De Bijbel als boek van schoonheid
dr. B. Wielenga
Wie was dr. B. Wielenga
Dr. B. Wielenga (1873- 1949) was een gereformeerd theoloog en een van de kopstukken van de kerk van dr. Abram Kuyper. Wielenga studeerde theologie en filosofie. Hij promoveerde aan de universiteit van Heidelberg tot doctor in de wijsbegeerte. Hij was een man van zeldzame geleerdheid, publiceerde tal van boeken onder anderen: twee vuistdikke boeken waarin hij de Heidelbergse Catechismus verklaarde en een vuistdik boek over Handelingen van de apostelen 'Van Jeruzalem naar Rome' genaamd. Veel dominees raadpleegden/raadplegen dit boek en het is antiquarisch nog te verkrijgen. Daarnaast schreef hij het boek wat we kort hier bespreken: 'De Bijbel als het boek van schoonheid'.
Waarom hij dit boek schreef
Wielenga leefde eind 19de eeuw begin 20ste eeuw. In de 19de eeuw brak de moderne richting door (was er al in de 18de eeuw) in de Vaderlandse kerk. Deze moderne richting las de Bijbel anders dan de Reformatoren deden wat zorgde voor allerlei afscheidingen (Wielenga behoorde tot de doleantie van Abram Kuyper). Het verkwijnen van de Vaderlandse kerk had gevolgen voor de gehele samenleving. Op de scholen verdween de Bijbel en men moest strijden voor de school met de Bijbel. Wielenga constateerde echter in de 20ste eeuw een hernieuwde belangstelling voor de Bijbel. Men ging de Bijbel weer lezen maar helaas niet om spirituele redenen. Het was meer om literaire redenen. Men vond het een mooi boek. Wielenga probeerde met dit boek mee te liften op deze golf van belangstelling voor de Bijbel. Kortom hij probeerde de Bijbel weer onder de aandacht te brengen door aan te sluiten bij hernieuwde belangstelling voor de Schrift. Hij had succes. Zijn boek beleefde vele herdrukken en staat nog steeds in vele boekenkasten. Het is antiquarisch nog verkrijgbaar.
Welke soort van schoonheid
Wielenga was een Kuyperiaan en hij had om die reden een brede kijk op allerlei zaken. Een deel van de afscheiding trok zich terug op een eigen eiland. Men had slechts oog voor Gods bijzondere genade bewezen aan zondaren wat volgens sommige afgescheidenen slechts weinigen te beurt viel. Wielenga echter had oog voor Gods algemene genade. Overal schittert Gods schoonheid maar door de zondeval is deze schoonheid deels verbroken en verduisterd maar door Gods genade is deze nog aanwezig. Wielenga stelde dat God de mens ethisch goed maar ook esthetisch goed schiep. Die twee zaken komt men ook weer tegen in de Bijbel. Het is een boek van het allerhoogste moraal maar ook van schoonheid. Tegelijkertijd vertoont de Bijbel door de zondeval de ruwe werkelijkheid maar daar tegenover staat Gods heerlijke genade. Die genade wordt vaak in prachtige zinnen verwoord.
De twee naturen van de Schrift
In het voetspoor van Herman Bavinck had Wielenga oog voor de menselijke kant van de Schrift. De Schrift is net als de twee naturen van Jezus. Het Woord is vlees geworden (heeft zich aan ons aangepast) en woont (bivakkeert in een uiterlijk schamele tent) onder ons. De Schrift is weliswaar voluit door God geïnspireerd maar heeft ook een menselijke natuur. Omdat de mens gevallen is, komt men de ruwe werkelijkheid van het gevallen bestaan tegen in de Schrift. God baant een weg door de bloedige geschiedenis heen en spaart Zijn bloed eigen Zoon niet. Wie echter gedreven door het Woord en de Geest verder mag blikken langs dit bloedige spoor ziet daar Gods heerlijke genade in Zijn Zoon. (Een man als Kuiter die zei dat 'al het spreken over Boven van beneden komt ' heeft vooral ingezet op de menselijke kant van de Schrift. Hij vergat de Goddelijk afkomst van de Schrift).
Beeldspraak bevindt zich in de Schrift zelf en mag men de Schrift niet opleggen
De Schrift is vol van beeldspraak maar de beeldspraak en poëzie hebben namelijk niet ten doel om de waarheid te laten verdampen maar om die te onderstrepen, volgens Wielenga. Wielenga moest niets hebben van de moderne richting in de Vaderlandse kerk die Bijbelse geschiedenissen leest als mooie literatuur maar stelt dat het niet echt gebeurd is. Die kant wilde Wielenga niet op. Hij bleef in het spoor van de Reformatie die leerde dat de Schrift zichzelf uitlegt. Om even een hedendaagse toepassing te maken: in de Schrift worden Job, Jona en de zes scheppingsdagen als werkelijk voorgesteld en niet als een gelijkenis of symbool. Dan moet men dit niet lezen als beeldspraak, symboliek zoals de modernen deden. Wielenga wilde alleen de poëzie en beeldspraak bespreken die de Bijbel zelf aanreikt. Hij wilde de Schrift niet omtoveren naar een eigentijds wereld beeld zoals modernen doen met het boek Job, het boek Jona en de schepping. Ook wilde hij het boek Ruth niet omtoveren naar een bevindelijk boek zoals sommige dominees van de afscheiding deden/doen. Wielenga ging net als Luther uit van de letter van de tekst en als deze door Gods Geest verstaan wordt, ervaart men deze geestelijk. Gods Woord is Gods stem. Die stem hoeft men niet om te vormen. Soms is de letter echter gesteld in beeldspraak in de Schrift. Die schone beeldspraak wilde hij naar voren stellen.
De algemene genade en de taal
Na de zondeval zijn er toch nog goede dingen in deze wereld en de taal is daar een van. Hoewel ook hier de zondeval volop aanwezig is. De keel is namelijk een geopend graf. Maar toch heeft de taal op zich iets schoons. Wielenga kon het nog niet weten maar door tekstenvondsten in Ugarit weten we dat veel poëzie en beeldspraak cultuurgebonden was. De Bijbelse poëzie staat dus in de cultuurstroom van die dagen. Dat is ook begrijpelijk want Gods Geest sluit zich aan bij de menselijke manier van communiceren. Om die reden dient men de Bijbel waar het kan zo dicht mogelijk te vertalen richting de cultuur zonder af te doen aan de inhoud en het taaleigen van de brontekst. Dat levert een spanningsveld op. Men dient te bemiddelen tussen de Bijbelse bron en de hedendaagse cultuur. Daar liggen gevaren en bezwaren op de loer maar die uit de weg gaan zorgt er voor dan de Bijbel onverstaanbaar wordt voor de jonge generatie. De Geest is ook een Geest van vertalingen. De Geest wenst Christus te verheerlijken in allerlei talen en tongen...
Het poëtisch bezwaar tegen vertalingen
Wielenga kon zich vinden in de Statenvertaling. Hij zag dat als een heel goede vertaling. Tegelijkertijd zag hij in dat vertalen verraden is. Beter is de oorspronkelijke tekst te hanteren maar helaas zijn daar maar heel weinig bedreven in en om die reden dient deze vertaald te worden om zo de volken met het evangelie bekend te maken. Door het vertalen raakt men een deel van de schoonheid (lees: poëzie) van de Schrift kwijt. Dat is helaas zo.
Een kanttekening bij de indeling van het boek De indeling van het boek is mijns inziens tamelijk gezocht en niet bepaald helder. De schrijver spreekt van 'De profetische schoonheid van den Bijbel', 'De priesterlijke schoonheid van den Bijbel' en 'De Koninklijke schoonheid van den Bijbel' en hij gebruikt deze drieslag om zo de Bijbelse schoonheid te bespreken. Terecht maakt de Wielenga onderscheid tussen proza en poëzie en stelt hij dat de grens tussen die twee niet altijd helder is.
Tekstsoorten
Eigenlijk is Wielenga ook niet helder in het weergeven van de tekstsoorten (de literaire genres). Het beste had hij mijns inziens eerst de tekstsoorten (grotere eenheden) kunnen bespreken om dan vervolgens meer in te steken op de stijlfiguren (kleinere eenheden) binnen deze tekstsoorten. Nu liggen mijns inziens de tekstsoorten verspreid door het hele boek heen als beenderen aan de mond van het graf. Bovendien zijn niet altijd de naamgevingen en de kenmerken van de tekstsoorten helder. Neem het klaaglied dat David maakte na de dood van Saul en Jonathan. In dat klaaglied staat het woord 'hoe' (Hebreeuws 'eeg') centraal: Hoe zijn de helden gevallen. Dit 'hoe' is een expressie, een uiting van het hart. 'Hoe' drukt namelijk de verbijstering uit van David na de dood van Saul en Jonathan. Ook het Bijbelboek Klaagliederen begint met dit woordje 'hoe' (In de Hebreeuwse Bijbel heet dit Bijbelboek eeg, hoe): 'Hoe zit die stad zo eenzaam, die vol volks was, zij is als een weduwe geworden' (Klaagliederen 1:1). Daarbij dient zich een tweede kenmerk aan van het Klaaglied namelijk dat er in het Klaaglied sprake is van een vergelijking tussen het glorieuze verleden (een stad vol met mensen) en het bizarre heden (een eenzame stad). Vanwege die wisseling klaagt men en is men verbijsterd. Wielenga noemt dit soort kenmerken niet. Behalve Klaagliederen zijn er natuurlijk ook lofliederen, bruiloftsliederen, gebeden, spotdichten waarbij de afgoden op de korrel worden genomen enzovoorts. Deze tekstsoorten verdienen een heldere indeling en bespreking van de kenmerken met desnoods een vergelijk onderling. Zo kan men ook de verschillen op het spoor komen. Vervolgens kan men ook de stijlfiguren vermelden in deze tekstsoorten. Wielenga doet dit niet. Anderzijds maakt Wielenga wel een mooie indeling in de proza soorten als hij spreekt van een episch proza, een lyrisch proza en een didactisch proza.
Stijlfiguren
Onder het kopje 'De verschillende tropen'' bespreekt Wielenga divers Bijbelse stijlfiguren. Allereerst de metafoor. De metafoor is een korte beeldspraak. Zo noemt Jezus zich 'het brood des levens' (Johannes 6:35). De gelijkenis van de goede Herder in Johannes 10 is meer een allegorie (men moet het anders lezen en niet letterlijk). Het is een verhaal vol beeldspraak. Ook de Wijsheid uit Spreuken 8 en 9 is een allegorie. Wielenga merkt op dat een allegorie een uitgewerkte metafoor is. Ook de personificatie behandelt Wielenga; zaken worden als personen voorgesteld. Zo lezen we in Psalm 98:8: 'dat de rivieren met de handen klappen, dat tegelijk de gebergten vreugde bedrijven'. Een synecdoche is een deel voor het geheel. Bijvoorbeeld 'Mijn beker is overvloeiende' (Psalm 23:5). Hiermee doelt David op de overvloeit van heel zijn leven. Een hyperbool is een overdrijving. De 10 verspieders zeggen van de inwoners van Kanaän: 'Wij waren in hun ogen als sprinkhanen'. Ironie is spot. Spot zet Elia in tegen de god Baäl als hij zegt tegen de priesters van Baäl 'misschien slaapt hij en moet hij wakker worden' (1 Kon. 18:27). In Jesaja 46:1-4 spot Jesaja met de goden van Babel: 'Bel is gekromd en Nebo heeft zich neergebogen'. Tot slot bespreekt Wielenga in de lijn van bisschop Robert Lowth het zogenaamde parallellisme. Het gaat hier om het parallel lopen van de verzen qua gedachte. Men noemt het ook wel gedachterijm. In de lijn van Lowth onderscheidt Wielenga drie soorten parallellisme. Allereerst synoniem parallellisme. Als voorbeeld geeft hij: 'Heere, maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden' (Ps. 25:4). Wielenga merkt terecht op dat doorgaans het tweede versdeel het eerste versdeel nader uitwerkt (specificeert) of versterkt. Vervolgens bespreekt Wielenga het synthetisch (verbindend) parallellisme. Jan Fokkelman noemt het synthetische parallellisme: 'een vergaarbak waarin alles gestort wordt dat niet kan worden gerubriceerd als synoniem of tegengesteld' (in: 'Dichtkunst in de Bijbel. Een handleiding bij literair lezen' p. 41). Dat zegt als genoeg. Tenslotte vermeldt Wielenga het antithetisch parallellisme (tegengestelde parallellisme). Terecht stelt Wielenga dat de Spreukendichter daar een meester in is. 'Een wijze zoon verheugt zijn vader maar een dwaze zoon is zijn moeder tot bekommernis (Spreuken 10:1).
In de kinderschoenen
Op het punt van de stijlfiguren merkt men dat de poëtische lezing van de Schrift nog in de kinderschoenen stond ten tijde van Wielenga. Wielenga vermeldt bijvoorbeeld niet de climax, het chiasme etc. Wie meer wil weten over de Bijbelse poëzie en de diverse stijlfiguren kan beter het boek van Wilfred G.E Watson 'Classical Hebrew poetry. A Guide to its techniques' ter hand nemen. Ook op het punt van het parallellisme heeft het onderzoek niet stilgestaan. Jan Fokkelman stelt dat men van parallellismen (meervoud) moet spreken in de teksten omdat het op allerlei niveaus zich voordoet (in: 'Dichtkunst in de Bijbel. Een handleiding bij literair lezen' p. 45). Eigenlijk is dat de zwakte van dit boek. Ook het parallellisme stond in de kinderschoenen ten tijde van Wielenga en dus ook in dit boek. Tegelijkertijd was Wielenga wel een man die vasthield aan het Goddelijke gezag van de Schrift. Dat maakt zijn boek sympathiek. Behalve de schoonheid van de Schrift laat hij ook de ernst en bewogenheid van Gods Woord doorklinken. Dit in tegenstelling tot veel moderne boeken over de Bijbelse poëzie waarin alleen de poëtische techniek centraal staat.
De schoonheid van de Bijbel volgens Luther
Voor Luther was de Bijbel vooral een schoon boek omdat God via dit Boek zondaren vrijspreekt van schuld. De kern van de Schrift is namelijk volgens hem de rechtvaardiging van de goddeloze. Dat is een heel schone leer voor vuile zondaren. Wielenga beaamde dit. Toch wilde hij met dit boek een breder publiek bereiken. Hij wilde de Bijbel weer onder de aandacht brengen in de hoop dat men er weer uit zou gaan lezen en er naar zou gaan leven. We kunnen niet anders zeggen dan dat dit een sympathiek doel is.
dr. B. Wielenga
Wie was dr. B. Wielenga
Dr. B. Wielenga (1873- 1949) was een gereformeerd theoloog en een van de kopstukken van de kerk van dr. Abram Kuyper. Wielenga studeerde theologie en filosofie. Hij promoveerde aan de universiteit van Heidelberg tot doctor in de wijsbegeerte. Hij was een man van zeldzame geleerdheid, publiceerde tal van boeken onder anderen: twee vuistdikke boeken waarin hij de Heidelbergse Catechismus verklaarde en een vuistdik boek over Handelingen van de apostelen 'Van Jeruzalem naar Rome' genaamd. Veel dominees raadpleegden/raadplegen dit boek en het is antiquarisch nog te verkrijgen. Daarnaast schreef hij het boek wat we kort hier bespreken: 'De Bijbel als het boek van schoonheid'.
Waarom hij dit boek schreef
Wielenga leefde eind 19de eeuw begin 20ste eeuw. In de 19de eeuw brak de moderne richting door (was er al in de 18de eeuw) in de Vaderlandse kerk. Deze moderne richting las de Bijbel anders dan de Reformatoren deden wat zorgde voor allerlei afscheidingen (Wielenga behoorde tot de doleantie van Abram Kuyper). Het verkwijnen van de Vaderlandse kerk had gevolgen voor de gehele samenleving. Op de scholen verdween de Bijbel en men moest strijden voor de school met de Bijbel. Wielenga constateerde echter in de 20ste eeuw een hernieuwde belangstelling voor de Bijbel. Men ging de Bijbel weer lezen maar helaas niet om spirituele redenen. Het was meer om literaire redenen. Men vond het een mooi boek. Wielenga probeerde met dit boek mee te liften op deze golf van belangstelling voor de Bijbel. Kortom hij probeerde de Bijbel weer onder de aandacht te brengen door aan te sluiten bij hernieuwde belangstelling voor de Schrift. Hij had succes. Zijn boek beleefde vele herdrukken en staat nog steeds in vele boekenkasten. Het is antiquarisch nog verkrijgbaar.
Welke soort van schoonheid
Wielenga was een Kuyperiaan en hij had om die reden een brede kijk op allerlei zaken. Een deel van de afscheiding trok zich terug op een eigen eiland. Men had slechts oog voor Gods bijzondere genade bewezen aan zondaren wat volgens sommige afgescheidenen slechts weinigen te beurt viel. Wielenga echter had oog voor Gods algemene genade. Overal schittert Gods schoonheid maar door de zondeval is deze schoonheid deels verbroken en verduisterd maar door Gods genade is deze nog aanwezig. Wielenga stelde dat God de mens ethisch goed maar ook esthetisch goed schiep. Die twee zaken komt men ook weer tegen in de Bijbel. Het is een boek van het allerhoogste moraal maar ook van schoonheid. Tegelijkertijd vertoont de Bijbel door de zondeval de ruwe werkelijkheid maar daar tegenover staat Gods heerlijke genade. Die genade wordt vaak in prachtige zinnen verwoord.
De twee naturen van de Schrift
In het voetspoor van Herman Bavinck had Wielenga oog voor de menselijke kant van de Schrift. De Schrift is net als de twee naturen van Jezus. Het Woord is vlees geworden (heeft zich aan ons aangepast) en woont (bivakkeert in een uiterlijk schamele tent) onder ons. De Schrift is weliswaar voluit door God geïnspireerd maar heeft ook een menselijke natuur. Omdat de mens gevallen is, komt men de ruwe werkelijkheid van het gevallen bestaan tegen in de Schrift. God baant een weg door de bloedige geschiedenis heen en spaart Zijn bloed eigen Zoon niet. Wie echter gedreven door het Woord en de Geest verder mag blikken langs dit bloedige spoor ziet daar Gods heerlijke genade in Zijn Zoon. (Een man als Kuiter die zei dat 'al het spreken over Boven van beneden komt ' heeft vooral ingezet op de menselijke kant van de Schrift. Hij vergat de Goddelijk afkomst van de Schrift).
Beeldspraak bevindt zich in de Schrift zelf en mag men de Schrift niet opleggen
De Schrift is vol van beeldspraak maar de beeldspraak en poëzie hebben namelijk niet ten doel om de waarheid te laten verdampen maar om die te onderstrepen, volgens Wielenga. Wielenga moest niets hebben van de moderne richting in de Vaderlandse kerk die Bijbelse geschiedenissen leest als mooie literatuur maar stelt dat het niet echt gebeurd is. Die kant wilde Wielenga niet op. Hij bleef in het spoor van de Reformatie die leerde dat de Schrift zichzelf uitlegt. Om even een hedendaagse toepassing te maken: in de Schrift worden Job, Jona en de zes scheppingsdagen als werkelijk voorgesteld en niet als een gelijkenis of symbool. Dan moet men dit niet lezen als beeldspraak, symboliek zoals de modernen deden. Wielenga wilde alleen de poëzie en beeldspraak bespreken die de Bijbel zelf aanreikt. Hij wilde de Schrift niet omtoveren naar een eigentijds wereld beeld zoals modernen doen met het boek Job, het boek Jona en de schepping. Ook wilde hij het boek Ruth niet omtoveren naar een bevindelijk boek zoals sommige dominees van de afscheiding deden/doen. Wielenga ging net als Luther uit van de letter van de tekst en als deze door Gods Geest verstaan wordt, ervaart men deze geestelijk. Gods Woord is Gods stem. Die stem hoeft men niet om te vormen. Soms is de letter echter gesteld in beeldspraak in de Schrift. Die schone beeldspraak wilde hij naar voren stellen.
De algemene genade en de taal
Na de zondeval zijn er toch nog goede dingen in deze wereld en de taal is daar een van. Hoewel ook hier de zondeval volop aanwezig is. De keel is namelijk een geopend graf. Maar toch heeft de taal op zich iets schoons. Wielenga kon het nog niet weten maar door tekstenvondsten in Ugarit weten we dat veel poëzie en beeldspraak cultuurgebonden was. De Bijbelse poëzie staat dus in de cultuurstroom van die dagen. Dat is ook begrijpelijk want Gods Geest sluit zich aan bij de menselijke manier van communiceren. Om die reden dient men de Bijbel waar het kan zo dicht mogelijk te vertalen richting de cultuur zonder af te doen aan de inhoud en het taaleigen van de brontekst. Dat levert een spanningsveld op. Men dient te bemiddelen tussen de Bijbelse bron en de hedendaagse cultuur. Daar liggen gevaren en bezwaren op de loer maar die uit de weg gaan zorgt er voor dan de Bijbel onverstaanbaar wordt voor de jonge generatie. De Geest is ook een Geest van vertalingen. De Geest wenst Christus te verheerlijken in allerlei talen en tongen...
Het poëtisch bezwaar tegen vertalingen
Wielenga kon zich vinden in de Statenvertaling. Hij zag dat als een heel goede vertaling. Tegelijkertijd zag hij in dat vertalen verraden is. Beter is de oorspronkelijke tekst te hanteren maar helaas zijn daar maar heel weinig bedreven in en om die reden dient deze vertaald te worden om zo de volken met het evangelie bekend te maken. Door het vertalen raakt men een deel van de schoonheid (lees: poëzie) van de Schrift kwijt. Dat is helaas zo.
Een kanttekening bij de indeling van het boek De indeling van het boek is mijns inziens tamelijk gezocht en niet bepaald helder. De schrijver spreekt van 'De profetische schoonheid van den Bijbel', 'De priesterlijke schoonheid van den Bijbel' en 'De Koninklijke schoonheid van den Bijbel' en hij gebruikt deze drieslag om zo de Bijbelse schoonheid te bespreken. Terecht maakt de Wielenga onderscheid tussen proza en poëzie en stelt hij dat de grens tussen die twee niet altijd helder is.
Tekstsoorten
Eigenlijk is Wielenga ook niet helder in het weergeven van de tekstsoorten (de literaire genres). Het beste had hij mijns inziens eerst de tekstsoorten (grotere eenheden) kunnen bespreken om dan vervolgens meer in te steken op de stijlfiguren (kleinere eenheden) binnen deze tekstsoorten. Nu liggen mijns inziens de tekstsoorten verspreid door het hele boek heen als beenderen aan de mond van het graf. Bovendien zijn niet altijd de naamgevingen en de kenmerken van de tekstsoorten helder. Neem het klaaglied dat David maakte na de dood van Saul en Jonathan. In dat klaaglied staat het woord 'hoe' (Hebreeuws 'eeg') centraal: Hoe zijn de helden gevallen. Dit 'hoe' is een expressie, een uiting van het hart. 'Hoe' drukt namelijk de verbijstering uit van David na de dood van Saul en Jonathan. Ook het Bijbelboek Klaagliederen begint met dit woordje 'hoe' (In de Hebreeuwse Bijbel heet dit Bijbelboek eeg, hoe): 'Hoe zit die stad zo eenzaam, die vol volks was, zij is als een weduwe geworden' (Klaagliederen 1:1). Daarbij dient zich een tweede kenmerk aan van het Klaaglied namelijk dat er in het Klaaglied sprake is van een vergelijking tussen het glorieuze verleden (een stad vol met mensen) en het bizarre heden (een eenzame stad). Vanwege die wisseling klaagt men en is men verbijsterd. Wielenga noemt dit soort kenmerken niet. Behalve Klaagliederen zijn er natuurlijk ook lofliederen, bruiloftsliederen, gebeden, spotdichten waarbij de afgoden op de korrel worden genomen enzovoorts. Deze tekstsoorten verdienen een heldere indeling en bespreking van de kenmerken met desnoods een vergelijk onderling. Zo kan men ook de verschillen op het spoor komen. Vervolgens kan men ook de stijlfiguren vermelden in deze tekstsoorten. Wielenga doet dit niet. Anderzijds maakt Wielenga wel een mooie indeling in de proza soorten als hij spreekt van een episch proza, een lyrisch proza en een didactisch proza.
Stijlfiguren
Onder het kopje 'De verschillende tropen'' bespreekt Wielenga divers Bijbelse stijlfiguren. Allereerst de metafoor. De metafoor is een korte beeldspraak. Zo noemt Jezus zich 'het brood des levens' (Johannes 6:35). De gelijkenis van de goede Herder in Johannes 10 is meer een allegorie (men moet het anders lezen en niet letterlijk). Het is een verhaal vol beeldspraak. Ook de Wijsheid uit Spreuken 8 en 9 is een allegorie. Wielenga merkt op dat een allegorie een uitgewerkte metafoor is. Ook de personificatie behandelt Wielenga; zaken worden als personen voorgesteld. Zo lezen we in Psalm 98:8: 'dat de rivieren met de handen klappen, dat tegelijk de gebergten vreugde bedrijven'. Een synecdoche is een deel voor het geheel. Bijvoorbeeld 'Mijn beker is overvloeiende' (Psalm 23:5). Hiermee doelt David op de overvloeit van heel zijn leven. Een hyperbool is een overdrijving. De 10 verspieders zeggen van de inwoners van Kanaän: 'Wij waren in hun ogen als sprinkhanen'. Ironie is spot. Spot zet Elia in tegen de god Baäl als hij zegt tegen de priesters van Baäl 'misschien slaapt hij en moet hij wakker worden' (1 Kon. 18:27). In Jesaja 46:1-4 spot Jesaja met de goden van Babel: 'Bel is gekromd en Nebo heeft zich neergebogen'. Tot slot bespreekt Wielenga in de lijn van bisschop Robert Lowth het zogenaamde parallellisme. Het gaat hier om het parallel lopen van de verzen qua gedachte. Men noemt het ook wel gedachterijm. In de lijn van Lowth onderscheidt Wielenga drie soorten parallellisme. Allereerst synoniem parallellisme. Als voorbeeld geeft hij: 'Heere, maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden' (Ps. 25:4). Wielenga merkt terecht op dat doorgaans het tweede versdeel het eerste versdeel nader uitwerkt (specificeert) of versterkt. Vervolgens bespreekt Wielenga het synthetisch (verbindend) parallellisme. Jan Fokkelman noemt het synthetische parallellisme: 'een vergaarbak waarin alles gestort wordt dat niet kan worden gerubriceerd als synoniem of tegengesteld' (in: 'Dichtkunst in de Bijbel. Een handleiding bij literair lezen' p. 41). Dat zegt als genoeg. Tenslotte vermeldt Wielenga het antithetisch parallellisme (tegengestelde parallellisme). Terecht stelt Wielenga dat de Spreukendichter daar een meester in is. 'Een wijze zoon verheugt zijn vader maar een dwaze zoon is zijn moeder tot bekommernis (Spreuken 10:1).
In de kinderschoenen
Op het punt van de stijlfiguren merkt men dat de poëtische lezing van de Schrift nog in de kinderschoenen stond ten tijde van Wielenga. Wielenga vermeldt bijvoorbeeld niet de climax, het chiasme etc. Wie meer wil weten over de Bijbelse poëzie en de diverse stijlfiguren kan beter het boek van Wilfred G.E Watson 'Classical Hebrew poetry. A Guide to its techniques' ter hand nemen. Ook op het punt van het parallellisme heeft het onderzoek niet stilgestaan. Jan Fokkelman stelt dat men van parallellismen (meervoud) moet spreken in de teksten omdat het op allerlei niveaus zich voordoet (in: 'Dichtkunst in de Bijbel. Een handleiding bij literair lezen' p. 45). Eigenlijk is dat de zwakte van dit boek. Ook het parallellisme stond in de kinderschoenen ten tijde van Wielenga en dus ook in dit boek. Tegelijkertijd was Wielenga wel een man die vasthield aan het Goddelijke gezag van de Schrift. Dat maakt zijn boek sympathiek. Behalve de schoonheid van de Schrift laat hij ook de ernst en bewogenheid van Gods Woord doorklinken. Dit in tegenstelling tot veel moderne boeken over de Bijbelse poëzie waarin alleen de poëtische techniek centraal staat.
De schoonheid van de Bijbel volgens Luther
Voor Luther was de Bijbel vooral een schoon boek omdat God via dit Boek zondaren vrijspreekt van schuld. De kern van de Schrift is namelijk volgens hem de rechtvaardiging van de goddeloze. Dat is een heel schone leer voor vuile zondaren. Wielenga beaamde dit. Toch wilde hij met dit boek een breder publiek bereiken. Hij wilde de Bijbel weer onder de aandacht brengen in de hoop dat men er weer uit zou gaan lezen en er naar zou gaan leven. We kunnen niet anders zeggen dan dat dit een sympathiek doel is.