichter bemoedigt ook ons. Het gedicht is ook ons in handen gekomen en dus spreekt hij ook ons aan.
In dit leven zijn er vele gevaren en is er veel kwaad wat op ons afkomt. Het grootste kwaad zit in ons hart. Van huis uit zijn we traag om te doen wat God ons opdraagt. We kunnen tegen allerlei zaken als een berg opzien. We hebben echt hulp nodig. De dichter wijst ons de weg.
Op weg naar Jeruzalem naar de stad van de vrede, de stad van sjalom is de HEERE erbij als wij Hem om hulp vragen. De vraag: vanwaar komt mijn hulp? wordt beantwoord met een klein credo: Mijn hulp komt van de HEERE Die de hemel en aarde gemaakt heeft.
Dat laatste hoort er helemaal bij. Wie in de HEERE gelooft, gelooft ook dat Hij de Schepper is van hemel en aarde. Ja de God in wiens hand alles is. Op die God kunnen we bouwen voor eens en altijd. Met onze vragen kunnen wij bij Hem terecht. Maar Hij vraagt ons wel om te waken en bidden. Dat kunnen wij niet zonder zijn hulp maar dat hoeft ook niet want onze hulp komt van de HEERE Die de hemel en aarde gemaakt heeft.