Psalm 7 Doe mij recht
1 Indeling van de Psalm
A Indeling (volgens dr. j Ridderbos, De psalmen deel 1 in: Commentaar op het Oude Testament. Kampen 1955, 61-68) vertaling van de HSV (met soms eigen voorstel cursief)
Opschrift met historische context
Sjiggajon van David, dat hij voor de HEERE gezongen heeft,
vanwege de woorden van Cusj, de Benjaminiet (uit de stam van Saul, zie ook 1 Samuel 24:16 waar David tegen Saul zegt: "De HEERE zal Rechter zijn en oordelen tussen mij en u. Hij zal toezien en het voor mij opnemen, en mij recht doen en bevrijden uit uw hand").
Een klaaglied(?)* van David dat heeft gezongen voor de HEERE
vanwege de beschuldigingen van Cusj, de Benjaminiet
* sjigu is in de Babylonische geschriften een boetelied of klaaglied.
Zie ook Habakuk 3:1
Gebed
2 HEERE, mijn God, tot U neem ik de toevlucht,
verlos mij van al mijn vervolgers en red mij.
3 Anders verscheuren zij mijn ziel als een leeuw,
slepen zij mij weg, terwijl er niemand is die redt.
2 HEERE, Mijn God, tot U heb ik de toevlucht genomen
Verlos mij van diegene die mij achtervolgt* en bevrijdt mij (van diegene)
3 Zodat hij mij niet verscheuren zal als een leeuw,
(ja mij) wegslepen zal (als prooi)
terwijl niemand instaat zal zijn mij te bevrijden
* te denken valt aan Saul (1 Samuel 26:17-18): Saul herkende de stem van David en zei: Is dit jouw stem, mijn zoon David? David zei: Het is mijn stem, mijn heer de koning. Hij zei verder: Waarom achtervolgt mijn heer zijn dienaar zo? Wat heb ik toch gedaan, wat voor kwaad heb ik bedreven?
Onschuldbetuiging
4 HEERE, mijn God, als ik dát gedaan heb,
als er onrecht aan mijn handen kleeft,
5 als ik iemand kwaad vergolden heb die vrede met mij had
– wie mij zonder reden benauwde, heb ik juist gered! –
6 dan mag de vijand mij achterhalen,
mijn leven op de grond vertrappen
en mijn eer in het stof doen wonen! Sela
4 HEERE, Mijn God als ik dit gedaan heb (waarvan Cusj mij beschuldigt)
Als er onrecht is (gedaan) door mijn handen/handelingen
5 Als ik iemand die voortdurend met mij in vrede leeft, kwaad aangedaan heb
- maar juist hen die mij voortdurend in het nauw drijven bevrijd ik steeds -
6 Ja dan mag mijn vijand mij achtervolgen, mij inhalen,
mijn leven op de grond vertrappen en mijn eer in het stof laten wonen
Opnieuw gebed
7 Sta op, HEERE, in Uw toorn,
verhef U tegen de verbolgenheid van wie mij benauwen,
ontwaak ter wille van mij;
U hebt het recht ingesteld.
8 De gemeenschap van volken zal U omringen,
neem dan weer plaats hoog boven hen.
9 De HEERE zal over de volken rechtspreken.
Doe mij recht, HEERE, want ik ben rechtvaardig
en oprechtheid is bij mij.
10 Laat er toch een einde komen aan de slechtheid van de goddelozen,
maar doe de rechtvaardige standhouden,
o rechtvaardige God, Die harten en nieren beproeft.
De zekerheid van de redding (tot dit vertrouwen is David al biddend opgeklommen)
11 Mijn schild is bij God,
Die de oprechten van hart verlost (vertrouwen).
12 God is een rechtvaardige Rechter,
een God Die iedere dag toornt.
13 Als men zich niet bekeert,
dan zal Hij (God) Zijn zwaard scherpen,
Zijn boog spannen, en aanleggen.
14 Hij (God) heeft dodelijke wapens voor Zich gereedgemaakt,
Hij (God) richt Zijn pijlen op de felle achtervolgers.
15 Zie, hij (goddeloze) heeft weeën van onrecht
en is zwanger van kwaad,
hij (goddeloze) zal leugen baren.
16 Hij (goddeloze) heeft een kuil gedolven en die uitgegraven,
maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft.
17 Zijn (goddeloze) moeite zal op zijn eigen hoofd terugkeren,
zijn geweld op zijn eigen schedel neerdalen.
Dankbetuiging voor de komende redding
18 Ik zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid,
en voor de Naam van de HEERE, de Allerhoogste, psalmen zingen.
B Globale tweedeling
Eerste deel: spreken tot God
Sjiggajon van David, dat hij voor de HEERE gezongen heeft,
vanwege de woorden van Cusj, de Benjaminiet (Sommigen lezen in plaats Cusj Kis, de vader van Saul).
2 HEERE, mijn God, tot U neem ik de toevlucht,
verlos mij van al mijn vervolgers en red mij.
3 Anders verscheuren zij mijn ziel als een leeuw,
slepen zij mij weg, terwijl er niemand is die redt.
4 HEERE, mijn God, als ik dát gedaan heb,
als er onrecht aan mijn handen kleeft,
5 als ik iemand kwaad vergolden heb die vrede met mij had
– wie mij zonder reden benauwde, heb ik juist gered! –
6 dan mag de vijand mij achterhalen,
mijn leven op de grond vertrappen
en mijn eer in het stof doen wonen! Sela
7 Sta op, HEERE, in Uw toorn,
verhef U tegen de verbolgenheid van wie mij benauwen,
ontwaak ter wille van mij;
U hebt het recht ingesteld.
8 De gemeenschap van volken zal U omringen,
neem dan weer plaats hoog boven hen.
9 De HEERE zal over de volken rechtspreken.
Doe mij recht, HEERE, want ik ben rechtvaardig
en oprechtheid is bij mij.
10 Laat er toch een einde komen aan de slechtheid van de goddelozen,
maar doe de rechtvaardige standhouden,
o rechtvaardige God, Die harten en nieren beproeft.
Tweede deel: spreken over God
11 Mijn schild is bij God,
Die de oprechten van hart verlost (vertrouwen).
12 God is een rechtvaardige Rechter,
een God Die iedere dag toornt.
13 Als men zich niet bekeert (Saul),
dan zal Hij (God) Zijn zwaard scherpen,
Zijn boog spannen, en aanleggen.
14 Hij (God) heeft dodelijke wapens voor Zich gereedgemaakt,
Hij (God) richt Zijn pijlen op de felle achtervolgers.
15 Zie, hij (goddeloze) heeft weeën van onrecht
en is zwanger van kwaad,
hij (goddeloze) zal leugen baren.
16 Hij (goddeloze) heeft een kuil gedolven en die uitgegraven,
maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft.
17 Zijn (goddeloze) moeite zal op zijn eigen hoofd terugkeren,
zijn geweld op zijn eigen schedel neerdalen.
18 Ik zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid,
en voor de Naam van de HEERE, de Allerhoogste, psalmen zingen.
In een Psalm staat vaak een gebed (tefillah): vers 9 en een lofprijzing (tehilim) of een intentie omdat te doen als God het gebed verhoren zal : vers 18 ""k zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid". Uiteindelijk gaat het in de Psalmen om de lofprijzing daar eindigt Psalm 150 mee. Het is een voorspel preludium van de eeuwige lof en eer die de vromen in de hemel geven aan God dag en nacht.
2 Vorm van deze Psalm (volgens Jeffrey H Tigay Psalm 7 and ancient near eastern treaties)
Persoonlijk klaaglied van David omdat hij beschuldigd werd door Cusj de Benjaminiet. Er staat: vanwege de woorden van Cusj de Benjaminiet. (Donner wijst er in zijn commentaar op de Psalm op dat Cusj een Benjaminiet is vermoedelijk uit het geslacht van Saul. David zou ook op Saul doelen. Saul is door het zwaard omgekomen (vers 13).
Vers 1 Aanklacht (accusation) tegen David...
Vers 4 Verdediging door een eed (oath) HEERE mijn God: Als ik dit gedaan zou hebben... ja dan zou het terecht zijn maar dat is niet het geval .
Opvallend dat David het breder trekt in vers 9a : De HEERE zal over de volken rechtspreken. Het is dus niet een persoonlijk klacht alleen. David kijkt verder dan alleen zijn eigen onrecht...
Beroep op God als Rechter
Vers 9b Doe mij recht, HEERE, want ik ben rechtvaardig en oprechtheid is bij mij.
De vorm lijkt op een soort rechtszaak aanklacht tegen verdediging en roep om een rechterlijke uitspraak. God is de Rechter maar David stelt ook dat God een strijder is vanaf vers 11. Vers 12 herhaalt dat God Rechter is maar als men zich niet bekeert blijkt Hij een strijder, soldaat te zijn die Zijn zwaard scherpt. Een ander grimmiger beeld duik op. Als Rechter spreekt God het vonnis uit en als Soldaat voltooit Hij dit vonnis.
Zie ook voor Job die zijn onschuld beleed in Job 31 na de aanklacht (accusation) van zijn vrienden (een voorbeeld):
Job 31
21 Als ik mijn vuist gezwaaid heb tegen de wees,
omdat ik zag dat er hulp voor mij in de poort was,
22. laat dan mijn schouder van het schouderblad vallen,
en laat mijn arm dan van zijn pijp afbreken!
3 Beelden in deze Psalm
Beeld (divine warrior)
God als krijgsman/strijder vers 11, 13 en 14
Zie Exodus 15:3 en God is een Krijgsman/strijder die het leger van de farao vernietigd heeft. Jesaja 59:16-18
God lijkt te slapen
God wordt wakker gemaakt vers 7: ontwaakt! Dit in tegenstelling met Psalm 121:4: "Zie de Wachter Israels zal niet sluimeren of slapen".
4 Kanttekening bij de vertaling
De HSV vertaalt vers 6 als volgt:
dan mag de vijand mij achterhalen,
mijn leven op de grond vertrappen
en mijn eer in het stof doen wonen
Volgens de HSV mag de vijand drie handelingen (werkwoorden) verrichten:
1 achterhalen, 2 vertrappen en 3 doen wonen.
In de grondtekst staan er vier handelingen (werkwoorden: zie kleuren en getal)
יִֽרַדֹּ֥ף1 אֹויֵ֨ב׀ נַפְשִׁ֡י וְיַשֵּׂ֗ג2 וְיִרְמֹ֣ס3 לָאָ֣רֶץ חַיָּ֑י וּכְבֹודִ֓י׀ לֶעָפָ֖ר יַשְׁכֵּ֣ן4 סֶֽלָה
Werkwoord
יִֽרַדֹּ֥ף1 achtervolgen
וְיַשֵּׂ֗ג2 inhalen
וְיִרְמֹ֣ס3 vertrappen
יַשְׁכֵּ֣ן4 doen/laten wonen.
De vier handelingen volgen elkaar op en geven aan waarop David doelt. Hij wordt achtervolgd (1), ingehaald (2), vertrapt (3) en zijn lichaam (eer) woont permanent (4) in het stof (aarde), ergens in het open veld. Dus geen mausoleum, geen praalgraf en koninklijke begrafenis.
5 Vergelding via een kruisstelling
We vertalen:
Dan mag de vijand mij achtervolgen,
en inhalen
en mij wegtrappen van het land van de levenden
en laat hij dan mijn eer bij het stof (עָפָ֖ר) wonen .
Stof (עָפָ֖ר) zie Genesis 3:19c "Stof (עָפָ֖ר) ben je en tot stof zul je terugkeren
Vergelding door
als ik iemand kwaad (1) vergolden heb die vrede (2) met mij had (vers 5a)
en laat hij dan mijn eer (2) bij het stof (1) wonen (vers 6)
Ik Kwaad doen die vrede had met mij dan mijn eer tot stof
Kwaad en stof zijn (qua negatief aspect) verwant
Vrede en eer zijn (qua positief aspect) verwant
Chiasme: kruistelling (X) (omkering)
Kwaad vrede
x
mijn eer stof
6 Pastoraal
Soms is iemand veel onrecht aangedaan en dan zeggen anderen: dat moet je die persoon vergeven en je moet het vergeten. Als die persoon echter geen schuld erover heeft kan er niets vergeven worden. Anderen zeggen: jij bent ook zondig dus toch maar doen. Het is waar dat elk mens schuld heeft maar daarom kan iemand in een bepaalde zaak tot wel in zijn of haar recht staan zoals David in deze Psalm. De gereformeerden maakten een onderscheid tussen zaakgerechtigheid en persoonsgerechtigheid. In het eerste geval staat een persoon gerechtigd in een zaak zoals Job en David in deze Psalm. Een persoonsgerechtigheid heeft niemand. Die verkrijgt men alleen door het geloof in de Heere Jezus.
7 God is een rechtvaardige Rechter
Sommige theologen zoals Walter Brueggemann (1933- ) lezen het hele Oude Testament als een soort rechtszaak. God verdedigt zich ( Micha 6) Mijn volk, wat heb Ik u aangedaan? Waarmee heb Ik u vermoeid? Getuig tegen Mij! Ik heb u immers uit het land Egypte geleid, u verlost uit het slavenhuis. Ik heb Mozes, Aäron en Mirjam vóór u uit gezonden. God laat zien dat Zijn volk schuldig is aan het overtreden van Zijn verbond (Jesaja 1:2-3 Luister, hemel, neem ter ore, aarde! Want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien, maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen. Een rund kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn eigenaar, maar Israël heeft geen kennis, MIJN VOLK heeft geen inzicht.) maar opvallend is ook Gods belofte in zo'n rechtszaak (Jesaja 1:18): Kom laten we te samen richten. Hoe zondig je ook bent ik wil je alles vergeven. Ik was je schoon.
Dat God rechtvaardig is en een eerlijk Rechter is, wordt in de Psalmen (ook in Job) aangegrepen door de vromen om God aan te sporen om in hun twistzaak (in Hebreeuws RIB), rechtsgeding het voor hen op te nemen. Zij merken daarbij op dat ze in die zaak ook onschuldig zijn (Job 31) en hier in Psalm 7.
Zie ook According to my righteousness : upright behaviour as grounds for deliverance in Psalms 7, 17, 18, 26 and 44 / by Gert Kwakkel (2002)
1 Indeling van de Psalm
A Indeling (volgens dr. j Ridderbos, De psalmen deel 1 in: Commentaar op het Oude Testament. Kampen 1955, 61-68) vertaling van de HSV (met soms eigen voorstel cursief)
Opschrift met historische context
Sjiggajon van David, dat hij voor de HEERE gezongen heeft,
vanwege de woorden van Cusj, de Benjaminiet (uit de stam van Saul, zie ook 1 Samuel 24:16 waar David tegen Saul zegt: "De HEERE zal Rechter zijn en oordelen tussen mij en u. Hij zal toezien en het voor mij opnemen, en mij recht doen en bevrijden uit uw hand").
Een klaaglied(?)* van David dat heeft gezongen voor de HEERE
vanwege de beschuldigingen van Cusj, de Benjaminiet
* sjigu is in de Babylonische geschriften een boetelied of klaaglied.
Zie ook Habakuk 3:1
Gebed
2 HEERE, mijn God, tot U neem ik de toevlucht,
verlos mij van al mijn vervolgers en red mij.
3 Anders verscheuren zij mijn ziel als een leeuw,
slepen zij mij weg, terwijl er niemand is die redt.
2 HEERE, Mijn God, tot U heb ik de toevlucht genomen
Verlos mij van diegene die mij achtervolgt* en bevrijdt mij (van diegene)
3 Zodat hij mij niet verscheuren zal als een leeuw,
(ja mij) wegslepen zal (als prooi)
terwijl niemand instaat zal zijn mij te bevrijden
* te denken valt aan Saul (1 Samuel 26:17-18): Saul herkende de stem van David en zei: Is dit jouw stem, mijn zoon David? David zei: Het is mijn stem, mijn heer de koning. Hij zei verder: Waarom achtervolgt mijn heer zijn dienaar zo? Wat heb ik toch gedaan, wat voor kwaad heb ik bedreven?
Onschuldbetuiging
4 HEERE, mijn God, als ik dát gedaan heb,
als er onrecht aan mijn handen kleeft,
5 als ik iemand kwaad vergolden heb die vrede met mij had
– wie mij zonder reden benauwde, heb ik juist gered! –
6 dan mag de vijand mij achterhalen,
mijn leven op de grond vertrappen
en mijn eer in het stof doen wonen! Sela
4 HEERE, Mijn God als ik dit gedaan heb (waarvan Cusj mij beschuldigt)
Als er onrecht is (gedaan) door mijn handen/handelingen
5 Als ik iemand die voortdurend met mij in vrede leeft, kwaad aangedaan heb
- maar juist hen die mij voortdurend in het nauw drijven bevrijd ik steeds -
6 Ja dan mag mijn vijand mij achtervolgen, mij inhalen,
mijn leven op de grond vertrappen en mijn eer in het stof laten wonen
Opnieuw gebed
7 Sta op, HEERE, in Uw toorn,
verhef U tegen de verbolgenheid van wie mij benauwen,
ontwaak ter wille van mij;
U hebt het recht ingesteld.
8 De gemeenschap van volken zal U omringen,
neem dan weer plaats hoog boven hen.
9 De HEERE zal over de volken rechtspreken.
Doe mij recht, HEERE, want ik ben rechtvaardig
en oprechtheid is bij mij.
10 Laat er toch een einde komen aan de slechtheid van de goddelozen,
maar doe de rechtvaardige standhouden,
o rechtvaardige God, Die harten en nieren beproeft.
De zekerheid van de redding (tot dit vertrouwen is David al biddend opgeklommen)
11 Mijn schild is bij God,
Die de oprechten van hart verlost (vertrouwen).
12 God is een rechtvaardige Rechter,
een God Die iedere dag toornt.
13 Als men zich niet bekeert,
dan zal Hij (God) Zijn zwaard scherpen,
Zijn boog spannen, en aanleggen.
14 Hij (God) heeft dodelijke wapens voor Zich gereedgemaakt,
Hij (God) richt Zijn pijlen op de felle achtervolgers.
15 Zie, hij (goddeloze) heeft weeën van onrecht
en is zwanger van kwaad,
hij (goddeloze) zal leugen baren.
16 Hij (goddeloze) heeft een kuil gedolven en die uitgegraven,
maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft.
17 Zijn (goddeloze) moeite zal op zijn eigen hoofd terugkeren,
zijn geweld op zijn eigen schedel neerdalen.
Dankbetuiging voor de komende redding
18 Ik zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid,
en voor de Naam van de HEERE, de Allerhoogste, psalmen zingen.
B Globale tweedeling
Eerste deel: spreken tot God
Sjiggajon van David, dat hij voor de HEERE gezongen heeft,
vanwege de woorden van Cusj, de Benjaminiet (Sommigen lezen in plaats Cusj Kis, de vader van Saul).
2 HEERE, mijn God, tot U neem ik de toevlucht,
verlos mij van al mijn vervolgers en red mij.
3 Anders verscheuren zij mijn ziel als een leeuw,
slepen zij mij weg, terwijl er niemand is die redt.
4 HEERE, mijn God, als ik dát gedaan heb,
als er onrecht aan mijn handen kleeft,
5 als ik iemand kwaad vergolden heb die vrede met mij had
– wie mij zonder reden benauwde, heb ik juist gered! –
6 dan mag de vijand mij achterhalen,
mijn leven op de grond vertrappen
en mijn eer in het stof doen wonen! Sela
7 Sta op, HEERE, in Uw toorn,
verhef U tegen de verbolgenheid van wie mij benauwen,
ontwaak ter wille van mij;
U hebt het recht ingesteld.
8 De gemeenschap van volken zal U omringen,
neem dan weer plaats hoog boven hen.
9 De HEERE zal over de volken rechtspreken.
Doe mij recht, HEERE, want ik ben rechtvaardig
en oprechtheid is bij mij.
10 Laat er toch een einde komen aan de slechtheid van de goddelozen,
maar doe de rechtvaardige standhouden,
o rechtvaardige God, Die harten en nieren beproeft.
Tweede deel: spreken over God
11 Mijn schild is bij God,
Die de oprechten van hart verlost (vertrouwen).
12 God is een rechtvaardige Rechter,
een God Die iedere dag toornt.
13 Als men zich niet bekeert (Saul),
dan zal Hij (God) Zijn zwaard scherpen,
Zijn boog spannen, en aanleggen.
14 Hij (God) heeft dodelijke wapens voor Zich gereedgemaakt,
Hij (God) richt Zijn pijlen op de felle achtervolgers.
15 Zie, hij (goddeloze) heeft weeën van onrecht
en is zwanger van kwaad,
hij (goddeloze) zal leugen baren.
16 Hij (goddeloze) heeft een kuil gedolven en die uitgegraven,
maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft.
17 Zijn (goddeloze) moeite zal op zijn eigen hoofd terugkeren,
zijn geweld op zijn eigen schedel neerdalen.
18 Ik zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid,
en voor de Naam van de HEERE, de Allerhoogste, psalmen zingen.
In een Psalm staat vaak een gebed (tefillah): vers 9 en een lofprijzing (tehilim) of een intentie omdat te doen als God het gebed verhoren zal : vers 18 ""k zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid". Uiteindelijk gaat het in de Psalmen om de lofprijzing daar eindigt Psalm 150 mee. Het is een voorspel preludium van de eeuwige lof en eer die de vromen in de hemel geven aan God dag en nacht.
2 Vorm van deze Psalm (volgens Jeffrey H Tigay Psalm 7 and ancient near eastern treaties)
Persoonlijk klaaglied van David omdat hij beschuldigd werd door Cusj de Benjaminiet. Er staat: vanwege de woorden van Cusj de Benjaminiet. (Donner wijst er in zijn commentaar op de Psalm op dat Cusj een Benjaminiet is vermoedelijk uit het geslacht van Saul. David zou ook op Saul doelen. Saul is door het zwaard omgekomen (vers 13).
Vers 1 Aanklacht (accusation) tegen David...
Vers 4 Verdediging door een eed (oath) HEERE mijn God: Als ik dit gedaan zou hebben... ja dan zou het terecht zijn maar dat is niet het geval .
Opvallend dat David het breder trekt in vers 9a : De HEERE zal over de volken rechtspreken. Het is dus niet een persoonlijk klacht alleen. David kijkt verder dan alleen zijn eigen onrecht...
Beroep op God als Rechter
Vers 9b Doe mij recht, HEERE, want ik ben rechtvaardig en oprechtheid is bij mij.
De vorm lijkt op een soort rechtszaak aanklacht tegen verdediging en roep om een rechterlijke uitspraak. God is de Rechter maar David stelt ook dat God een strijder is vanaf vers 11. Vers 12 herhaalt dat God Rechter is maar als men zich niet bekeert blijkt Hij een strijder, soldaat te zijn die Zijn zwaard scherpt. Een ander grimmiger beeld duik op. Als Rechter spreekt God het vonnis uit en als Soldaat voltooit Hij dit vonnis.
Zie ook voor Job die zijn onschuld beleed in Job 31 na de aanklacht (accusation) van zijn vrienden (een voorbeeld):
Job 31
21 Als ik mijn vuist gezwaaid heb tegen de wees,
omdat ik zag dat er hulp voor mij in de poort was,
22. laat dan mijn schouder van het schouderblad vallen,
en laat mijn arm dan van zijn pijp afbreken!
3 Beelden in deze Psalm
Beeld (divine warrior)
God als krijgsman/strijder vers 11, 13 en 14
Zie Exodus 15:3 en God is een Krijgsman/strijder die het leger van de farao vernietigd heeft. Jesaja 59:16-18
God lijkt te slapen
God wordt wakker gemaakt vers 7: ontwaakt! Dit in tegenstelling met Psalm 121:4: "Zie de Wachter Israels zal niet sluimeren of slapen".
4 Kanttekening bij de vertaling
De HSV vertaalt vers 6 als volgt:
dan mag de vijand mij achterhalen,
mijn leven op de grond vertrappen
en mijn eer in het stof doen wonen
Volgens de HSV mag de vijand drie handelingen (werkwoorden) verrichten:
1 achterhalen, 2 vertrappen en 3 doen wonen.
In de grondtekst staan er vier handelingen (werkwoorden: zie kleuren en getal)
יִֽרַדֹּ֥ף1 אֹויֵ֨ב׀ נַפְשִׁ֡י וְיַשֵּׂ֗ג2 וְיִרְמֹ֣ס3 לָאָ֣רֶץ חַיָּ֑י וּכְבֹודִ֓י׀ לֶעָפָ֖ר יַשְׁכֵּ֣ן4 סֶֽלָה
Werkwoord
יִֽרַדֹּ֥ף1 achtervolgen
וְיַשֵּׂ֗ג2 inhalen
וְיִרְמֹ֣ס3 vertrappen
יַשְׁכֵּ֣ן4 doen/laten wonen.
De vier handelingen volgen elkaar op en geven aan waarop David doelt. Hij wordt achtervolgd (1), ingehaald (2), vertrapt (3) en zijn lichaam (eer) woont permanent (4) in het stof (aarde), ergens in het open veld. Dus geen mausoleum, geen praalgraf en koninklijke begrafenis.
5 Vergelding via een kruisstelling
We vertalen:
Dan mag de vijand mij achtervolgen,
en inhalen
en mij wegtrappen van het land van de levenden
en laat hij dan mijn eer bij het stof (עָפָ֖ר) wonen .
Stof (עָפָ֖ר) zie Genesis 3:19c "Stof (עָפָ֖ר) ben je en tot stof zul je terugkeren
Vergelding door
als ik iemand kwaad (1) vergolden heb die vrede (2) met mij had (vers 5a)
en laat hij dan mijn eer (2) bij het stof (1) wonen (vers 6)
Ik Kwaad doen die vrede had met mij dan mijn eer tot stof
Kwaad en stof zijn (qua negatief aspect) verwant
Vrede en eer zijn (qua positief aspect) verwant
Chiasme: kruistelling (X) (omkering)
Kwaad vrede
x
mijn eer stof
6 Pastoraal
Soms is iemand veel onrecht aangedaan en dan zeggen anderen: dat moet je die persoon vergeven en je moet het vergeten. Als die persoon echter geen schuld erover heeft kan er niets vergeven worden. Anderen zeggen: jij bent ook zondig dus toch maar doen. Het is waar dat elk mens schuld heeft maar daarom kan iemand in een bepaalde zaak tot wel in zijn of haar recht staan zoals David in deze Psalm. De gereformeerden maakten een onderscheid tussen zaakgerechtigheid en persoonsgerechtigheid. In het eerste geval staat een persoon gerechtigd in een zaak zoals Job en David in deze Psalm. Een persoonsgerechtigheid heeft niemand. Die verkrijgt men alleen door het geloof in de Heere Jezus.
7 God is een rechtvaardige Rechter
Sommige theologen zoals Walter Brueggemann (1933- ) lezen het hele Oude Testament als een soort rechtszaak. God verdedigt zich ( Micha 6) Mijn volk, wat heb Ik u aangedaan? Waarmee heb Ik u vermoeid? Getuig tegen Mij! Ik heb u immers uit het land Egypte geleid, u verlost uit het slavenhuis. Ik heb Mozes, Aäron en Mirjam vóór u uit gezonden. God laat zien dat Zijn volk schuldig is aan het overtreden van Zijn verbond (Jesaja 1:2-3 Luister, hemel, neem ter ore, aarde! Want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien, maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen. Een rund kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn eigenaar, maar Israël heeft geen kennis, MIJN VOLK heeft geen inzicht.) maar opvallend is ook Gods belofte in zo'n rechtszaak (Jesaja 1:18): Kom laten we te samen richten. Hoe zondig je ook bent ik wil je alles vergeven. Ik was je schoon.
Dat God rechtvaardig is en een eerlijk Rechter is, wordt in de Psalmen (ook in Job) aangegrepen door de vromen om God aan te sporen om in hun twistzaak (in Hebreeuws RIB), rechtsgeding het voor hen op te nemen. Zij merken daarbij op dat ze in die zaak ook onschuldig zijn (Job 31) en hier in Psalm 7.
Zie ook According to my righteousness : upright behaviour as grounds for deliverance in Psalms 7, 17, 18, 26 and 44 / by Gert Kwakkel (2002)