Luther en de brief van Jacobus.
Zijn voorwoord.
Luther had niet zoveel op met de bief van Jacobus. In zijn voorwoord op dit boek stelt Luther dat men in de vroege kerk dit boek voor gezaghebbend heeft gehouden en daarom heeft men het opgenomen in de canon. Luther ziet het boek als gezaghebbend daar het over de wet van God gaat.
De brief gaat tegen de leer van Paulus in.
Toch houdt Luther de brief aan Jacobus niet voor een apostolisch geschrift. Daar heeft Luther een aantal redenen voor. Allereerst leert Paulus (in navolging van Genesis 15:6) in Romeinen 4 dat Abraham gerechtvaardigd werd door het geloof. Jacobus echter stelt in zijn brief (2:14-26) dat Abraham gerechtvaardigd werd door de werken. Hiermee spreekt Jacobus zowel Paulus regelrecht tegen alsmede de geschriften van de andere apostelen (dass sie stracks wider Sanct Paulon und alle ander Schrift (…) Abraham sei aus seinen Werken rechtfertig worden).
De brief drijft niet naar Christus.
Vervolgens vraagt Luther zich af hoe het zit met Christus in de brief van Jacobus. De vraag is of deze brief naar Christus uitdrijft of juist niet (ob sie Christum treiben oder nicht). Want dat dient de rechte keursteen van alle boeken te zijn die de kerk mag opgenomen als canoniek. Luther stelt dat Jezus tegen zijn discipelen, de latere apostelen, zei: 'Jullie zullen van Mij getuigen' (Johannes 15:27). Dat is het kenmerk van een apostolisch geschrift. Het getuigt van Jezus. Wat Christus niet leert, is niet apostolisch. De brief van Jacobus drijft helaas niet uit naar Christus maar naar de wet. Dus is de brief van Jacobus niet apostolisch. Natuurlijk mag men deze brief wel lezen maar deze brief is van ondergeschikt gezag en staat onder de brieven van de andere apostelen die wel naar Christus drijven.
In de Babylonische gevangenschap behandelt Luther ook de brief van Jacobus.
In zijn geschrift 'De Babylonische gevangenschap' stelt Luther de brief van Jacobus eveneens aan de orde. In dit geschrift bespreekt Luther de 7 sacramenten kritisch. Er zijn maar twee sacramenten die door Jezus zijn ingesteld die van kracht zijn: de doop en het avondmaal. De doop onderstreept de vergeving van de zonde met een heerlijk teken. De kerk moet de leden die belofte van vergeving inprenten in plaats van te komen met surrogaat oplossingen zoals de aflaat. De belofte van vergeving die toegezegd werd bij de doop, wordt telkens herhaald in het avondmaal. Door het geloof krijgt deze belofte effect. Al de andere sacramenten zijn, volgens Luther, niet ingesteld door Jezus. Doop en avondmaal wijzen naar Zijn werk dat Hij gedaan heeft. Daar hoeft de kerk niets meer bij te voegen. Dat heeft de kerk helaas wel gedaan.
De brief is niet apostolisch.
Zo haalde men het sacrament van de ziekenzalving (het laatste oliesel) uit de brief van Jacobus (5:14-15). Luther kon zich daar niet in vinden. Hij vraagt zich af of deze brief apostolisch is en meent van niet. Ook dient een sacrament rechtstreeks door Jezus te zijn ingesteld. Paulus zei toen hij het sacrament van het avondmaal behandelde: Want ik heb van de Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jezus in de nacht in welke Hij verraden werd, het brood nam (1 Korinthe 11:23). Ook uit het geschrift 'De Babylonische gevangenschap' blijkt dus dat Luther de brief van Jacobus niet zag als een apostolisch geschrift.
Luther leerde wel de goede werken.
Een gevaar is dat men denkt dat Luther niets moest hebben van de goede werken daar hij de brief van Jacobus niet erkende als gezaghebbend. Dat is echter niet het geval. Luther heeft zelfs een kort geschrift over de goede werken geschreven in 1520 (zie Zijn geschriften 'Over de goede werken'). Goede werken die uit het geloof opkomen, achtte Luther van fundamenteel belang. Zij tellen echter in de rechtvaardiging voor God niet mee. Dan zou de mens op onzekere gronden zalig worden. Luther meende dat Jacobus dit wel deed en Rome beriep zich op dit geschrift. Dat is echter niet het geval. In Jacobus (2:14-26) gaat het niet om hoe men rechtvaardig is voor God (Coram Deo)maar hoe men aan andere mensen (Coram hominibus) deze rechtvaardiging laat zien. Het gaat om het nut van het geloof(Jacobus 2:14). Zei Jezus niet in de Bergrede dat men aan de vruchten de boom kent?
De brief van Jacobus is verwant met de Bergrede van Jezus.
Bovendien hebben Bijbelwetenschappers aangetoond dat brief van Jacobus de Bergrede van Jezus als bron heeft. In de Bergrede wijst Jezus ook op de goede werken om zo het Licht van Hem te laten schijnen in deze duistere wereld. De gemeente dient een stad op een berg te zijn. De rechtvaardiging van de goddeloze heeft dus ook een zichtbare kant. Het mag geen rechtvaardiging van het goddeloze worden. Daar legde Jacobus de vinger bij. Helaas is dit wel het geval bij de latere geestverwanten van Luther. Luther kan men dat niet verwijten. Hij las helaas de brief van Jacobus verkeerd maar had niets tegen goede werken. Mits zij maar een gevolg van het geloof waren en niet de grond van de rechtvaardiging, zoals Rome leerde.
Zijn voorwoord.
Luther had niet zoveel op met de bief van Jacobus. In zijn voorwoord op dit boek stelt Luther dat men in de vroege kerk dit boek voor gezaghebbend heeft gehouden en daarom heeft men het opgenomen in de canon. Luther ziet het boek als gezaghebbend daar het over de wet van God gaat.
De brief gaat tegen de leer van Paulus in.
Toch houdt Luther de brief aan Jacobus niet voor een apostolisch geschrift. Daar heeft Luther een aantal redenen voor. Allereerst leert Paulus (in navolging van Genesis 15:6) in Romeinen 4 dat Abraham gerechtvaardigd werd door het geloof. Jacobus echter stelt in zijn brief (2:14-26) dat Abraham gerechtvaardigd werd door de werken. Hiermee spreekt Jacobus zowel Paulus regelrecht tegen alsmede de geschriften van de andere apostelen (dass sie stracks wider Sanct Paulon und alle ander Schrift (…) Abraham sei aus seinen Werken rechtfertig worden).
De brief drijft niet naar Christus.
Vervolgens vraagt Luther zich af hoe het zit met Christus in de brief van Jacobus. De vraag is of deze brief naar Christus uitdrijft of juist niet (ob sie Christum treiben oder nicht). Want dat dient de rechte keursteen van alle boeken te zijn die de kerk mag opgenomen als canoniek. Luther stelt dat Jezus tegen zijn discipelen, de latere apostelen, zei: 'Jullie zullen van Mij getuigen' (Johannes 15:27). Dat is het kenmerk van een apostolisch geschrift. Het getuigt van Jezus. Wat Christus niet leert, is niet apostolisch. De brief van Jacobus drijft helaas niet uit naar Christus maar naar de wet. Dus is de brief van Jacobus niet apostolisch. Natuurlijk mag men deze brief wel lezen maar deze brief is van ondergeschikt gezag en staat onder de brieven van de andere apostelen die wel naar Christus drijven.
In de Babylonische gevangenschap behandelt Luther ook de brief van Jacobus.
In zijn geschrift 'De Babylonische gevangenschap' stelt Luther de brief van Jacobus eveneens aan de orde. In dit geschrift bespreekt Luther de 7 sacramenten kritisch. Er zijn maar twee sacramenten die door Jezus zijn ingesteld die van kracht zijn: de doop en het avondmaal. De doop onderstreept de vergeving van de zonde met een heerlijk teken. De kerk moet de leden die belofte van vergeving inprenten in plaats van te komen met surrogaat oplossingen zoals de aflaat. De belofte van vergeving die toegezegd werd bij de doop, wordt telkens herhaald in het avondmaal. Door het geloof krijgt deze belofte effect. Al de andere sacramenten zijn, volgens Luther, niet ingesteld door Jezus. Doop en avondmaal wijzen naar Zijn werk dat Hij gedaan heeft. Daar hoeft de kerk niets meer bij te voegen. Dat heeft de kerk helaas wel gedaan.
De brief is niet apostolisch.
Zo haalde men het sacrament van de ziekenzalving (het laatste oliesel) uit de brief van Jacobus (5:14-15). Luther kon zich daar niet in vinden. Hij vraagt zich af of deze brief apostolisch is en meent van niet. Ook dient een sacrament rechtstreeks door Jezus te zijn ingesteld. Paulus zei toen hij het sacrament van het avondmaal behandelde: Want ik heb van de Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jezus in de nacht in welke Hij verraden werd, het brood nam (1 Korinthe 11:23). Ook uit het geschrift 'De Babylonische gevangenschap' blijkt dus dat Luther de brief van Jacobus niet zag als een apostolisch geschrift.
Luther leerde wel de goede werken.
Een gevaar is dat men denkt dat Luther niets moest hebben van de goede werken daar hij de brief van Jacobus niet erkende als gezaghebbend. Dat is echter niet het geval. Luther heeft zelfs een kort geschrift over de goede werken geschreven in 1520 (zie Zijn geschriften 'Over de goede werken'). Goede werken die uit het geloof opkomen, achtte Luther van fundamenteel belang. Zij tellen echter in de rechtvaardiging voor God niet mee. Dan zou de mens op onzekere gronden zalig worden. Luther meende dat Jacobus dit wel deed en Rome beriep zich op dit geschrift. Dat is echter niet het geval. In Jacobus (2:14-26) gaat het niet om hoe men rechtvaardig is voor God (Coram Deo)maar hoe men aan andere mensen (Coram hominibus) deze rechtvaardiging laat zien. Het gaat om het nut van het geloof(Jacobus 2:14). Zei Jezus niet in de Bergrede dat men aan de vruchten de boom kent?
De brief van Jacobus is verwant met de Bergrede van Jezus.
Bovendien hebben Bijbelwetenschappers aangetoond dat brief van Jacobus de Bergrede van Jezus als bron heeft. In de Bergrede wijst Jezus ook op de goede werken om zo het Licht van Hem te laten schijnen in deze duistere wereld. De gemeente dient een stad op een berg te zijn. De rechtvaardiging van de goddeloze heeft dus ook een zichtbare kant. Het mag geen rechtvaardiging van het goddeloze worden. Daar legde Jacobus de vinger bij. Helaas is dit wel het geval bij de latere geestverwanten van Luther. Luther kan men dat niet verwijten. Hij las helaas de brief van Jacobus verkeerd maar had niets tegen goede werken. Mits zij maar een gevolg van het geloof waren en niet de grond van de rechtvaardiging, zoals Rome leerde.