Aan de raadsheren van alle steden van het Duitse land (1524)
De aanleiding van deze brief
Luther had enerzijds te maken met de radicale reformatoren. Zij meenden dat men niet door studie maar door de Geest gedreven moet worden. De Geest is het belangrijkste en maakt studie overbodig. Bovendien liepen de kloosterscholen door de reformatie leeg. Ouders wilden niet langer dat hun kinderen monnik of non werden dus hoefde men niet meer te leren. Luther merkte het op maar was de man er niet naar om niet krachtig en drastisch in te grijpen.
De inhoud van deze brief Het eigenlijke opschrift luidt: 'Aan de raadsheren van alle steden van het Duitse land, dat ze christelijke scholen oprichten en onderhouden moeten'. Luther wilde dat de raadsheren het voortouw zouden nemen bij het opleiden van de jeugd. Ouders hebben natuurlijk als eerste de taak om hun kinderen op te leiden in de Bijbelse leer maar ze hebben niet altijd de tijd en het vermogen dit te doen, stelt Luther. Ook zijn er nogal wat kinderen zonder ouders. De zogenaamde weeskinderen. De overheid heeft daarom volgens Luther de taak christelijke scholen op te richten.
Het is nu de welaangename tijd voor Duitsland Luther citeert Paulus die tegen de gemeente van Korinthe zegt: Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid! (2 Korinthe 6:2b). Luther stelt dat met de reformatie de welaangename tijd is aangebroken in Duitsland en dat men daar zuinig op moet zijn. Hij zegt ´Laat ons indachtig zijn de vroegere nood en de duisternis waarin wij verkeerden. Ik meen, dat Duitsland nog nooit zoveel van Gods Woord gehoord heeft als thans. Men bespeurt er in het verleden tenminste niets van. Laten wij nu deze kans voorbijgaan, zonder dank en eer daaraan te bewijzen, dan is het te vrezen, dat wij nog gruwelijker duisternis en nood zullen moeten doorstaan. Duitse vrienden, koopt, nu de markt voor de deur wordt gehouden, zamelt in, nu de zon schijnt, en het weer goed is; grijpt Gods genade en Woord aan, nu het u wordt geboden. Want weet dit wel: Gods Woord en genade zijn als een voorbijtrekkende plasregen, die niet weer komt, waar hij eenmaal is geweest. Bij de Joden is hij geweest, maar weg is weg; nu hebben zij niets. (…) En gij Duitsers moet niet denken, dat gij hem eeuwig hebben zult. Want de ondankbaarheid en de verachting zullen hem verdrijven. Daarom, grijpt toe en houdt vast, wie grijpen en vasthouden kan. Luie handen zullen een slecht jaar hebben.’
Het grote belang van het kennen van de grondtalen Luther wijst in deze brief op het grote belang van het kennen van de grondtalen van de Schrift. Jongeren dienen het Hebreeuws en Grieks machtig te zijn. Zo kan men de Bijbel lezen vanuit de oorspronkelijke tekst. Natuurlijk is het de Geest die de Schrift uitlegt maar de Geest werkt niet zonder de taal. De grondtaal is de mand waarin de Geest het Brood van het leven legt en aanbiedt. Luther wijt het verval van de kerk aan het feit dat men de grondtalen niet meer kende. Men nam de kanttekeningen en commentaren van de oude kerkvaders over zonder de Schrift zelf te onderzoeken. Dat was de zwakte van de kerk. Ook de oude kerkvaders hadden het nogal eens mis daar zij de grondtekst niet kenden. Zij hebben als blinden naar de wand getast. Luther stelt daarom dat als men de plasregen van de reformatie wil vasthouden dan zal men de jongeren moeten opleiden in de klassieke talen. Natuurlijk kan een eenvoudige predikant ook het Woord tot zegen bedienen maar om de ketterij te weren (en bij theologische discussies) is het kennen van de grondtaal van cruciaal belang. Bovendien is de verkondiging als men de grondtaal beheerst veel rijker en frisser. Men heeft dan meer te bieden en zo wil de Geest ook werken. De Geest bedient zich van de gevarieerde rijkdom van het geschreven Woord.
De aanleiding van deze brief
Luther had enerzijds te maken met de radicale reformatoren. Zij meenden dat men niet door studie maar door de Geest gedreven moet worden. De Geest is het belangrijkste en maakt studie overbodig. Bovendien liepen de kloosterscholen door de reformatie leeg. Ouders wilden niet langer dat hun kinderen monnik of non werden dus hoefde men niet meer te leren. Luther merkte het op maar was de man er niet naar om niet krachtig en drastisch in te grijpen.
De inhoud van deze brief Het eigenlijke opschrift luidt: 'Aan de raadsheren van alle steden van het Duitse land, dat ze christelijke scholen oprichten en onderhouden moeten'. Luther wilde dat de raadsheren het voortouw zouden nemen bij het opleiden van de jeugd. Ouders hebben natuurlijk als eerste de taak om hun kinderen op te leiden in de Bijbelse leer maar ze hebben niet altijd de tijd en het vermogen dit te doen, stelt Luther. Ook zijn er nogal wat kinderen zonder ouders. De zogenaamde weeskinderen. De overheid heeft daarom volgens Luther de taak christelijke scholen op te richten.
Het is nu de welaangename tijd voor Duitsland Luther citeert Paulus die tegen de gemeente van Korinthe zegt: Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid! (2 Korinthe 6:2b). Luther stelt dat met de reformatie de welaangename tijd is aangebroken in Duitsland en dat men daar zuinig op moet zijn. Hij zegt ´Laat ons indachtig zijn de vroegere nood en de duisternis waarin wij verkeerden. Ik meen, dat Duitsland nog nooit zoveel van Gods Woord gehoord heeft als thans. Men bespeurt er in het verleden tenminste niets van. Laten wij nu deze kans voorbijgaan, zonder dank en eer daaraan te bewijzen, dan is het te vrezen, dat wij nog gruwelijker duisternis en nood zullen moeten doorstaan. Duitse vrienden, koopt, nu de markt voor de deur wordt gehouden, zamelt in, nu de zon schijnt, en het weer goed is; grijpt Gods genade en Woord aan, nu het u wordt geboden. Want weet dit wel: Gods Woord en genade zijn als een voorbijtrekkende plasregen, die niet weer komt, waar hij eenmaal is geweest. Bij de Joden is hij geweest, maar weg is weg; nu hebben zij niets. (…) En gij Duitsers moet niet denken, dat gij hem eeuwig hebben zult. Want de ondankbaarheid en de verachting zullen hem verdrijven. Daarom, grijpt toe en houdt vast, wie grijpen en vasthouden kan. Luie handen zullen een slecht jaar hebben.’
Het grote belang van het kennen van de grondtalen Luther wijst in deze brief op het grote belang van het kennen van de grondtalen van de Schrift. Jongeren dienen het Hebreeuws en Grieks machtig te zijn. Zo kan men de Bijbel lezen vanuit de oorspronkelijke tekst. Natuurlijk is het de Geest die de Schrift uitlegt maar de Geest werkt niet zonder de taal. De grondtaal is de mand waarin de Geest het Brood van het leven legt en aanbiedt. Luther wijt het verval van de kerk aan het feit dat men de grondtalen niet meer kende. Men nam de kanttekeningen en commentaren van de oude kerkvaders over zonder de Schrift zelf te onderzoeken. Dat was de zwakte van de kerk. Ook de oude kerkvaders hadden het nogal eens mis daar zij de grondtekst niet kenden. Zij hebben als blinden naar de wand getast. Luther stelt daarom dat als men de plasregen van de reformatie wil vasthouden dan zal men de jongeren moeten opleiden in de klassieke talen. Natuurlijk kan een eenvoudige predikant ook het Woord tot zegen bedienen maar om de ketterij te weren (en bij theologische discussies) is het kennen van de grondtaal van cruciaal belang. Bovendien is de verkondiging als men de grondtaal beheerst veel rijker en frisser. Men heeft dan meer te bieden en zo wil de Geest ook werken. De Geest bedient zich van de gevarieerde rijkdom van het geschreven Woord.