De schrijver van de brief aan de Hebreeën is een bewogen prediker
Wie de schrijver is weten we niet
Veel moderne commentaren menen dat de brief aan de Hebreeën geschreven is na de dood van Paulus. In de kanttekening van de Statenvertaling lezen we dat de brief door veel oude Griekse schrijvers is aangemerkt als een brief van Paulus. Er waren er ook onder hen die aan een andere schrijver dachten dan Paulus. We willen deze kwestie laten rusten. Ons inziens komt Paulus in aanmerking voor het schrijven van deze brief maar dat is niet het doel van dit schrijven. We willen namelijk letten op de bewogenheid van deze schrijver of beter gezegd van deze prediker. Dat is onze insteek.
Hij is een bewogen prediker
Wat in elk geval zonder twijfel opgemerkt kan worden over de schrijver van de brief aan de Hebreeën is dat hij een bewogen prediker is. Een groot deel van zijn preek, zo wordt deze brief vaak gezien, bestaat uit aansporingen. De aansporing ‘laat ons’ klinkt dertien keren door in de brief aan de Hebreeën (4:1, 11, 14, 16 ; 6:1 ; 10:22, 23, 25; 12:1, 28; 13:13, 15). Met deze aansporingen, wekt de schrijver de gemeente op. Er is namelijk een zoveel beter verbond dan het oude verbond. Daarbij neemt hij de gelovigen uit het Oude Testament als voorbeeld (Hebreeën 11). Zij vormen de wolk van getuigen (Hebreeën 12:1).
Hij doet aan gemeenteopbouw
De schrijver van de brief aan de Hebreeën is ook in staat om een gepast wij-gevoel te creëren. Het persoonlijk voornaamwoord ‘ons’ is dan ook doorlopend aanwezig in deze brief. Zo betrekt hij heel de gemeente in zijn preek en spoort hij hen aan de onderlinge bijeenkomsten niet na te laten of nog erger zich aan het evangelie van Christus, de Hogepriester te onttrekken. Vanuit deze angst schrijft hij hartstochtelijk: ‘en zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen’. Toch blijft hij positief ingesteld en houdt hij de gemeente met zijn verlangen bij een als hij stelt: ‘Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderven, maar van degenen, die geloven tot behoudenis van de ziel’. Dat is zijn grote doel wat hij niet uit het oog verliest.
Hij spreekt zijn hoop en zorg uit over alle hoorders
De schrijver van de brief aan de Hebreeën hoopt dat heel de gemeente zal ingaan in de rust en dat heel de gemeente zich zorgen maakt als eentje dreigt niet in te gaan. Hij zegt niet: 'Laat ik of u vrezen dat we niet zullen ingaan in de rust'. Hoewel het geloof een persoonlijke zaak is, is dat te individueel gedacht. De schrijver blijft denken vanuit het gemeente zijn en stelt daarom heel bewogen voor om goed te letten op zichzelf en op de ander (Hebreeën 4:1): ‘Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijnt achtergebleven te zijn. Want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun; maar het woord der prediking deed hun geen nut, omdat het met het geloof niet gemengd was bij hen, die het gehoord hebben’.
Hij heeft een brede opvatting over de belofte.
Hij schrijft aan de lezers van zijn brief dat ook ons het evangelie is verkondigd net als Israël destijds. Men moet vrezen dat men de belofte om in te gaan in de rust veronachtzaamt. Er geen werk van maakt. Er niet biddend op pleit. Het grote gevaar dreigt dat men er aan voorbij gaat. Kortom de schrijver stelt dat de belofte van het ingaan in de rust al de hoorders van het evangelie toekomt. Van een voorwaardelijk evangelie wil hij niet weten.
De prediking van het evangelie ten tijde van de Reformatie.
Ten tijde van de Reformatie is men weer teruggekeerd tot deze bewogen prediking van het evangelie. Luther ontdekte dat de zaligheid van de zondaar niet ligt in diens eigen prestatie maar in de belovende God die zondaren vrijspreekt zonder hun werken, hoe goed of slecht die ook zijn mogen, in aanmerking te nemen.
Wie de schrijver is weten we niet
Veel moderne commentaren menen dat de brief aan de Hebreeën geschreven is na de dood van Paulus. In de kanttekening van de Statenvertaling lezen we dat de brief door veel oude Griekse schrijvers is aangemerkt als een brief van Paulus. Er waren er ook onder hen die aan een andere schrijver dachten dan Paulus. We willen deze kwestie laten rusten. Ons inziens komt Paulus in aanmerking voor het schrijven van deze brief maar dat is niet het doel van dit schrijven. We willen namelijk letten op de bewogenheid van deze schrijver of beter gezegd van deze prediker. Dat is onze insteek.
Hij is een bewogen prediker
Wat in elk geval zonder twijfel opgemerkt kan worden over de schrijver van de brief aan de Hebreeën is dat hij een bewogen prediker is. Een groot deel van zijn preek, zo wordt deze brief vaak gezien, bestaat uit aansporingen. De aansporing ‘laat ons’ klinkt dertien keren door in de brief aan de Hebreeën (4:1, 11, 14, 16 ; 6:1 ; 10:22, 23, 25; 12:1, 28; 13:13, 15). Met deze aansporingen, wekt de schrijver de gemeente op. Er is namelijk een zoveel beter verbond dan het oude verbond. Daarbij neemt hij de gelovigen uit het Oude Testament als voorbeeld (Hebreeën 11). Zij vormen de wolk van getuigen (Hebreeën 12:1).
Hij doet aan gemeenteopbouw
De schrijver van de brief aan de Hebreeën is ook in staat om een gepast wij-gevoel te creëren. Het persoonlijk voornaamwoord ‘ons’ is dan ook doorlopend aanwezig in deze brief. Zo betrekt hij heel de gemeente in zijn preek en spoort hij hen aan de onderlinge bijeenkomsten niet na te laten of nog erger zich aan het evangelie van Christus, de Hogepriester te onttrekken. Vanuit deze angst schrijft hij hartstochtelijk: ‘en zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen’. Toch blijft hij positief ingesteld en houdt hij de gemeente met zijn verlangen bij een als hij stelt: ‘Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderven, maar van degenen, die geloven tot behoudenis van de ziel’. Dat is zijn grote doel wat hij niet uit het oog verliest.
Hij spreekt zijn hoop en zorg uit over alle hoorders
De schrijver van de brief aan de Hebreeën hoopt dat heel de gemeente zal ingaan in de rust en dat heel de gemeente zich zorgen maakt als eentje dreigt niet in te gaan. Hij zegt niet: 'Laat ik of u vrezen dat we niet zullen ingaan in de rust'. Hoewel het geloof een persoonlijke zaak is, is dat te individueel gedacht. De schrijver blijft denken vanuit het gemeente zijn en stelt daarom heel bewogen voor om goed te letten op zichzelf en op de ander (Hebreeën 4:1): ‘Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijnt achtergebleven te zijn. Want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun; maar het woord der prediking deed hun geen nut, omdat het met het geloof niet gemengd was bij hen, die het gehoord hebben’.
Hij heeft een brede opvatting over de belofte.
Hij schrijft aan de lezers van zijn brief dat ook ons het evangelie is verkondigd net als Israël destijds. Men moet vrezen dat men de belofte om in te gaan in de rust veronachtzaamt. Er geen werk van maakt. Er niet biddend op pleit. Het grote gevaar dreigt dat men er aan voorbij gaat. Kortom de schrijver stelt dat de belofte van het ingaan in de rust al de hoorders van het evangelie toekomt. Van een voorwaardelijk evangelie wil hij niet weten.
De prediking van het evangelie ten tijde van de Reformatie.
Ten tijde van de Reformatie is men weer teruggekeerd tot deze bewogen prediking van het evangelie. Luther ontdekte dat de zaligheid van de zondaar niet ligt in diens eigen prestatie maar in de belovende God die zondaren vrijspreekt zonder hun werken, hoe goed of slecht die ook zijn mogen, in aanmerking te nemen.