Een verhandeling over de knechtelijke wil
De aanleiding
In 1524 schreef Erasmus een boek 'Over de vrije wil' in het Latijn. Hij stuurde het op aan Luther. Luther reageerde pas een jaar later met zijn geschrift 'Over de slaafse wil' (of: Over de knechtelijke wil). In dit geschrift laat Luther zijn afkeer merken van het geschrift van Erasmus 'Over de vrij wil'.
Het bezwaar van Luther
Luther is van mening dat Erasmus niet duidelijk is waarin de vrije wil van de mens bestaat. Erasmus stelt dat de mens aangewezen is op Gods genade. Toch legt Erasmus enige vermogen in de mens om het goede te doen. Erasmus stelt dat God in Zijn woord de mens aanspoort om het goede te doen. Dat betekent dus dat de mens dat ook moet kunnen, volgens Erasmus. Gods bevelen aan de mens veronderstellen dus volgens Erasmus de vrije wil van de mens. Tegen die veronderstelling gaat Luther fel tekeer. Erasmus heeft geen goed zicht volgens Luther op de functie van Gods eisen aan de gevallen zondaar.
Het doel van Gods eisen
Gods eisen en bevelen aan de mens hebben als doel de mens te leren dat hij dat niet meer kan, volgens Luther. De mens krijgt door Gods bevelen om het goede te doen, een beter zicht op zijn onmogelijkheden. Hij kijkt in die spiegel en ziet dat hij niet beantwoordt aan Gods wet. Dat zicht is nodig om de mens rijp te maken voor Gods genade, zo stelt Luther. Vervolgens oppert Luther dat God niet voor niets in de Schrift met Zijn rijke beloften komt. God doet dit niet omdat Hij zo graag aan het woord is, merkt Luther fijntjes en scherp op. In de beloften komt God de mens tegemoet en belooft Hij te geven dat wat de mens niet kan. Kortom God brengt door Zijn strenge eisen de zondaar in de engte om hem dan door Zijn heerlijke beloften weer op te richten.
Leerling van Paulus omtrent wet en evangelie
Wat is de insteek van Luther? Luther betrekt Paulus erbij, zijn geliefde apostel, die hij leerde kennen in diens brief aan Romeinen en aan de Galaten. In Romeinen 3:20 stelt dat Paulus dat de wet de zonde doet kennen. Dat is het doel van de wet. Luther stelt om die reden dat de wetswoorden en oproepen van God om Hem te dienen, leren wat de zondaar behoort te zijn en wat hij behoort te doen. Deze eisen van God geven echter niet aan dat de mens dat ook metterdaad kan. Integendeel, zij vernederen de zondaar en maken hem ontvankelijk voor Gods genade. Het Zijn Gods beloften die precies beloven dat wat de zondaar in zijn of haar gevallen staat niet meer kan. God schenkt wat de zondaar ontbreekt in Zijn beloften weg geheel en al gratis om zo de vernederde zondaar weer op te richten.
In de lijn van Augustinus
Dus God vernedert de hoogmoedige zondaar en als die vernederd is, richt God deze door Zijn genade weer op. Dat is ook wat Augustinus al leerde namelijk dat God de hoogmoedige zondaar vernedert en de vernederde zondaar opricht. Zo handelde Jezus ook met de rijke jongeling. Zijn eis aan hem vernederde hem: 'verkoop alles wat je hebt en geeft het aan de armen'. Alleen hij ging bedroefd bij Jezus, de Arts die hem genezen kon, weg. Dat was zijn fout. God wil juist vernederde zondaren oprichten. De rijke jongeling krabbelde zelf weer overeind en vervolgde zijn eigen weg. Weg van Jezus, die de enige Weg is tot God.
De aanleiding
In 1524 schreef Erasmus een boek 'Over de vrije wil' in het Latijn. Hij stuurde het op aan Luther. Luther reageerde pas een jaar later met zijn geschrift 'Over de slaafse wil' (of: Over de knechtelijke wil). In dit geschrift laat Luther zijn afkeer merken van het geschrift van Erasmus 'Over de vrij wil'.
Het bezwaar van Luther
Luther is van mening dat Erasmus niet duidelijk is waarin de vrije wil van de mens bestaat. Erasmus stelt dat de mens aangewezen is op Gods genade. Toch legt Erasmus enige vermogen in de mens om het goede te doen. Erasmus stelt dat God in Zijn woord de mens aanspoort om het goede te doen. Dat betekent dus dat de mens dat ook moet kunnen, volgens Erasmus. Gods bevelen aan de mens veronderstellen dus volgens Erasmus de vrije wil van de mens. Tegen die veronderstelling gaat Luther fel tekeer. Erasmus heeft geen goed zicht volgens Luther op de functie van Gods eisen aan de gevallen zondaar.
Het doel van Gods eisen
Gods eisen en bevelen aan de mens hebben als doel de mens te leren dat hij dat niet meer kan, volgens Luther. De mens krijgt door Gods bevelen om het goede te doen, een beter zicht op zijn onmogelijkheden. Hij kijkt in die spiegel en ziet dat hij niet beantwoordt aan Gods wet. Dat zicht is nodig om de mens rijp te maken voor Gods genade, zo stelt Luther. Vervolgens oppert Luther dat God niet voor niets in de Schrift met Zijn rijke beloften komt. God doet dit niet omdat Hij zo graag aan het woord is, merkt Luther fijntjes en scherp op. In de beloften komt God de mens tegemoet en belooft Hij te geven dat wat de mens niet kan. Kortom God brengt door Zijn strenge eisen de zondaar in de engte om hem dan door Zijn heerlijke beloften weer op te richten.
Leerling van Paulus omtrent wet en evangelie
Wat is de insteek van Luther? Luther betrekt Paulus erbij, zijn geliefde apostel, die hij leerde kennen in diens brief aan Romeinen en aan de Galaten. In Romeinen 3:20 stelt dat Paulus dat de wet de zonde doet kennen. Dat is het doel van de wet. Luther stelt om die reden dat de wetswoorden en oproepen van God om Hem te dienen, leren wat de zondaar behoort te zijn en wat hij behoort te doen. Deze eisen van God geven echter niet aan dat de mens dat ook metterdaad kan. Integendeel, zij vernederen de zondaar en maken hem ontvankelijk voor Gods genade. Het Zijn Gods beloften die precies beloven dat wat de zondaar in zijn of haar gevallen staat niet meer kan. God schenkt wat de zondaar ontbreekt in Zijn beloften weg geheel en al gratis om zo de vernederde zondaar weer op te richten.
In de lijn van Augustinus
Dus God vernedert de hoogmoedige zondaar en als die vernederd is, richt God deze door Zijn genade weer op. Dat is ook wat Augustinus al leerde namelijk dat God de hoogmoedige zondaar vernedert en de vernederde zondaar opricht. Zo handelde Jezus ook met de rijke jongeling. Zijn eis aan hem vernederde hem: 'verkoop alles wat je hebt en geeft het aan de armen'. Alleen hij ging bedroefd bij Jezus, de Arts die hem genezen kon, weg. Dat was zijn fout. God wil juist vernederde zondaren oprichten. De rijke jongeling krabbelde zelf weer overeind en vervolgde zijn eigen weg. Weg van Jezus, die de enige Weg is tot God.