Psalm 42 Verlangen naar God
HSV:
1 Voor de koorleider, een onderwijzing van de zonen van Korach.
2 Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen,
zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
3 Mijn ziel dorst naar God,
naar de levende God.
Wanneer zal ik binnengaan
om voor Gods aangezicht te verschijnen?
4 Mijn tranen zijn mij tot voedsel,
dag en nacht,
omdat zij de hele dag tegen mij zeggen:
Waar is uw God?
5 Hieraan denk ik
en ik stort mijn ziel in mij uit:
hoe ik meeging in de stoet
en met hen optrok naar Gods huis,
onder luide vreugdezang en lofliederen:
een feestvierende menigte.
Of (eigen vertaling):
Laat ik aan het volgende denken en
laat ik mijn ziel uitstorten:
ja ik trek* mee (in mijn levende herinnering ) in de (pelgrim) stoet
en ik trek* (in mijn levende herinnering) met hen op naar Gods huis
onder de stem van vreugde (rinna) en dank (toda)
een feestvierende menigte
* praesens historicum: de geschiedenis present stellen, zodanig alsof het weer gebeurt, een soort herbeleving maar dan in de positieve zin.
De dichter zet tegenover de negatieve gedachte die de onbekende zij oproepen positieve gedachte en hij haalt de pelgrimstocht naar Jeruzalem weer in herinnering en stelt die present: daarom staat de werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Maar dit verleden wat hij in het heden trekt staat wel in schril contrast met het werkelijke heden.
6 Wat buigt u zich neer*, mijn ziel,
en bent u onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven
voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.
* sjich wat op neerbuigen ziet en wegzinken ziet. Het woord sjicha is afgeleid van dit werkwoord sjich en betekent kuil of put
De dichter zit in de put... maar hij spoort zich aan om daar uit te komen door op God te vertrouwen: Mijn God...
7Mijn God, mijn ziel buigt zich neer in mij,
daarom denk ik aan U
vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte,
vanuit het laaggebergte.
8Watervloed roept tot watervloed,
terwijl Uw waterkolken bruisen;
al Uw baren en Uw golven
zijn over mij heen gegaan.
9Maar de HEERE zal overdag Zijn goedertierenheid gebieden;
's nachts zal Zijn lied bij mij zijn,
een gebed tot de God van mijn leven.
10Ik zeg tegen God:
Mijn rots, waarom vergeet U mij?
Waarom ga ik in het zwart gehuld,
door de onderdrukking van de vijand?
11Met een doodsteek in mijn beenderen
honen mijn tegenstanders mij,
omdat zij de hele dag tegen mij zeggen:
Waar is uw God?
Eigen vertaling:
Met een moordaanslag op mijn (diepste) zelf/kern/binnenste*1
honen mijn benauwers mij,
in hun spreken tegen mij de hele dag*2 door (maar ook: elk dag weer):
Waar is uw God?
*1 Beenderen (etsem) moet je niet zo vertalen maar met (mijn diepste) zelf waar al het verlangen ligt. Zo zegt de Hebreeër op deze zelfde (etsem) dag: be-etsem /hajjom// hazzeh Legenda, etsem: gebeente, been, hier: zelf / jom: dag //hazzeh: de deze (zie woordenboek E Italie, Bijbels Hebreeuws Nederlands woordenboek, 1995, Ede blz 223)
*2 kol jom kan heel de dag betekenen maar ook: elke dag
12Wat buigt u zich neer, mijn ziel,
en wat bent u onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven;
Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
Vertaling aangepast afkomstig uit de HSV
Psalm 42
2. Zoals een hert schreeuwt (van verlangen) naar de waterstromen,
zo schreeuwt mijn ziel (van verlangen) tot U, o God!
3. Mijn ziel dorst naar God,
naar de levende God.
Wanneer zal ik binnengaan
om voor Gods aangezicht te verschijnen?
4. Mijn tranen zijn mij tot voedsel,
dag en nacht,
(doordat) zij de hele dag (door) tegen mij zeggen:
Waar is (nou) uw God?
5.Laat ik aan het volgende denken en
laat ik mijn ziel uitstorten (wat daar in leeft en wat ik voor ogen stel):
want ik trek mee (in mijn levende herinnering ) in de (pelgrim) stoet
en ik trek (in mijn levende herinnering) met hen op naar Gods huis
onder de stem van vreugde (rinna) en dank (toda)
met het feestgedruis/lawaai/gejoel/menigte
6. Wat zit je in de put mijn ziel
en wat maak je een gedruis/lawaai?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven
voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.
7. Mijn God mijn ziel (ik) zit in de put.
daarom denk ik aan U
vanuit het land van de Jordaan ( Jordaan afgeleid van jarad wat afdalen betekent) en vanuit het Hermongebergte (hoog maar hier ontspringt de Jordaan en daalt deze af) ,
vanuit het laaggebergte (Mitzar) (meer de diepte in als voorbereiding op vers 8)
Steeds specifieker en meer ingezoomd: algemeen land van de Jordaan meer specifiek het Hermongebergte nog specifieker: de berg Mitzar of de lage berg/ gebergte
"Berg Mitzar." De locatie van deze berg “is onbekend; het Hebreeuws betekent "Mitzar. "klein"; sommigen beschouwen het als een lagere piek in de buurt van de berg Hermon;
8. De ene waterdiepte roept tot de andere waterdiepte,
terwijl Uw waterkolken bruisen;
gaan al Uw baren en Uw golven
trekken over mij heen.
(alles ellende komt over hem heen. Hij bevindt zich in de diepte: in vers 5 bevindt hij zich in gedachte bij hen, de menigte mensen die optrekken naar Gods huis: een hoogtepunt. Hier trekken de menigten van golven over hem heen: een dieptepunt. Feitelijk is dit zijn klacht vers 5 is zoals het vroeger was en vers 8 hoe penibel zijn situatie nu is)
9. Maar dagelijks gebiedt de HEERE (God van het verbond) Zijn goedertierenheid (verbondstrouw);
's nachts is (daarom) Zijn lied bij mij,
een gebed tot de God van mijn leven.
10. Laat ik toch spreken (in een klaaggebed) tegen God
Mijn rots (ziet toch op vertrouwen), waarom vergeet U mij? (diepe klacht)
Waarom ga ik in het zwart gehuld (rouw kleding) of waarom ga ik in het duister (sombere stemming)
door de onderdrukking van de vijand?
God/de HEERE is ‘mijn rots’ zie ook Ps 18:2, 46; 28:1; 31:3; 42:9; 62:2, 6, 7; 144:1
11. Met een moordaanslag op mijn (diepste) zelf
honen mijn benauwers mij,
door steeds te spreken tegen mij elke dag weer en/of: de hele dag door:
Waar is uw God?
"ze zeggen de hele dag tegen mij: 'Waar is uw God?'" Deze treiterende/prikkelende vraag is een terugkerend thema in de Psalmen: Psalm 10:11; 12:4; 59:7; 64:5; 71:11; 73:11; 94:7; 115:2.
12. Wat zit je in de put mijn ziel
en wat maak je een gedruis/lawaai?
Wacht hopend op God, want ik zal Hem weer loven (doel van de Psalmen);
Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht (eerherstel van David? en mijn God.
Commentaar op deze Psalm van Valeton
תַּעֲרֹ֥ג in vers 2 is eerder smachten of verlangen dan schreeuwen zoals de HSV heeft.
Professor Valeton vertaalt in zijn commentaar op de Psalmen (1912):
Gelijk een hinde/ree die naar water smacht alzo smacht mijn ziel naar U, o God!
Valeton denkt het om een hinde gaat, een vrouwtjes hert omdat het werkwoord in de vrouwelijke persoon staat.
Valeton merkt op dat Psalm 42 en 43 een eenheid vormen In een aantal Hebreeuwse handschriften komen ze volgens Valeton voor als één lied. Beide Psalmen hebben namelijk een zelfde vers wat kan duiden op een refrein van een lied met twee coupletten: Psalm 42: 6 en 43:5 Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
De HSV heeft : vers 6 Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven Valeton vertaalt: Wat buigt gij u neder, mijn ziel, en woelt gij in mij? Verbeid (wacht geduldig op) God, want ik zal Hem wederom loven...
Valeton merkt op: Op aangrijpende wijze geeft deze Psalm uiting aan het verlangen naar God Voor de oudtestamentische dichter vindt de gemeenschap met God hare natuurlijke uitdrukking in de eredienst in het heiligdom, en met smachtend verlangen wendt hij ook zijn ogen daarheen. De dichter zelf bevindt zich blijkens vers 7 in het hoge noorden bij de oorsprong (Banias) van de rivier de Jordaan ver weg van het huis van God waar God woont en waar Hij zich toont. Daarom zegt hij: Mijn God, mijn ziel buigt zich neer in mij, daarom denk ik aan U vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte, vanuit het laaggebergte.
Wisseling in vers 6 en vers 7 en 8 van God als derde persoon naar God als tweede persoon. De Psalm wordt inniger
Wat buigt u zich neer, mijn ziel,
en bent u onrustig in mij?
Hoop op God (derde persoon), want ik zal Hem weer loven
voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.
7Mijn God (tweede persoon vocatief, aanroeping), mijn ziel buigt zich neer in mij,
daarom denk ik aan U (tweede persoon)
vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte,
vanuit het laaggebergte (David? op vlucht voor Absalom?.
8Watervloed roept tot watervloed,
terwijl Uw (tweede persoon) waterkolken bruisen;
al Uw (tweede persoon) baren en Uw (tweede persoon) golven
zijn over mij heen gegaan.
Vers 8 Beeld van Gods toorn?
Historische context van deze Psalm en stimulerende de rol van de vijanden
Gaat het om David die vlucht voor Absalom? Dat zou zo maar kunnen. Mooi is hoe het verlangen juist nu de dichter zo ver van Jeruzalem is aangewakkerd wordt naar zijn God. Ontbering geeft waardering. God lijkt zich te verbergen en de dichter verlangt daardoor naar zijn God. Het meest pijn doen zijn vijanden hem die prikkelend <stimulus= prikkel>, stimulerend zeggen: waar is uw God? Maar juist die vijanden stimuleren, prikkelen hem naar Zijn God te gaan om hulp (Hij is immers zijn rotssteen) en maken het gemis erger en het verlangen sterker. Vandaar ook het zeer intense begin opgewekt door het gemis en zijn vijanden die dit gemis versterken: Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen?
Mijn ziel
Augustinus, een kerkvader en een eminent geleerde zei dat hij maar twee zaken wilde leren kennen: Zijn eigen ziel en God. Dat is de enige noodzakelijke kennis in dit leven volgens hem. In de ziel van een gelovige bevindt zich het verlangen naar God. Augustinus stelde overigens dat elk mens onrustig is die zonder God is. In zijn Belijdenissen (Confessiones) schrijft hij in de openingspassage: Wij zijn geschapen tot U en onrustig is ONS (aller) hart totdat het rust vindt in U. Hoewel de ziel onzichtbaar is, is de ziel oneindig groot zo stelde Augustinus in zijn boek De grootte van de ziel. In die ziel kan en wil God door Zijn Geest wonen in de ziel en God heeft de mens die ruimte gegeven om die te vervullen met Zichzelf. De dichter in Psalm 42 heeft ook steeds over zijn ziel, zijn diepste kern. In die ziel ligt een verlangen naar God. Overigens ligt in elke ziel van elk mens een diep verlangen om bemind te worden maar de ziel moet zich wel richten op God en niet op de wereld want met de wereld komen we bedrogen uit. De ziel moet met God vervuld worden en niet met de wereld vervuild worden.
Verlangen
Mijn ziel schreeuwt naar God of mijn ziel verlangt naar God? Welke vertaling is goed? In Joël 1:20 staat in de HSV: " Zelfs de dieren van het veld schreeuwen naar U, want de waterstromen zijn uitgedroogd". In Psalm 42:2 staat in de HSV: "Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!". Het grondwoord wat de HSV met schreeuwen vertaalt komt alleen in deze twee verzen voor. De HSV vertaalt dit grondwoord in beide verzen (Joël 1:20 en in Psalm 42:2) op dezelfde manier. De kanttekening van de Statenvertaling merkt op dat het grondwoord voor schreeuwen in Psalm 42:2 alleen hier en in Joël 1:20 wordt genoemd. Het gaat om het geschreeuw of geroep dat bij elk dier aanwezig is, weliswaar is het anders per soort maar het doel is hetzelfde: het is een geschreeuw vanwege de dorst. De schreeuw ziet dus op het verlangen naar water en van de dichter naar God (het is een vergelijking). Hij schreeuwt verlangend naar God. Verlangen is volgens Alexander Comrie een daad van het oprechte geloof, zo stelt hij in zijn "ABC van het geloof" net als hongeren en dorsten. Dominee Doornenbal een hervormd predikant die stond in Oene zei vaak in zijn preek: die heimwee hebben komen thuis. Het woord heim in het Duits duidt niet op de stenen van een huis maar op de sfeer: de familie. Heimwee is een verlangen naar thuis (home) naar de hemelse sfeer waar God woont in heerlijkheid en waar Zijn Vaderlijke goedheid geproefd en gesmaakt wordt.
Golven van onrust in de ziel
De onrust van de ziel in Psalm 42 wordt uitgedrukt doordat er telkens weer golven van wanhoop en angst klinkt en vervolgens vermaant de dichter zich en spreekt zichzelf toe wijzend op zijn God. Zo verwoordt hij in dit gedicht de storm die rondwaart in zijn diepste kern (etsem, gebeente, zelf) , binnenste, ziel (nefesj)
8Watervloed roept tot watervloed,
terwijl Uw waterkolken bruisen;
al Uw baren en Uw golven
zijn over mij heen gegaan (wanhoop).
9 MAAR (een keer) de HEERE* zal overdag Zijn goedertierenheid gebieden;
's nachts zal Zijn lied bij mij zijn,
* slechts eenmaal wordt de naam HEERE (JHWH), de God van het verbond gebruikt maar dan wel verbonden met goedertierenheid (emet), zijn verbondstrouw. Zie voor dit woord ook Psalm 136 met het terugkerende refrein: want zijn goedertierenheid (emet) is voor eeuwig (olam)
11Met een doodsteek in mijn beenderen
honen mijn tegenstanders mij,
omdat zij de hele dag tegen mij zeggen:
Waar is uw God?
12Wat buigt u zich neer, mijn ziel,
en wat bent u onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven;
Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
Verlangen naar de voorhoven
De aanwezigheid van God werd met name ervaren in de tempel, in Gods huis. Dat lezen we in Psalm 84:2-3.
In Psalm 42 wordt dit verlangen ook gevonden.
Psalm 84:2-3:
2 Hoe lieflijk zijn Uw woningen,
HEERE van de legermachten.
3. Mijn ziel verlangt, ja, bezwijkt zelfs van verlangen
naar de voorhoven van de HEERE;
mijn hart en mijn lichaam
roepen het uit tot de levende God.
Een intense dorst
Vers 3 spreekt over dit dorsten: Mijn ziel dorst naar God naar de levende God (niet naar de dode afgoden daar kunnen we ook naar dorsten, Tim Keller noemt dat The Empty gods: drank, geld, status en de wereld). Van de dorst kun je overigens niet leven maar het stimuleert je wel intens om de dorst te lessen.
Een intense dorst naar God kom je alleen tegen in de Bijbel en niet in andere religies. De Islam kent deze dorst naar de strenge wetgever Allah niet. Islam betekent onderwerping dus is men op zijn best een goede knecht van Allah maar geen Bruid. Daarnaast kan men in de Psalmen klagen over Gods hulp en zijn beleid. Dat is binnen de Islam not done. Uiteraard gaat het in de Bijbel ook om de onderwerping aan God maar dan op een pastorale wijze. Er is ruimte voor klachten maar het eindigt wel in de lof of het verlangen om Hem te loven.
Voor dorsten zie ook Psalm 63: 2: "mijn ziel dorst naar U, mijn lichaam verlangt naar U in een land, dor en dorstig, zonder water".
De verbondstrouw van de HEERE
In vers 9 staat: "Maar dagelijks gebiedt de HEERE (God van het verbond) Zijn goedertierenheid (chesed: verbondstrouw en goedheid);'s nachts is (daarom) Zijn lied bij mij,
De naam God (elohiem) valt geregeld in deze Psalm maar de naam HEERE (JHWH) maar eenmaal. Deze naam bekent: Hij is er. Hij is aanwezig. Zie ook Psalm 124: Als de HEERE (Hij die aanwezig is) niet bij ons geweest was – zeg dat toch, Israël – 2als de HEERE (Hij die aanwezig is) niet bij ons geweest was, toen mensen tegen ons opstonden, dan hadden zij ons levend verslonden, toen hun toorn tegen ons ontbrandde;
Wat betreft zijn goedheid (emet) zie Psalm 136 met het steeds terugkerende refrein: Psalm 136:1 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid (emet) is voor eeuwig (olam). 2. Loof de God der goden,
want Zijn goedertierenheid (emet) is voor eeuwig (olam). 3. Loof de Heere der heren, want Zijn goedertierenheid (emet) is voor eeuwig (olam).
Mozes riep het vol verwondering uit toen God aan Hem verscheen (Exodus 34:6 ): Toen de HEERE bij hem voorbijkwam, riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid (chesed) en trouw, 7. Die goedertierenheid (chesed) blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, maar Die de schuldige zeker niet voor onschuldig houdt en de ongerechtigheid van de vaders vergeldt aan de kinderen en kleinkinderen, tot in het derde en vierde geslacht.". Dat laatste is ook waar maar Gods liefste werk is het eerste: genadig zijn.
HSV:
1 Voor de koorleider, een onderwijzing van de zonen van Korach.
2 Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen,
zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
3 Mijn ziel dorst naar God,
naar de levende God.
Wanneer zal ik binnengaan
om voor Gods aangezicht te verschijnen?
4 Mijn tranen zijn mij tot voedsel,
dag en nacht,
omdat zij de hele dag tegen mij zeggen:
Waar is uw God?
5 Hieraan denk ik
en ik stort mijn ziel in mij uit:
hoe ik meeging in de stoet
en met hen optrok naar Gods huis,
onder luide vreugdezang en lofliederen:
een feestvierende menigte.
Of (eigen vertaling):
Laat ik aan het volgende denken en
laat ik mijn ziel uitstorten:
ja ik trek* mee (in mijn levende herinnering ) in de (pelgrim) stoet
en ik trek* (in mijn levende herinnering) met hen op naar Gods huis
onder de stem van vreugde (rinna) en dank (toda)
een feestvierende menigte
* praesens historicum: de geschiedenis present stellen, zodanig alsof het weer gebeurt, een soort herbeleving maar dan in de positieve zin.
De dichter zet tegenover de negatieve gedachte die de onbekende zij oproepen positieve gedachte en hij haalt de pelgrimstocht naar Jeruzalem weer in herinnering en stelt die present: daarom staat de werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Maar dit verleden wat hij in het heden trekt staat wel in schril contrast met het werkelijke heden.
6 Wat buigt u zich neer*, mijn ziel,
en bent u onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven
voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.
* sjich wat op neerbuigen ziet en wegzinken ziet. Het woord sjicha is afgeleid van dit werkwoord sjich en betekent kuil of put
De dichter zit in de put... maar hij spoort zich aan om daar uit te komen door op God te vertrouwen: Mijn God...
7Mijn God, mijn ziel buigt zich neer in mij,
daarom denk ik aan U
vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte,
vanuit het laaggebergte.
8Watervloed roept tot watervloed,
terwijl Uw waterkolken bruisen;
al Uw baren en Uw golven
zijn over mij heen gegaan.
9Maar de HEERE zal overdag Zijn goedertierenheid gebieden;
's nachts zal Zijn lied bij mij zijn,
een gebed tot de God van mijn leven.
10Ik zeg tegen God:
Mijn rots, waarom vergeet U mij?
Waarom ga ik in het zwart gehuld,
door de onderdrukking van de vijand?
11Met een doodsteek in mijn beenderen
honen mijn tegenstanders mij,
omdat zij de hele dag tegen mij zeggen:
Waar is uw God?
Eigen vertaling:
Met een moordaanslag op mijn (diepste) zelf/kern/binnenste*1
honen mijn benauwers mij,
in hun spreken tegen mij de hele dag*2 door (maar ook: elk dag weer):
Waar is uw God?
*1 Beenderen (etsem) moet je niet zo vertalen maar met (mijn diepste) zelf waar al het verlangen ligt. Zo zegt de Hebreeër op deze zelfde (etsem) dag: be-etsem /hajjom// hazzeh Legenda, etsem: gebeente, been, hier: zelf / jom: dag //hazzeh: de deze (zie woordenboek E Italie, Bijbels Hebreeuws Nederlands woordenboek, 1995, Ede blz 223)
*2 kol jom kan heel de dag betekenen maar ook: elke dag
12Wat buigt u zich neer, mijn ziel,
en wat bent u onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven;
Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
Vertaling aangepast afkomstig uit de HSV
Psalm 42
2. Zoals een hert schreeuwt (van verlangen) naar de waterstromen,
zo schreeuwt mijn ziel (van verlangen) tot U, o God!
3. Mijn ziel dorst naar God,
naar de levende God.
Wanneer zal ik binnengaan
om voor Gods aangezicht te verschijnen?
4. Mijn tranen zijn mij tot voedsel,
dag en nacht,
(doordat) zij de hele dag (door) tegen mij zeggen:
Waar is (nou) uw God?
5.Laat ik aan het volgende denken en
laat ik mijn ziel uitstorten (wat daar in leeft en wat ik voor ogen stel):
want ik trek mee (in mijn levende herinnering ) in de (pelgrim) stoet
en ik trek (in mijn levende herinnering) met hen op naar Gods huis
onder de stem van vreugde (rinna) en dank (toda)
met het feestgedruis/lawaai/gejoel/menigte
6. Wat zit je in de put mijn ziel
en wat maak je een gedruis/lawaai?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven
voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.
7. Mijn God mijn ziel (ik) zit in de put.
daarom denk ik aan U
vanuit het land van de Jordaan ( Jordaan afgeleid van jarad wat afdalen betekent) en vanuit het Hermongebergte (hoog maar hier ontspringt de Jordaan en daalt deze af) ,
vanuit het laaggebergte (Mitzar) (meer de diepte in als voorbereiding op vers 8)
Steeds specifieker en meer ingezoomd: algemeen land van de Jordaan meer specifiek het Hermongebergte nog specifieker: de berg Mitzar of de lage berg/ gebergte
"Berg Mitzar." De locatie van deze berg “is onbekend; het Hebreeuws betekent "Mitzar. "klein"; sommigen beschouwen het als een lagere piek in de buurt van de berg Hermon;
8. De ene waterdiepte roept tot de andere waterdiepte,
terwijl Uw waterkolken bruisen;
gaan al Uw baren en Uw golven
trekken over mij heen.
(alles ellende komt over hem heen. Hij bevindt zich in de diepte: in vers 5 bevindt hij zich in gedachte bij hen, de menigte mensen die optrekken naar Gods huis: een hoogtepunt. Hier trekken de menigten van golven over hem heen: een dieptepunt. Feitelijk is dit zijn klacht vers 5 is zoals het vroeger was en vers 8 hoe penibel zijn situatie nu is)
9. Maar dagelijks gebiedt de HEERE (God van het verbond) Zijn goedertierenheid (verbondstrouw);
's nachts is (daarom) Zijn lied bij mij,
een gebed tot de God van mijn leven.
10. Laat ik toch spreken (in een klaaggebed) tegen God
Mijn rots (ziet toch op vertrouwen), waarom vergeet U mij? (diepe klacht)
Waarom ga ik in het zwart gehuld (rouw kleding) of waarom ga ik in het duister (sombere stemming)
door de onderdrukking van de vijand?
God/de HEERE is ‘mijn rots’ zie ook Ps 18:2, 46; 28:1; 31:3; 42:9; 62:2, 6, 7; 144:1
11. Met een moordaanslag op mijn (diepste) zelf
honen mijn benauwers mij,
door steeds te spreken tegen mij elke dag weer en/of: de hele dag door:
Waar is uw God?
"ze zeggen de hele dag tegen mij: 'Waar is uw God?'" Deze treiterende/prikkelende vraag is een terugkerend thema in de Psalmen: Psalm 10:11; 12:4; 59:7; 64:5; 71:11; 73:11; 94:7; 115:2.
12. Wat zit je in de put mijn ziel
en wat maak je een gedruis/lawaai?
Wacht hopend op God, want ik zal Hem weer loven (doel van de Psalmen);
Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht (eerherstel van David? en mijn God.
Commentaar op deze Psalm van Valeton
תַּעֲרֹ֥ג in vers 2 is eerder smachten of verlangen dan schreeuwen zoals de HSV heeft.
Professor Valeton vertaalt in zijn commentaar op de Psalmen (1912):
Gelijk een hinde/ree die naar water smacht alzo smacht mijn ziel naar U, o God!
Valeton denkt het om een hinde gaat, een vrouwtjes hert omdat het werkwoord in de vrouwelijke persoon staat.
Valeton merkt op dat Psalm 42 en 43 een eenheid vormen In een aantal Hebreeuwse handschriften komen ze volgens Valeton voor als één lied. Beide Psalmen hebben namelijk een zelfde vers wat kan duiden op een refrein van een lied met twee coupletten: Psalm 42: 6 en 43:5 Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
De HSV heeft : vers 6 Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven Valeton vertaalt: Wat buigt gij u neder, mijn ziel, en woelt gij in mij? Verbeid (wacht geduldig op) God, want ik zal Hem wederom loven...
Valeton merkt op: Op aangrijpende wijze geeft deze Psalm uiting aan het verlangen naar God Voor de oudtestamentische dichter vindt de gemeenschap met God hare natuurlijke uitdrukking in de eredienst in het heiligdom, en met smachtend verlangen wendt hij ook zijn ogen daarheen. De dichter zelf bevindt zich blijkens vers 7 in het hoge noorden bij de oorsprong (Banias) van de rivier de Jordaan ver weg van het huis van God waar God woont en waar Hij zich toont. Daarom zegt hij: Mijn God, mijn ziel buigt zich neer in mij, daarom denk ik aan U vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte, vanuit het laaggebergte.
Wisseling in vers 6 en vers 7 en 8 van God als derde persoon naar God als tweede persoon. De Psalm wordt inniger
Wat buigt u zich neer, mijn ziel,
en bent u onrustig in mij?
Hoop op God (derde persoon), want ik zal Hem weer loven
voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.
7Mijn God (tweede persoon vocatief, aanroeping), mijn ziel buigt zich neer in mij,
daarom denk ik aan U (tweede persoon)
vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte,
vanuit het laaggebergte (David? op vlucht voor Absalom?.
8Watervloed roept tot watervloed,
terwijl Uw (tweede persoon) waterkolken bruisen;
al Uw (tweede persoon) baren en Uw (tweede persoon) golven
zijn over mij heen gegaan.
Vers 8 Beeld van Gods toorn?
Historische context van deze Psalm en stimulerende de rol van de vijanden
Gaat het om David die vlucht voor Absalom? Dat zou zo maar kunnen. Mooi is hoe het verlangen juist nu de dichter zo ver van Jeruzalem is aangewakkerd wordt naar zijn God. Ontbering geeft waardering. God lijkt zich te verbergen en de dichter verlangt daardoor naar zijn God. Het meest pijn doen zijn vijanden hem die prikkelend <stimulus= prikkel>, stimulerend zeggen: waar is uw God? Maar juist die vijanden stimuleren, prikkelen hem naar Zijn God te gaan om hulp (Hij is immers zijn rotssteen) en maken het gemis erger en het verlangen sterker. Vandaar ook het zeer intense begin opgewekt door het gemis en zijn vijanden die dit gemis versterken: Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen?
- "Zeg de hele dag tegen mij: 'Waar is uw God?'" Deze treiterende vraag is een terugkerend thema in de Psalmen: Psalm 10:11; 12:4; 59:7; 64:5; 71:11; 73:11; 94:7; 115:2.
Mijn ziel
Augustinus, een kerkvader en een eminent geleerde zei dat hij maar twee zaken wilde leren kennen: Zijn eigen ziel en God. Dat is de enige noodzakelijke kennis in dit leven volgens hem. In de ziel van een gelovige bevindt zich het verlangen naar God. Augustinus stelde overigens dat elk mens onrustig is die zonder God is. In zijn Belijdenissen (Confessiones) schrijft hij in de openingspassage: Wij zijn geschapen tot U en onrustig is ONS (aller) hart totdat het rust vindt in U. Hoewel de ziel onzichtbaar is, is de ziel oneindig groot zo stelde Augustinus in zijn boek De grootte van de ziel. In die ziel kan en wil God door Zijn Geest wonen in de ziel en God heeft de mens die ruimte gegeven om die te vervullen met Zichzelf. De dichter in Psalm 42 heeft ook steeds over zijn ziel, zijn diepste kern. In die ziel ligt een verlangen naar God. Overigens ligt in elke ziel van elk mens een diep verlangen om bemind te worden maar de ziel moet zich wel richten op God en niet op de wereld want met de wereld komen we bedrogen uit. De ziel moet met God vervuld worden en niet met de wereld vervuild worden.
Verlangen
Mijn ziel schreeuwt naar God of mijn ziel verlangt naar God? Welke vertaling is goed? In Joël 1:20 staat in de HSV: " Zelfs de dieren van het veld schreeuwen naar U, want de waterstromen zijn uitgedroogd". In Psalm 42:2 staat in de HSV: "Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!". Het grondwoord wat de HSV met schreeuwen vertaalt komt alleen in deze twee verzen voor. De HSV vertaalt dit grondwoord in beide verzen (Joël 1:20 en in Psalm 42:2) op dezelfde manier. De kanttekening van de Statenvertaling merkt op dat het grondwoord voor schreeuwen in Psalm 42:2 alleen hier en in Joël 1:20 wordt genoemd. Het gaat om het geschreeuw of geroep dat bij elk dier aanwezig is, weliswaar is het anders per soort maar het doel is hetzelfde: het is een geschreeuw vanwege de dorst. De schreeuw ziet dus op het verlangen naar water en van de dichter naar God (het is een vergelijking). Hij schreeuwt verlangend naar God. Verlangen is volgens Alexander Comrie een daad van het oprechte geloof, zo stelt hij in zijn "ABC van het geloof" net als hongeren en dorsten. Dominee Doornenbal een hervormd predikant die stond in Oene zei vaak in zijn preek: die heimwee hebben komen thuis. Het woord heim in het Duits duidt niet op de stenen van een huis maar op de sfeer: de familie. Heimwee is een verlangen naar thuis (home) naar de hemelse sfeer waar God woont in heerlijkheid en waar Zijn Vaderlijke goedheid geproefd en gesmaakt wordt.
- "Herten." Deze dieren leefden in de halfwoestijn of woestijn. Vooral in de woestijn van In Juda en rond de Dode Zee waren zoetwaterstromen schaars. De vergelijking beschrijft a diep verlangen om in de tegenwoordigheid van God te zijn. Zie ook Psalm 84:2.
Golven van onrust in de ziel
De onrust van de ziel in Psalm 42 wordt uitgedrukt doordat er telkens weer golven van wanhoop en angst klinkt en vervolgens vermaant de dichter zich en spreekt zichzelf toe wijzend op zijn God. Zo verwoordt hij in dit gedicht de storm die rondwaart in zijn diepste kern (etsem, gebeente, zelf) , binnenste, ziel (nefesj)
8Watervloed roept tot watervloed,
terwijl Uw waterkolken bruisen;
al Uw baren en Uw golven
zijn over mij heen gegaan (wanhoop).
9 MAAR (een keer) de HEERE* zal overdag Zijn goedertierenheid gebieden;
's nachts zal Zijn lied bij mij zijn,
* slechts eenmaal wordt de naam HEERE (JHWH), de God van het verbond gebruikt maar dan wel verbonden met goedertierenheid (emet), zijn verbondstrouw. Zie voor dit woord ook Psalm 136 met het terugkerende refrein: want zijn goedertierenheid (emet) is voor eeuwig (olam)
11Met een doodsteek in mijn beenderen
honen mijn tegenstanders mij,
omdat zij de hele dag tegen mij zeggen:
Waar is uw God?
12Wat buigt u zich neer, mijn ziel,
en wat bent u onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven;
Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
- Hoop en nood wisselen telkens vers 6: de herinnering aan God; (hoop) o Vers 7: de golven (van het leven) die hem overspoelen; (nood) o Vers 8: een lied en gebed; (hoop) o Vers 9: “Waarom bent U mij vergeten?” (nood) Dit staat in schril contrast met vers 6: Ik ben U niet vergeten! (bron: Psalm 42 and 43 - put your hope in God - Author: Evert Jan Hempenius)
Verlangen naar de voorhoven
De aanwezigheid van God werd met name ervaren in de tempel, in Gods huis. Dat lezen we in Psalm 84:2-3.
In Psalm 42 wordt dit verlangen ook gevonden.
Psalm 84:2-3:
2 Hoe lieflijk zijn Uw woningen,
HEERE van de legermachten.
3. Mijn ziel verlangt, ja, bezwijkt zelfs van verlangen
naar de voorhoven van de HEERE;
mijn hart en mijn lichaam
roepen het uit tot de levende God.
Een intense dorst
Vers 3 spreekt over dit dorsten: Mijn ziel dorst naar God naar de levende God (niet naar de dode afgoden daar kunnen we ook naar dorsten, Tim Keller noemt dat The Empty gods: drank, geld, status en de wereld). Van de dorst kun je overigens niet leven maar het stimuleert je wel intens om de dorst te lessen.
Een intense dorst naar God kom je alleen tegen in de Bijbel en niet in andere religies. De Islam kent deze dorst naar de strenge wetgever Allah niet. Islam betekent onderwerping dus is men op zijn best een goede knecht van Allah maar geen Bruid. Daarnaast kan men in de Psalmen klagen over Gods hulp en zijn beleid. Dat is binnen de Islam not done. Uiteraard gaat het in de Bijbel ook om de onderwerping aan God maar dan op een pastorale wijze. Er is ruimte voor klachten maar het eindigt wel in de lof of het verlangen om Hem te loven.
Voor dorsten zie ook Psalm 63: 2: "mijn ziel dorst naar U, mijn lichaam verlangt naar U in een land, dor en dorstig, zonder water".
De verbondstrouw van de HEERE
In vers 9 staat: "Maar dagelijks gebiedt de HEERE (God van het verbond) Zijn goedertierenheid (chesed: verbondstrouw en goedheid);'s nachts is (daarom) Zijn lied bij mij,
De naam God (elohiem) valt geregeld in deze Psalm maar de naam HEERE (JHWH) maar eenmaal. Deze naam bekent: Hij is er. Hij is aanwezig. Zie ook Psalm 124: Als de HEERE (Hij die aanwezig is) niet bij ons geweest was – zeg dat toch, Israël – 2als de HEERE (Hij die aanwezig is) niet bij ons geweest was, toen mensen tegen ons opstonden, dan hadden zij ons levend verslonden, toen hun toorn tegen ons ontbrandde;
Wat betreft zijn goedheid (emet) zie Psalm 136 met het steeds terugkerende refrein: Psalm 136:1 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid (emet) is voor eeuwig (olam). 2. Loof de God der goden,
want Zijn goedertierenheid (emet) is voor eeuwig (olam). 3. Loof de Heere der heren, want Zijn goedertierenheid (emet) is voor eeuwig (olam).
Mozes riep het vol verwondering uit toen God aan Hem verscheen (Exodus 34:6 ): Toen de HEERE bij hem voorbijkwam, riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid (chesed) en trouw, 7. Die goedertierenheid (chesed) blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, maar Die de schuldige zeker niet voor onschuldig houdt en de ongerechtigheid van de vaders vergeldt aan de kinderen en kleinkinderen, tot in het derde en vierde geslacht.". Dat laatste is ook waar maar Gods liefste werk is het eerste: genadig zijn.