Dr. A. Kuyper en de gemeene gratie (1837-1920).
Wie was hij?
Kuyper werd geboren te Maassluis, als zoon van een predikant Hij studeerde theologie en klassieke talen aan de Universiteit Leiden, waar hij reeds op zijn vierentwintigste promoveerde. Op zijn vijfentwintigste trouwde hij en werd hij als predikant beroepen in Beesd (Betuwe).
Kuyper was tijdens zijn studie, zoals velen in het midden van de negentiende eeuw, als vrijzinnig dominee opgeleid. In zijn eerste gemeente Beesd veranderde hij in rechtzinnige (orthodoxe) richting. Aan het eind van zijn leven zei hij dat zijn 'bekering' vooral te danken was aan zijn omgang met het rechtzinnige, orthodox-gelovige kerkvolk, waarbij hij met name wees op mevrouw Pietje Baltus. Mede ook onder invloed van Kuypers vrouw werd hij een leider en vertegenwoordiger van dit kerkvolk, en des te sterker na zijn beroep naar Amsterdam. Hij heeft zich door het oprichten van een kerk, krant, universiteit en politieke partij voor (de emancipatie van) deze mensen en hun geloofsbeleving ingezet, omdat hij besefte dat de toenmalige Nederlandse Hervormde Kerk met haar moderne, vrijzinnige leer en prediking deze mensen niet dichter bij God bracht.
Zijn onvrede met de zijns inziens vrijzinnige Nederlandse Hervormde Kerk leidde in 1886 (ruim 50 jaar na de afscheiding van 1834) tot een scheuring in deze kerk. Nadat Kuyper wegens zijn ideeën door het kerkbestuur van Amsterdam was geschorst, richtte hij met enkele tientallen medestanders de Gereformeerde Kerk op. Weldra kreeg deze kerk een groot aantal leden. Het ontstaan van deze kerk werd bekend onder de naam Doleantie, naar het Latijnse woord dolere (= klagen, smart).Men verliet met pijn en smart de kerk. Het doel van de nieuwe kerk was om terug te keren naar de Dordtse Kerkorde uit 1619 om daarmee de kerkorganisatie en de geloofsbelijdenis weer bij autonome plaatselijke kerken en daarmee bij het kerkvolk te leggen in plaats van bij het landelijke kerkbestuur dat bovendien volgens Kuyper te vrijzinnig was (bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Abraham_Kuyper).
Kuyper zijn visie op de kerk en overheid.
Dr. A Kuyper verliet de volkskerk en dr. Hoedemaker bleef. Hoedemaker wilde heel het volk en heel de natie bereiken en zei: 'We zijn een gedoopte natie' (dr. Otto J. de Jong, Geschiedenis der kerk. p.328). Kuyper zag echter Nederland moderniseren en verwachtte niet dat er een christelijke overheid zou komen die het klassieke christendom zou bevorderen (de eerste tafel van de wet). Hij stelde dat de overheid alleen moet zorgen dat alles eerlijk verloopt tussen de mensen onderling (de tweede tafel van de wet). In 1905 verkorte de gereformeerde kerken artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis met betrekking tot de taak van de overheid om alle valse godsdienst uit te roeien (Dr. K van der Zwaag, Onverkort of gekortwiekt? Artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis en de spanning tussen overheid en religie. p. 333-339).
Kuyper werd in 1874 kamerlid namens de ARP en stichtte in 1880 de Vrije Universiteit in Amsterdam. Vrij wil zeggen vrij van de vrijzinnige overheidsbemoeienissen. Men financierde zelf de universiteit. Zo probeerde Kuyper de kerk te hervormen van binnenuit door het kweken van een gereformeerd kader. Plaatselijke kerken adviseerde hij om de band met de synode te verbreken en het recht op de gebouwen en goederen te claimen omdat men de wettige gereformeerde kerk voortzette. Dit mislukte Er ontstond een scheuring en men verliet met pijn en verdriet de kerk. De zogenaamde doleantie van 1886 ontstond, ruim 50 jaar na de afscheiding van 1834 (dr. Otto J. de Jong, Geschiedenis der kerk. p.326-327 en http://www.vu.nl/nl/over-de-vu/profiel-en-missie/historie-van-de-vu/index.aspx).
De kernvisie van Kuyper.
De kern van de visie van Kuper is dat hij de moderne staat erkent en beseft dat zo'n staat nooit theocratisch kan zijn. Hooguit kan zo'n staat de twee tafel van de wet realiseren. Kuyper stichtte ook een eigen universiteit om predikanten op te leiden in de klassieke theologie.
De kerngedachte van de Gemeene Gratie: deze wereld is leefbaar door Gods algemene genade
Kuyper heeft over 'De gemeente gratie' drie dikken pillen geschreven. Hij gaf het werk in 1931 uit. Deel een is het geschiedkundig gedeelte, deel twee het leerstellig gedeelte en deel drie is het praktische gedeelte. Wat dreef Kuyper om drie delen van elk ruim 500 pagina's te schrijven? Kuyper zag de staat als niet christelijk. Dat was zijn uitgangspunt. Hij besefte dat zo'n staat nooit het christendom kan bevorderen. Maar de staat kan wel het kwaad weren in deze wereld zodat deze wereld leefbaar blijft. Kuyper stelde dat God in zijn algemene genade nog een overheid heeft gegeven die zorgt voor haar burgers. Om die reden is deze wereld leefbaar. Samenwerken is ook mogelijk met zo'n overheid. Kuyper geeft voorbeelden. Zo sloot Abram een verbond met koning Abimelech die een afgodendienaar was. Zo leefde Israël te midden van de volken en zo sloot Salomo een akkoord met de koning Hiram met betrekking tot het leveren van materiaal voor de tempelbouw.
De gemeente gratie en het ter hand nemen van de middelen.
Ook na de zondeval is Gods zorg voor deze wereld als Schepper is zichtbaar aanwezig volgens Kuyper. Hij zorgt in Zijn algemene genade dat er voedsel en onderdak is. Hij zorgt voor goede artsen en medicijnen. Ook voor verzekeringen en inenten. Deze middelen dient men te gebruiken. In bepaalde orthodoxe kringen was men daar op tegen. Dit zou stroken met Gods voorzienigheid. Volgens Kuyper gaat Gods voorzienigheid ook over de middelen. Hij reikt die aan door middel van artsen enzovoorts. Kuyper wees er op om geen onmiddelijkheidsdrijver te worden. In de zin van: als God wil dat ik die ziekte niet krijg dan krijg ik die niet. God werkt middellijk stelde Kuyper.
Voor de Koning.
De gereformeerden moeten in deze wereld getuigen en pal staan voor de zaak van hun Koning stelde Kuyper in drie dikke delen die hij 'Pro Rege' (Voor de Koning) noemde. Christenen moeten zich dus niet terugtrekken maar staan voor de zaak van de koning. Hij gaf de kleine luiden een zelfbewustheid mee. Men dient christen te zijn in deze wereld. Zelf gaf hij het voorbeeld. Kuyper was een zelfbewust man.
Kuypers beroep op Voetius en Comrie is niet geheel terecht.
Kuyper ging uit van de veronderstelde wedergeboorte bij elk gedoopt kind. Hij beriep zich onder andere op Comrie en Voetius. Voetius was echter veel strenger dan Kuyper als het ging om de kenmerken van de genade Dit heeft dr. Steenblok aangetoond in zijn boek 'Gijsbertus Voetius; zijn leven en werk'. In dit geschrift toont Steenblok aan dat Voetius anders dacht over het leven der genade dan in zijn dagen de neocalvinisten. G.H. Kersten betuigt zijn instemming in het voorwoord.
Comrie stelde wel dat de levendmaking er eerder is dan de daad van het geloof maar hield die twee kanten van het geloof redelijk dicht bijeen. Comrie leerde niet dat elk kind dat gedoopt is verondersteld wedergeboren is.
Kuyper en Luther ten aanzien van de toe-eigening van het heil.
Bij Luther stond de daad van het geloof centraal. Het geloof in Jezus en de vergeving van de zonde, de rechtvaardigmaking zag Luther als de kern van het christelijke leven. Luther leerde geen veronderstelde wedergeboorte of een levendmaking voor de daad van het geloof. Alleen wie daadwerkelijk in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven en is wedergeboren (een wedergeboorte in de engere zin als slecht de levendmaking in de zin van een kiem kende de reformatie niet.).
Omdat Kuyper de veronderstelde wedergeboorte leerde, legde hij meer nadruk op het christelijke leven in het hier en nu en het leven voor de Koning (Pro Rege). De gemeenteleden zijn al gered en kunnen nu aan de slag in deze wereld. Bij Kuyper krijgt de toe-eigening van het heil en het bevindelijke leven voor Gods aangezicht (Coram Deo) niet het volle pond zoals bij Luther. Bij Luther gaat het om de daad van het geloof. Het geloof dat in al haar aanvechting Jezus aangrijpt en Zijn verdienste en zo mag weten rechtvaardig te zijn voor God. Met dat leerstuk staat of valt de kerk, stelde Luther.
Kuyper en Luther ten aanzien van de rol van de overheid.
Kuyper was een neocalvinist. Hij trachtte de leer van Calvijn in rapport te brengen met zijn tijd. Dit had gevolgen voor zijn visie op de overheid. Calvijn en Luther leefden volgens Kuyper in een tijd dat men nog een christelijke overheid had die de valse godsdienst kon uitroeien. Kuyper achtte dit in zijn tijd niet haalbaar en meende dat dit voorbehouden was aan Israël ten tijde van het Oude Testament. Kuyper ging dus uit van een moderne overheid die dankzij Gods algemene genade wel de doorbraak van het onderlinge kwaad kan tegen gaan. De gereformeerden omdat zij volgens Kuyper verondersteld wedergeboren zijn, dienen in deze wereld op alle terreinen van het leven het koningschap van Christus (Pro Rege) uit te dragen. Legde Luther de nadruk op het Priesterschap van Jezus die zich offerde voor zondaren. Kuyper legde de nadruk op het Koningschap van Jezus en hoe men als christen dient te leven in een niet christelijke samenleving.
Wie was hij?
Kuyper werd geboren te Maassluis, als zoon van een predikant Hij studeerde theologie en klassieke talen aan de Universiteit Leiden, waar hij reeds op zijn vierentwintigste promoveerde. Op zijn vijfentwintigste trouwde hij en werd hij als predikant beroepen in Beesd (Betuwe).
Kuyper was tijdens zijn studie, zoals velen in het midden van de negentiende eeuw, als vrijzinnig dominee opgeleid. In zijn eerste gemeente Beesd veranderde hij in rechtzinnige (orthodoxe) richting. Aan het eind van zijn leven zei hij dat zijn 'bekering' vooral te danken was aan zijn omgang met het rechtzinnige, orthodox-gelovige kerkvolk, waarbij hij met name wees op mevrouw Pietje Baltus. Mede ook onder invloed van Kuypers vrouw werd hij een leider en vertegenwoordiger van dit kerkvolk, en des te sterker na zijn beroep naar Amsterdam. Hij heeft zich door het oprichten van een kerk, krant, universiteit en politieke partij voor (de emancipatie van) deze mensen en hun geloofsbeleving ingezet, omdat hij besefte dat de toenmalige Nederlandse Hervormde Kerk met haar moderne, vrijzinnige leer en prediking deze mensen niet dichter bij God bracht.
Zijn onvrede met de zijns inziens vrijzinnige Nederlandse Hervormde Kerk leidde in 1886 (ruim 50 jaar na de afscheiding van 1834) tot een scheuring in deze kerk. Nadat Kuyper wegens zijn ideeën door het kerkbestuur van Amsterdam was geschorst, richtte hij met enkele tientallen medestanders de Gereformeerde Kerk op. Weldra kreeg deze kerk een groot aantal leden. Het ontstaan van deze kerk werd bekend onder de naam Doleantie, naar het Latijnse woord dolere (= klagen, smart).Men verliet met pijn en smart de kerk. Het doel van de nieuwe kerk was om terug te keren naar de Dordtse Kerkorde uit 1619 om daarmee de kerkorganisatie en de geloofsbelijdenis weer bij autonome plaatselijke kerken en daarmee bij het kerkvolk te leggen in plaats van bij het landelijke kerkbestuur dat bovendien volgens Kuyper te vrijzinnig was (bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Abraham_Kuyper).
Kuyper zijn visie op de kerk en overheid.
Dr. A Kuyper verliet de volkskerk en dr. Hoedemaker bleef. Hoedemaker wilde heel het volk en heel de natie bereiken en zei: 'We zijn een gedoopte natie' (dr. Otto J. de Jong, Geschiedenis der kerk. p.328). Kuyper zag echter Nederland moderniseren en verwachtte niet dat er een christelijke overheid zou komen die het klassieke christendom zou bevorderen (de eerste tafel van de wet). Hij stelde dat de overheid alleen moet zorgen dat alles eerlijk verloopt tussen de mensen onderling (de tweede tafel van de wet). In 1905 verkorte de gereformeerde kerken artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis met betrekking tot de taak van de overheid om alle valse godsdienst uit te roeien (Dr. K van der Zwaag, Onverkort of gekortwiekt? Artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis en de spanning tussen overheid en religie. p. 333-339).
Kuyper werd in 1874 kamerlid namens de ARP en stichtte in 1880 de Vrije Universiteit in Amsterdam. Vrij wil zeggen vrij van de vrijzinnige overheidsbemoeienissen. Men financierde zelf de universiteit. Zo probeerde Kuyper de kerk te hervormen van binnenuit door het kweken van een gereformeerd kader. Plaatselijke kerken adviseerde hij om de band met de synode te verbreken en het recht op de gebouwen en goederen te claimen omdat men de wettige gereformeerde kerk voortzette. Dit mislukte Er ontstond een scheuring en men verliet met pijn en verdriet de kerk. De zogenaamde doleantie van 1886 ontstond, ruim 50 jaar na de afscheiding van 1834 (dr. Otto J. de Jong, Geschiedenis der kerk. p.326-327 en http://www.vu.nl/nl/over-de-vu/profiel-en-missie/historie-van-de-vu/index.aspx).
De kernvisie van Kuyper.
De kern van de visie van Kuper is dat hij de moderne staat erkent en beseft dat zo'n staat nooit theocratisch kan zijn. Hooguit kan zo'n staat de twee tafel van de wet realiseren. Kuyper stichtte ook een eigen universiteit om predikanten op te leiden in de klassieke theologie.
De kerngedachte van de Gemeene Gratie: deze wereld is leefbaar door Gods algemene genade
Kuyper heeft over 'De gemeente gratie' drie dikken pillen geschreven. Hij gaf het werk in 1931 uit. Deel een is het geschiedkundig gedeelte, deel twee het leerstellig gedeelte en deel drie is het praktische gedeelte. Wat dreef Kuyper om drie delen van elk ruim 500 pagina's te schrijven? Kuyper zag de staat als niet christelijk. Dat was zijn uitgangspunt. Hij besefte dat zo'n staat nooit het christendom kan bevorderen. Maar de staat kan wel het kwaad weren in deze wereld zodat deze wereld leefbaar blijft. Kuyper stelde dat God in zijn algemene genade nog een overheid heeft gegeven die zorgt voor haar burgers. Om die reden is deze wereld leefbaar. Samenwerken is ook mogelijk met zo'n overheid. Kuyper geeft voorbeelden. Zo sloot Abram een verbond met koning Abimelech die een afgodendienaar was. Zo leefde Israël te midden van de volken en zo sloot Salomo een akkoord met de koning Hiram met betrekking tot het leveren van materiaal voor de tempelbouw.
De gemeente gratie en het ter hand nemen van de middelen.
Ook na de zondeval is Gods zorg voor deze wereld als Schepper is zichtbaar aanwezig volgens Kuyper. Hij zorgt in Zijn algemene genade dat er voedsel en onderdak is. Hij zorgt voor goede artsen en medicijnen. Ook voor verzekeringen en inenten. Deze middelen dient men te gebruiken. In bepaalde orthodoxe kringen was men daar op tegen. Dit zou stroken met Gods voorzienigheid. Volgens Kuyper gaat Gods voorzienigheid ook over de middelen. Hij reikt die aan door middel van artsen enzovoorts. Kuyper wees er op om geen onmiddelijkheidsdrijver te worden. In de zin van: als God wil dat ik die ziekte niet krijg dan krijg ik die niet. God werkt middellijk stelde Kuyper.
Voor de Koning.
De gereformeerden moeten in deze wereld getuigen en pal staan voor de zaak van hun Koning stelde Kuyper in drie dikke delen die hij 'Pro Rege' (Voor de Koning) noemde. Christenen moeten zich dus niet terugtrekken maar staan voor de zaak van de koning. Hij gaf de kleine luiden een zelfbewustheid mee. Men dient christen te zijn in deze wereld. Zelf gaf hij het voorbeeld. Kuyper was een zelfbewust man.
Kuypers beroep op Voetius en Comrie is niet geheel terecht.
Kuyper ging uit van de veronderstelde wedergeboorte bij elk gedoopt kind. Hij beriep zich onder andere op Comrie en Voetius. Voetius was echter veel strenger dan Kuyper als het ging om de kenmerken van de genade Dit heeft dr. Steenblok aangetoond in zijn boek 'Gijsbertus Voetius; zijn leven en werk'. In dit geschrift toont Steenblok aan dat Voetius anders dacht over het leven der genade dan in zijn dagen de neocalvinisten. G.H. Kersten betuigt zijn instemming in het voorwoord.
Comrie stelde wel dat de levendmaking er eerder is dan de daad van het geloof maar hield die twee kanten van het geloof redelijk dicht bijeen. Comrie leerde niet dat elk kind dat gedoopt is verondersteld wedergeboren is.
Kuyper en Luther ten aanzien van de toe-eigening van het heil.
Bij Luther stond de daad van het geloof centraal. Het geloof in Jezus en de vergeving van de zonde, de rechtvaardigmaking zag Luther als de kern van het christelijke leven. Luther leerde geen veronderstelde wedergeboorte of een levendmaking voor de daad van het geloof. Alleen wie daadwerkelijk in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven en is wedergeboren (een wedergeboorte in de engere zin als slecht de levendmaking in de zin van een kiem kende de reformatie niet.).
Omdat Kuyper de veronderstelde wedergeboorte leerde, legde hij meer nadruk op het christelijke leven in het hier en nu en het leven voor de Koning (Pro Rege). De gemeenteleden zijn al gered en kunnen nu aan de slag in deze wereld. Bij Kuyper krijgt de toe-eigening van het heil en het bevindelijke leven voor Gods aangezicht (Coram Deo) niet het volle pond zoals bij Luther. Bij Luther gaat het om de daad van het geloof. Het geloof dat in al haar aanvechting Jezus aangrijpt en Zijn verdienste en zo mag weten rechtvaardig te zijn voor God. Met dat leerstuk staat of valt de kerk, stelde Luther.
Kuyper en Luther ten aanzien van de rol van de overheid.
Kuyper was een neocalvinist. Hij trachtte de leer van Calvijn in rapport te brengen met zijn tijd. Dit had gevolgen voor zijn visie op de overheid. Calvijn en Luther leefden volgens Kuyper in een tijd dat men nog een christelijke overheid had die de valse godsdienst kon uitroeien. Kuyper achtte dit in zijn tijd niet haalbaar en meende dat dit voorbehouden was aan Israël ten tijde van het Oude Testament. Kuyper ging dus uit van een moderne overheid die dankzij Gods algemene genade wel de doorbraak van het onderlinge kwaad kan tegen gaan. De gereformeerden omdat zij volgens Kuyper verondersteld wedergeboren zijn, dienen in deze wereld op alle terreinen van het leven het koningschap van Christus (Pro Rege) uit te dragen. Legde Luther de nadruk op het Priesterschap van Jezus die zich offerde voor zondaren. Kuyper legde de nadruk op het Koningschap van Jezus en hoe men als christen dient te leven in een niet christelijke samenleving.