Was de Reformatie een vergissing?
De doperse geestesstroming in den reformatietijd.
Ds. J.G. Woelderink.
Wat leerden de dopersen?
Zij leerden de geloofsdoop en verwierpen de kinderdoop. Zij beriepen zich op het werk van de Geest. De Geest kan niet samengaan met het aardse en het stoffelijke (hier duikt de Griekse ketterij van de gnostici op in een nieuw jasje). Om die reden verwierpen zij de overheid en deden aan wereldmijding (p. 21-27). Zij zagen de overheid als een aardse regering die niet met de Geest kan samengaan. Zij stelden dat Jezus niet het vlees van Maria heeft aangenomen. Maria was slechts draagmoeder. Jezus nam Zijn vlees uit de hemel mee (p. 14-16). Zij verhieven de Geest boven het woord van God. Het woord van God verachtten zij.
De radicale dopersen en het nieuwe Jeruzalem.
Aanvankelijk waren de dopersen en hervormers een. De dopersen bevonden zich te midden van de hervormers maar zij radicaliseerden en toen ontstond de splitsing (p 6.). Het doperdom verspreidde zich vervolgens snel door Europa Dit kwam omdat men stelde dat de eindtijd aanstaande was. Doperse profeten stonden op in Straatsburg, Amsterdam en Münster. Münster groeide in 1533-1534 uit tot het Nieuwe Jeruzalem. Vele dopersen uit de Nederlanden gingen naar Münster. Het ging daar mis toen men het koninkrijk van God met geweld wilde vestigen (p.22)
De doopsgezinden.
Het was Menno Simons (1496-1561) die zich radicaal afkeerde van wat er in Münster gebeurde. Onder zijn leiding gingen de dopersen zich meer en meer matigen wat betreft het geweld. Het gematigde doperdom de zogenaamde doopsgezinden ontstond. Maar ook deze doopsgezinden wezen de overheid af. Het enige verschil was dat men zich niet met geweld tegen de overheid keerde (p.23-24).
Gevaren van de doperse visie:
Verwerping kinderdoop.
Men verwierp de kinderdoop. In de doop belooft God niets en door de doop werkt Hij niet. Het is maar een uitwendig stoffelijk aards teken. Voor de gelovigen is de doop en dan is het slechts een uitwendig bewijs van diens bekering (p 29-30). De reformatie zag de gemeente, hoe zondig ook, als een gedoopte gemeente. God heeft bij de doop de zaligheid beloofd aan elk kind hoofd voor hoofd. God handelt dus wel bij de doop en de gemeente moet aangesproken worden op de doop. God wil hen de genade die Hij bij de doop beloofd heeft schenken als men tot Hem komt en Hem benodigd (p. 30)
Gering achten van de leer van de rechtvaardiging.
Men achtte de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze en vergeving van de zonde gering. Het leerstuk volgens Luther waarmee de kerk staat of valt. Men moet zelf voor de zonde boete en het gaat om de inwendige genade en Geest in het leven, volgens de dopersen. Die Geest maakt het mogelijk om heilig te leven voor God. Kortom de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze werd vervangen door de leer van de rechtvaardiging van de vrome.
Uitsluiten.
De dopersen probeerden met alle middelen de gemeente zuiver te houden anders zou de Geest de gemeente verlaten. Leden die gezondigd hadden werden uit de gemeente gebannen. Dit bracht nogal eens scheuringen in gemeenten te weeg. Men versplinterde. De reformatoren echter pasten de tucht toe. Dat wil zeggen men trachtte de zondaar door een gepaste maatregel weer bij de gemeente te trekken. Men bestrafte de zonde maar men liet zien dat men het behoud van de zondaar op het oog had. Zo trachtte men de zondaar weer terug te leiden in het spoor van het heil en de Heilige Geest (p.26-27).
Versplintering.
Woelderink stelt dat de dopersen de reformatie schade hebben aangedaan. Zondermeer moest Israël afzonderlijk leven. Zo ook de kerk. Toch had Israël en met name de kerk van nu een zendingsopdracht. Daar gingen de dopersen aan voorbij. Woelderink wijst op het gevaar van zich aanpassen aan de wereld zoals Israël deed voor ballingschap. Maar ook is er het gevaar van zich telkens verder af te zonderen van de wereld. Dat deed zich voor na ballingschap en met name ten tijde van Jezus. Het farizeïsme ontstond. Zo scheidde men zich af. Er ontstond versplintering (p. 25-26). De zendingsopdracht en de opdracht om een eenheid te vormen verloor men geheel en al uit het oog.
Geest boven het Woord.
Woelderink wijst er op dat men de Geest stelde boven het woord van God. Het woord van God zag men als iets uitwendigs. Men ging meer te rade bij eigen ervaringen. Men meende dat de Geest die ervaringen ingaf met alle gevolgen van dien. Wie zo de Geest losmaakt van het woord maakt het gebruik van de Schrift waardeloos. Men gaat dan een waarheid zoeken achter de waarheid. Gods woord is dan geen wekstem maar een dode letter (p.15-16).
Geen oog voor het geloof.
Men had geen oog voor het geloof dat leert wachten op Gods tijd. God heeft veel geduld met deze wereld (p. 34-38). Men greep echter met geweld in om zo in deze wereld het koninkrijk van God te vestigen. Zo ging men in tegen de Geest zelf waarvan de Schrift zegt: 'Niet door kracht noch door geweld maar door Mijn Geest zal het geschieden (Zacharia 4:6b)'. De reformatie leerde dat de Geest nooit ingaat tegen Zijn eigen woord. Men verachtte het woord van God in plaats van het gelovig te verwachten dat God Zelf Zijn koninkrijk zal vestigen en dat dit een zaak van gevouwen handen is volgens het Onze Vader (Uw koninkrijk kome) en niet van gebalde vuisten.
De heiligheid.
Men zocht de heiligheid door zich af te zonderen maar een deel van het doperdom verviel daardoor juist in de zonde van geweld. Men zag eigen ervaringen en lusten aan voor het werk van de Geest en meende te moeten optreden. De heiligheid werkt God echter alleen door woord en Geest. Nooit zonder het woord. Alleen wie door het geloof met de ware Wijnstok Christus verbonden is, die zal vruchten dragen (Johannes 15). Men leert dan op Gods inspraak wachten vanuit Zijn woord. Het geloof heeft een geduld met deze wereld evenals God. Het duldt echter de zonde in eigen leven niet.