Psalm 122 Aankomst in Jeruzalem
Een pelgrimspsalm
1 Ik was verblijd, toen zij tegen mij steeds zeiden:
Wij gaan naar het huis van de HEERE!
2. Onze voeten staan nu reeds
binnen uw poorten, Jeruzalem!
3. Jeruzalem is gebouwd als een stad
die volledig is samen verbonden
4. Daarheen trekken de stammen op,
de stammen van de HEERE,
naar de ark van de getuigenis van Israël,
om de Naam van de HEERE te loven.
5. Want daar verblijven de zetels van het recht,
de zetels van het huis van David.
6. Bid om vrede voor Jeruzalem,
laat het goed gaan met hen die u liefhebben.
7. Laat vrede binnen uw vestingwal zijn,
rust in uw paleizen.
8. Omwille van mijn broeders en mijn vrienden
spreek ik nu: Vrede zij in u!
9. Omwille van het huis van de HEERE, onze God,
laat ik het goede voor u zoeken.
In Psalm 120 zagen we dat de pelgrim vertrok vanuit de tenten van Kedar. Hij Had gebeden tot de HEERE en de HEERE had hem verhoord. Die verhoring was meer dan nodig want de dichter en pelgrim in spe had te maken gehad met een haatdragende omgeving. Hij was vreedzaam maar de andere mensen waren oorlogszuchtig.
Zijn gebedsverhoring kreeg hij toen mensen in zijn omgeving zeiden: Kom laten we naar het huis van de HEERE gaan. In het begin van deze Psalm zegt de pelgrim namelijk: Ik was verblijd, toen zij tegen mij steeds zeiden: Wij gaan naar het huis van de HEERE! Nu was het moment gekomen dat hij op kon gaan naar Jeruzalem naar één van de feesten. Hij had zich er over verheugd want nu kon hij de tenten van Kedar verlaten en gaan naar het huis van de HEERE.
Wat mooi overigens zo'n aansporing als mensen tegen elkaar zeggen: Wij gaan naar het huis van de HEERE!
De dichter en pelgrim gaat nu over naar het meervoud van ik naar wij als hij zegt: "Onze voeten staan nu reeds binnen uw poorten, Jeruzalem!". Het is zo ver. De pelgrim is samen met de andere pelgrims aangekomen. Nu staan hun voeten in Jeruzalem. De reis te voet door de gevaarlijke bergen is nu voorbij. De voet kan nu niet meer uitglijden: "Onze voeten staan nu reeds binnen uw poorten, Jeruzalem!". De HEERE heeft de pelgrims bewaart. In Psalm 121 sprak de pelgrim dit vertrouwen al uit toen hij al de andere pelgrims toesprak: "Hij zal uw voet niet laten wankelen". Nu staat hun voeten in de stad van de vrede, in Jeruzalem. Ze staan nu op vaste grond.
De pelgrim heeft dus de tenten van Kedar verlaten. De tenten waar de haatdragende mensen hem belaagden. Nu is hij die zo vreedzaam is in de stad van vrede, de stad van sjalom. In groot enthousiasme zegt hij: "Jeruzalem is gebouwd als een stad die volledig is samenverbonden Daarheen trekken de stammen op, de stammen van de HEERE, naar de ark van de getuigenis van Israël, om de Naam van de HEERE te loven. Want daar verblijven de zetels van het recht, de zetels van het huis van David".
Merk op de tegenstelling tussen de tenten van Kedar en Jeruzalem. Jeruzalem is gebouwd als een stad die volledig is samenverbonden. Alles straalt harmonie uit en eenheid vergeleken met de gammele tenten van Kedar waar de woorden van haat de pelgrim hebben verdreven. Hier in de stad van vrede is harmonie en hier verblijven de zetels van het recht. In de tenten van Kedar heerste het onrecht en de leugen. De taal van de leugen is een gevaarlijke taal. De pelgrim werd er door verteerd toen ze zeiden tegen hem: geloof jij nog dat er een God? Je bent niet meer van deze tijd. Toen klonken de woorden als muziek: Wij gaan naar het huis van de HEERE! Ga je mee, zeiden ze tegen hem en dat liet hij zich geen tweede keer zeggen.
De tenten van Kedar zijn tenslotte maar wankele tenten. In die tenten werd ongerecht gedaan en de taal van de haat gesproken maar in Jeruzalem is het anders. Hier staan de zetels van het recht. De zetels van het huis van David. Let op het meervoud. Dat ziet erop dat het recht wordt nageleefd. Er zijn stoelen met rechters genoeg zodat de zwakkeren niet lijden onder de sterkeren want die regel gaat op als er geen rechtspraak is zoals in de tenten van Kedar. Daar geldt het recht van de leugen en de haat.
Veel mensen schieten bij het woord recht in de stress dat klinkt nogal streng maar zonder recht kan het onrecht welig bloeien en daar worden de zwakkeren de dupe van. Bovendien heeft God het recht lief en allen die Hem volgen ook.
Dd pelgrim had dus de tenten van Kedar verlaten en kwam aan in het machtige Jeruzalem in het huis van de HEERE. Wat een tegenstelling! Ook Psalm 84 maakt een tegenstelling tussen het huis van God en de tenten van de goddelozen. Daar staat in vers 11: "Want één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik verkoos liever te staan op de drempel van het huis van mijn God dan lang te wonen in de tenten van de goddeloosheid". Het huis van God is een stevig huis. Daar tegenover staan de tenten van de goddeloosheid.
We moeten die natuurlijk niet letterlijk nemen maar zien als beeldspraak. Tenten kunnen zo maar omwaaien. Zo lezen we in het boek Job hoe een bode een bericht brengt en zegt: Job 1:18-19: "Terwijl deze nog sprak, kwam er nog weer een ander en zei: Uw zonen en uw dochters waren aan het eten en wijn drinken in het huis van hun broer, de eerstgeborene En zie, een hevige stormwind kwam van over de woestijn en trof de vier hoeken van het huis, en het viel boven op de jonge mensen, zodat zij stierven; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen". Als een huis al in elkaar zakt hoeveel te meer een tent bij stormwind.
De schrijver van Hebreeën 11:9-10 merkt op: "Door het geloof is Abraham een inwoner geweest in het land van de belofte als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond, met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte. Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Ontwerper en Bouwer is".
(De apostel Paulus noemde zelfs zijn lichaam een wankele tent die eens tegen de vlakte gaat. Hij schrijft in 2 Korinthe 5:1-2: " Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent, afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden". Hoor je dat: in deze tent zuchten wij ook! Zuchten dat is ook wat de pelgrim deed in de tenten van Kedar. Zuchten dat is wat Paulus deed met het oog op zijn vergankelijke en zondige lichaam en bestaan.
Zuchten dat is wat een zwangere vrouw doet. Paulus zegt over dit zuchten in de Romeinenbrief 8:22-23: "Want wij weten, dat het gehele schepsel te samen zucht, en te samen als in barensnood is tot nu toe. En niet alleen dit, maar ook wij zelf, die de eerstelingen van Geest hebben, wij ook, zeg ik, zuchten in onszelf, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam". Dan wordt de gammel tent verruild voor het huis van God met de vele woningen).
In vers 6-9 staat het gebed om Jeruzalem centraal: Bid om vrede voor Jeruzalem. Dat is een wonderlijk gebed. Bid om vrede voor de stad van vrede. In een stad van vrede is toch vrede? Ja maar het gaat hier om het aardse Jeruzalem. Er is nog een ander Jerusalem. In Openbaring 21:1-2 lezen we van het komende Jeruzalem: " En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is".
Bidden ook wij voor het aardse Jeruzalem dat daar vrede mag komen? Maar bidden we ook voor het kerkelijke Jeruzalem? Ook daar is eenheid en vrede nodig: "Omwille van mijn broeders en mijn vrienden spreek ik nu: Vrede zij in u! Omwille van het huis van de HEERE, onze God, laat ik het goede voor u zoeken". Het goede zoeken voor de kerk en voor heel de samenleving is onze opdracht.
Hoor je dat: omwille van mijn broeders en vrienden spreek ik nu: de vrede zij in u. Psalm 133 gaat nog verder in op broeders die samen verblijven in Jeruzalem. In Psalm 133 is dat een heel thema geworden: hoe goed en liefelijk is het als broeders samen verblijven... In Psalm 133 is de pelgrim ver verwijderd van de tenten van Kedar waaruit hij is vertrokken. Hij is nu bij zijn geloofsbroeders De tenten van haat heeft hij achter zich gelaten.
Hier in Psalm 122 bidt hij om de vrede. Hij die in de tenten van Kedar omringd was door vijanden bidt nu voor zijn broeders want ook zij hebben te maken met haat en soms zijn ze zelf ook niet op hun plek. Ook de broeders kunnen weleens ruzie maken.
In Psalm 133 verblijft hij volkomen vreedzaam met zijn broeders en zuster in de stad van God. Zijn gebed vindt verhoring. Zijn gebed in de tenten van Kedar: ik riep tot de HEERE en Hij verhoorde mij en zijn gebed om vrede voor de stad van vrede, vindt verhoring. In Psalm 133 beschrijft hij hoe goed en lieflijk het is als broeders samen verblijven. Daar loopt het op uit maar dan wel in het nieuwe Jeruzalem want daar heerst volmaakte vrede.
Een pelgrimspsalm
1 Ik was verblijd, toen zij tegen mij steeds zeiden:
Wij gaan naar het huis van de HEERE!
2. Onze voeten staan nu reeds
binnen uw poorten, Jeruzalem!
3. Jeruzalem is gebouwd als een stad
die volledig is samen verbonden
4. Daarheen trekken de stammen op,
de stammen van de HEERE,
naar de ark van de getuigenis van Israël,
om de Naam van de HEERE te loven.
5. Want daar verblijven de zetels van het recht,
de zetels van het huis van David.
6. Bid om vrede voor Jeruzalem,
laat het goed gaan met hen die u liefhebben.
7. Laat vrede binnen uw vestingwal zijn,
rust in uw paleizen.
8. Omwille van mijn broeders en mijn vrienden
spreek ik nu: Vrede zij in u!
9. Omwille van het huis van de HEERE, onze God,
laat ik het goede voor u zoeken.
In Psalm 120 zagen we dat de pelgrim vertrok vanuit de tenten van Kedar. Hij Had gebeden tot de HEERE en de HEERE had hem verhoord. Die verhoring was meer dan nodig want de dichter en pelgrim in spe had te maken gehad met een haatdragende omgeving. Hij was vreedzaam maar de andere mensen waren oorlogszuchtig.
Zijn gebedsverhoring kreeg hij toen mensen in zijn omgeving zeiden: Kom laten we naar het huis van de HEERE gaan. In het begin van deze Psalm zegt de pelgrim namelijk: Ik was verblijd, toen zij tegen mij steeds zeiden: Wij gaan naar het huis van de HEERE! Nu was het moment gekomen dat hij op kon gaan naar Jeruzalem naar één van de feesten. Hij had zich er over verheugd want nu kon hij de tenten van Kedar verlaten en gaan naar het huis van de HEERE.
Wat mooi overigens zo'n aansporing als mensen tegen elkaar zeggen: Wij gaan naar het huis van de HEERE!
De dichter en pelgrim gaat nu over naar het meervoud van ik naar wij als hij zegt: "Onze voeten staan nu reeds binnen uw poorten, Jeruzalem!". Het is zo ver. De pelgrim is samen met de andere pelgrims aangekomen. Nu staan hun voeten in Jeruzalem. De reis te voet door de gevaarlijke bergen is nu voorbij. De voet kan nu niet meer uitglijden: "Onze voeten staan nu reeds binnen uw poorten, Jeruzalem!". De HEERE heeft de pelgrims bewaart. In Psalm 121 sprak de pelgrim dit vertrouwen al uit toen hij al de andere pelgrims toesprak: "Hij zal uw voet niet laten wankelen". Nu staat hun voeten in de stad van de vrede, in Jeruzalem. Ze staan nu op vaste grond.
De pelgrim heeft dus de tenten van Kedar verlaten. De tenten waar de haatdragende mensen hem belaagden. Nu is hij die zo vreedzaam is in de stad van vrede, de stad van sjalom. In groot enthousiasme zegt hij: "Jeruzalem is gebouwd als een stad die volledig is samenverbonden Daarheen trekken de stammen op, de stammen van de HEERE, naar de ark van de getuigenis van Israël, om de Naam van de HEERE te loven. Want daar verblijven de zetels van het recht, de zetels van het huis van David".
Merk op de tegenstelling tussen de tenten van Kedar en Jeruzalem. Jeruzalem is gebouwd als een stad die volledig is samenverbonden. Alles straalt harmonie uit en eenheid vergeleken met de gammele tenten van Kedar waar de woorden van haat de pelgrim hebben verdreven. Hier in de stad van vrede is harmonie en hier verblijven de zetels van het recht. In de tenten van Kedar heerste het onrecht en de leugen. De taal van de leugen is een gevaarlijke taal. De pelgrim werd er door verteerd toen ze zeiden tegen hem: geloof jij nog dat er een God? Je bent niet meer van deze tijd. Toen klonken de woorden als muziek: Wij gaan naar het huis van de HEERE! Ga je mee, zeiden ze tegen hem en dat liet hij zich geen tweede keer zeggen.
De tenten van Kedar zijn tenslotte maar wankele tenten. In die tenten werd ongerecht gedaan en de taal van de haat gesproken maar in Jeruzalem is het anders. Hier staan de zetels van het recht. De zetels van het huis van David. Let op het meervoud. Dat ziet erop dat het recht wordt nageleefd. Er zijn stoelen met rechters genoeg zodat de zwakkeren niet lijden onder de sterkeren want die regel gaat op als er geen rechtspraak is zoals in de tenten van Kedar. Daar geldt het recht van de leugen en de haat.
Veel mensen schieten bij het woord recht in de stress dat klinkt nogal streng maar zonder recht kan het onrecht welig bloeien en daar worden de zwakkeren de dupe van. Bovendien heeft God het recht lief en allen die Hem volgen ook.
Dd pelgrim had dus de tenten van Kedar verlaten en kwam aan in het machtige Jeruzalem in het huis van de HEERE. Wat een tegenstelling! Ook Psalm 84 maakt een tegenstelling tussen het huis van God en de tenten van de goddelozen. Daar staat in vers 11: "Want één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik verkoos liever te staan op de drempel van het huis van mijn God dan lang te wonen in de tenten van de goddeloosheid". Het huis van God is een stevig huis. Daar tegenover staan de tenten van de goddeloosheid.
We moeten die natuurlijk niet letterlijk nemen maar zien als beeldspraak. Tenten kunnen zo maar omwaaien. Zo lezen we in het boek Job hoe een bode een bericht brengt en zegt: Job 1:18-19: "Terwijl deze nog sprak, kwam er nog weer een ander en zei: Uw zonen en uw dochters waren aan het eten en wijn drinken in het huis van hun broer, de eerstgeborene En zie, een hevige stormwind kwam van over de woestijn en trof de vier hoeken van het huis, en het viel boven op de jonge mensen, zodat zij stierven; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen". Als een huis al in elkaar zakt hoeveel te meer een tent bij stormwind.
De schrijver van Hebreeën 11:9-10 merkt op: "Door het geloof is Abraham een inwoner geweest in het land van de belofte als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond, met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte. Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Ontwerper en Bouwer is".
(De apostel Paulus noemde zelfs zijn lichaam een wankele tent die eens tegen de vlakte gaat. Hij schrijft in 2 Korinthe 5:1-2: " Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent, afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden". Hoor je dat: in deze tent zuchten wij ook! Zuchten dat is ook wat de pelgrim deed in de tenten van Kedar. Zuchten dat is wat Paulus deed met het oog op zijn vergankelijke en zondige lichaam en bestaan.
Zuchten dat is wat een zwangere vrouw doet. Paulus zegt over dit zuchten in de Romeinenbrief 8:22-23: "Want wij weten, dat het gehele schepsel te samen zucht, en te samen als in barensnood is tot nu toe. En niet alleen dit, maar ook wij zelf, die de eerstelingen van Geest hebben, wij ook, zeg ik, zuchten in onszelf, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam". Dan wordt de gammel tent verruild voor het huis van God met de vele woningen).
In vers 6-9 staat het gebed om Jeruzalem centraal: Bid om vrede voor Jeruzalem. Dat is een wonderlijk gebed. Bid om vrede voor de stad van vrede. In een stad van vrede is toch vrede? Ja maar het gaat hier om het aardse Jeruzalem. Er is nog een ander Jerusalem. In Openbaring 21:1-2 lezen we van het komende Jeruzalem: " En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is".
Bidden ook wij voor het aardse Jeruzalem dat daar vrede mag komen? Maar bidden we ook voor het kerkelijke Jeruzalem? Ook daar is eenheid en vrede nodig: "Omwille van mijn broeders en mijn vrienden spreek ik nu: Vrede zij in u! Omwille van het huis van de HEERE, onze God, laat ik het goede voor u zoeken". Het goede zoeken voor de kerk en voor heel de samenleving is onze opdracht.
Hoor je dat: omwille van mijn broeders en vrienden spreek ik nu: de vrede zij in u. Psalm 133 gaat nog verder in op broeders die samen verblijven in Jeruzalem. In Psalm 133 is dat een heel thema geworden: hoe goed en liefelijk is het als broeders samen verblijven... In Psalm 133 is de pelgrim ver verwijderd van de tenten van Kedar waaruit hij is vertrokken. Hij is nu bij zijn geloofsbroeders De tenten van haat heeft hij achter zich gelaten.
Hier in Psalm 122 bidt hij om de vrede. Hij die in de tenten van Kedar omringd was door vijanden bidt nu voor zijn broeders want ook zij hebben te maken met haat en soms zijn ze zelf ook niet op hun plek. Ook de broeders kunnen weleens ruzie maken.
In Psalm 133 verblijft hij volkomen vreedzaam met zijn broeders en zuster in de stad van God. Zijn gebed vindt verhoring. Zijn gebed in de tenten van Kedar: ik riep tot de HEERE en Hij verhoorde mij en zijn gebed om vrede voor de stad van vrede, vindt verhoring. In Psalm 133 beschrijft hij hoe goed en lieflijk het is als broeders samen verblijven. Daar loopt het op uit maar dan wel in het nieuwe Jeruzalem want daar heerst volmaakte vrede.