Jabik Veenbaas
De Verlichting als kraamkamer
Wie is Jabik Veenbaas
Jabik Veenbaas (1959) is filosoof en vertaler van de werken van de Duitse filosoof Immanuel Kant. Op een Belgische site werd dit boek wat we bespreken afgekeurd. Veenbaas zou de Verlichting en met name de empiristen als David Hume geen recht doen. Hij zou hen te oppervlakkig en uit tweede hand citeren. In de Volkskant staat echter een lovende recensie op dit boek. Daar staat: 'In zijn boek De Verlichting als kraamkamer, waarin hij vijftien Verlichtingsdenkers bespreekt, maakt filosoof Jabik Veenbaas duidelijk dat de Verlichting niet het tijdperk van de rede was, maar het tijdperk waarin het vertrouwen in de rede zo sterk werd ondergraven, dat wanhopige pogingen ondernomen moesten worden om de daardoor blootgelegde afgrond van angst en twijfel te overbruggen'(aldus Chris Rutenfrans in de Volkskrant). Zo zijn er nog meer lovende recensies te noemen maar dit even terzijde. Kritiek mag er zijn...
De definitie van verlichting volgens Kant Veenbaas begint met de vraag of de Verlichting een begin heeft. In zijn essay 'Beantwoording van een vraag: wat is Verlichting?' stelt Kant dat verlichting niets anders is dan het uitreden van de gewone man uit de onmondigheid. Men dient de moed te hebben om te denken (sapere aude) los van wat de kerk denkt en de staat of vorst te berde brengt. Kant zag in Frederik van Pruisen een mooi voorbeeld van een verlicht vorst die zijn onderdanen vrijheid gaf in denken en hen liet meedenken. Wie zo tegen de Verlichting aankijkt, ziet de Verlichting niet alleen opduiken in de 17de een 18de eeuw. Zelfs de reformatoren zou men kunnen zien als verlichte mensen maar dan wel in de ware zin van het woord. Zij durfden te denken los van de mening van de kerk en staat. Wel hielden zij een halt voor de Schrift en dat deden de verlichte filosofen van de 17de en 18de eeuw niet.
Afrekening met Aristoteles
Leerde Aristoteles dat de natuur bestond uit innerlijke bezielde krachten, een man als Descartes zag de natuur meer als een mechanisme. Als een groot uurwerk dat men kan bestuderen omdat er vaste natuurwetten gelden. Galilei leerde dat de aarde om de zon draait (heliocentrische) in plaats van de zon om de aarde zoals Aristoteles leerde (geocentrisme). Kortom de filosofie van de Middeleeuwen werd opgebroken...
De nadere reformatoren en hun wereldbeeld
Jabik Veenbaas noemt de nadere reformatoren niet. Toch wil ik hun visie op het nieuwe wereldbeeld onder de aandacht brengen. Voetius en zijn leerling Koelman, die zich baseerden op Aristoteles, moesten niets hebben van de filosofie van Descartes. Toen Balthasar Bekker, in de lijn van Descartes, stelde dat de kometen aan vaste natuurwetten voldeden in hun loop in de ruimte, kwam hij in conflict met Voetius en Koelman die stelden dat kometen aankondigers zijn van onheil. Voetius en Koelman die zich baseerden op het wereldbeeld van Aristoteles stelden dat de Bijbelschrijvers het bij het rechte eind hebben dat de zon om de aarde draait.
De wereld van aanschouwing
Koelman en Voetius hanteerden in hun scholastische benadering een Aristoteles die van roomse smetten vrij was. Helaas zaten zij vast in een wereldbeeld van aanschouwing. Het is het wereldbeeld van de gewone man en niet die van de geleerde van de 17de eeuw. De telescoop van Galilei en diens visie corrigeerden dit wereldbeeld terecht. Alleen veel Verlichters hielden geen halt voor Gods Woord... Van het een kwam helaas het ander. De zon mag dan niet letterlijk stil hebben gestaan zoals men stelt in Jozua 10:12 (maar wel in waarneming) maar daarom hoeft men het wonder niet te ontkennen. Een verkeerde beschrijving in natuurkundig opzicht sluit het wonder niet.
Verlichting in ruwweg twee fasen
Veenbaas deelt de Verlichting in, in ruwweg twee fasen. Die van de rationalisten van de 17de eeuw, met Descartes en Spinoza als gangmakers en die van de 18de eeuw met filosofen als David Hume, Lamettrie Rousseau en Kant. Veenbaas zegt: 'Wanneer je de Verlichting wilt typeren, dien je de 18de eeuwse kritiek op de rationalisten (van de 17de eeuw) naar mijn mening in je typering te betrekken' (p. 16). Veenbaas stelt dat hij Descartes en Spinoza als belangrijke overgangsfiguren ziet. Zij zijn de wegbereiders die toch voor de drempel van het nieuwe tijdperk bleven staan (p.16).
De rede kwam ook onder de kritiek te staan
Veenbaas laat zien dat de menselijke rede niet kritiekloos op een voetstuk werd geplaatst. Integendeel!, de rede werd ook zelf bevraagd. Verschillende filosofen waarschuwden tegen de ziekelijke neiging om alles te willen begrijpen. Veenbaas ziet Descartes, Spinoza en Leibniz als de meest uitgesproken rationalisten van de zeventiende eeuw waar de achttiende-eeuwse verlichtingsdenkers zoals David Hume, Lamettrie Rousseau en Kant, zich tegen afzetten. Men werd wantrouwig tegenover alles wat niet via de empirische weg (de gegeven werkelijkheid) tot stand kwam. Dat leidde tot twijfel over wat waarheid is... Een man als Rousseau koos daarom voor een leven dicht bij de natuur en het gevoel. Zo liep de Verlichting uit op de romantiek, het gevoel. Het failliet van de rede zorgde dus voor een opleving van het gevoel. Helaas keerde men niet terug naar de Bijbel en naar God. Ook in de romantiek stond de mens centraal. Nu niet zijn rede maar zijn gevoel...
Een boeiend en triest boek
Veenbaas schreef een boeiend boek over het failliet van de rede. .. Tegelijkertijd laat het boek zien dat wie God en Zijn Woord verlaat en de weg van de eigen rede of het gevoel gaat, verzandt in leegte en twijfel. Luther noemde de rede de grote hoer. Zij laat alle leugen toe maar sluit zich af van de Waarheid.
De enige geluksbestemming van de mens ligt in de omgang met God die alleen de Waarheid is, bezit en in Zijn Woord uitdeelt, volgens de reformatoren. De wijze Salomo, ging hen voor toen hij in Prediker 12 vers 12 en 13 schreef ´Mijn zoon! wees gewaarschuwd; van vele boeken te maken is geen einde, en veel lezen is vermoeiing van het vlees. Van alles, wat gehoord is, is het einde van de zaak: Vrees God, en houd Zijn geboden, want dit betaamt allen mensen´.
De Verlichting als kraamkamer
Wie is Jabik Veenbaas
Jabik Veenbaas (1959) is filosoof en vertaler van de werken van de Duitse filosoof Immanuel Kant. Op een Belgische site werd dit boek wat we bespreken afgekeurd. Veenbaas zou de Verlichting en met name de empiristen als David Hume geen recht doen. Hij zou hen te oppervlakkig en uit tweede hand citeren. In de Volkskant staat echter een lovende recensie op dit boek. Daar staat: 'In zijn boek De Verlichting als kraamkamer, waarin hij vijftien Verlichtingsdenkers bespreekt, maakt filosoof Jabik Veenbaas duidelijk dat de Verlichting niet het tijdperk van de rede was, maar het tijdperk waarin het vertrouwen in de rede zo sterk werd ondergraven, dat wanhopige pogingen ondernomen moesten worden om de daardoor blootgelegde afgrond van angst en twijfel te overbruggen'(aldus Chris Rutenfrans in de Volkskrant). Zo zijn er nog meer lovende recensies te noemen maar dit even terzijde. Kritiek mag er zijn...
De definitie van verlichting volgens Kant Veenbaas begint met de vraag of de Verlichting een begin heeft. In zijn essay 'Beantwoording van een vraag: wat is Verlichting?' stelt Kant dat verlichting niets anders is dan het uitreden van de gewone man uit de onmondigheid. Men dient de moed te hebben om te denken (sapere aude) los van wat de kerk denkt en de staat of vorst te berde brengt. Kant zag in Frederik van Pruisen een mooi voorbeeld van een verlicht vorst die zijn onderdanen vrijheid gaf in denken en hen liet meedenken. Wie zo tegen de Verlichting aankijkt, ziet de Verlichting niet alleen opduiken in de 17de een 18de eeuw. Zelfs de reformatoren zou men kunnen zien als verlichte mensen maar dan wel in de ware zin van het woord. Zij durfden te denken los van de mening van de kerk en staat. Wel hielden zij een halt voor de Schrift en dat deden de verlichte filosofen van de 17de en 18de eeuw niet.
Afrekening met Aristoteles
Leerde Aristoteles dat de natuur bestond uit innerlijke bezielde krachten, een man als Descartes zag de natuur meer als een mechanisme. Als een groot uurwerk dat men kan bestuderen omdat er vaste natuurwetten gelden. Galilei leerde dat de aarde om de zon draait (heliocentrische) in plaats van de zon om de aarde zoals Aristoteles leerde (geocentrisme). Kortom de filosofie van de Middeleeuwen werd opgebroken...
De nadere reformatoren en hun wereldbeeld
Jabik Veenbaas noemt de nadere reformatoren niet. Toch wil ik hun visie op het nieuwe wereldbeeld onder de aandacht brengen. Voetius en zijn leerling Koelman, die zich baseerden op Aristoteles, moesten niets hebben van de filosofie van Descartes. Toen Balthasar Bekker, in de lijn van Descartes, stelde dat de kometen aan vaste natuurwetten voldeden in hun loop in de ruimte, kwam hij in conflict met Voetius en Koelman die stelden dat kometen aankondigers zijn van onheil. Voetius en Koelman die zich baseerden op het wereldbeeld van Aristoteles stelden dat de Bijbelschrijvers het bij het rechte eind hebben dat de zon om de aarde draait.
De wereld van aanschouwing
Koelman en Voetius hanteerden in hun scholastische benadering een Aristoteles die van roomse smetten vrij was. Helaas zaten zij vast in een wereldbeeld van aanschouwing. Het is het wereldbeeld van de gewone man en niet die van de geleerde van de 17de eeuw. De telescoop van Galilei en diens visie corrigeerden dit wereldbeeld terecht. Alleen veel Verlichters hielden geen halt voor Gods Woord... Van het een kwam helaas het ander. De zon mag dan niet letterlijk stil hebben gestaan zoals men stelt in Jozua 10:12 (maar wel in waarneming) maar daarom hoeft men het wonder niet te ontkennen. Een verkeerde beschrijving in natuurkundig opzicht sluit het wonder niet.
Verlichting in ruwweg twee fasen
Veenbaas deelt de Verlichting in, in ruwweg twee fasen. Die van de rationalisten van de 17de eeuw, met Descartes en Spinoza als gangmakers en die van de 18de eeuw met filosofen als David Hume, Lamettrie Rousseau en Kant. Veenbaas zegt: 'Wanneer je de Verlichting wilt typeren, dien je de 18de eeuwse kritiek op de rationalisten (van de 17de eeuw) naar mijn mening in je typering te betrekken' (p. 16). Veenbaas stelt dat hij Descartes en Spinoza als belangrijke overgangsfiguren ziet. Zij zijn de wegbereiders die toch voor de drempel van het nieuwe tijdperk bleven staan (p.16).
De rede kwam ook onder de kritiek te staan
Veenbaas laat zien dat de menselijke rede niet kritiekloos op een voetstuk werd geplaatst. Integendeel!, de rede werd ook zelf bevraagd. Verschillende filosofen waarschuwden tegen de ziekelijke neiging om alles te willen begrijpen. Veenbaas ziet Descartes, Spinoza en Leibniz als de meest uitgesproken rationalisten van de zeventiende eeuw waar de achttiende-eeuwse verlichtingsdenkers zoals David Hume, Lamettrie Rousseau en Kant, zich tegen afzetten. Men werd wantrouwig tegenover alles wat niet via de empirische weg (de gegeven werkelijkheid) tot stand kwam. Dat leidde tot twijfel over wat waarheid is... Een man als Rousseau koos daarom voor een leven dicht bij de natuur en het gevoel. Zo liep de Verlichting uit op de romantiek, het gevoel. Het failliet van de rede zorgde dus voor een opleving van het gevoel. Helaas keerde men niet terug naar de Bijbel en naar God. Ook in de romantiek stond de mens centraal. Nu niet zijn rede maar zijn gevoel...
Een boeiend en triest boek
Veenbaas schreef een boeiend boek over het failliet van de rede. .. Tegelijkertijd laat het boek zien dat wie God en Zijn Woord verlaat en de weg van de eigen rede of het gevoel gaat, verzandt in leegte en twijfel. Luther noemde de rede de grote hoer. Zij laat alle leugen toe maar sluit zich af van de Waarheid.
De enige geluksbestemming van de mens ligt in de omgang met God die alleen de Waarheid is, bezit en in Zijn Woord uitdeelt, volgens de reformatoren. De wijze Salomo, ging hen voor toen hij in Prediker 12 vers 12 en 13 schreef ´Mijn zoon! wees gewaarschuwd; van vele boeken te maken is geen einde, en veel lezen is vermoeiing van het vlees. Van alles, wat gehoord is, is het einde van de zaak: Vrees God, en houd Zijn geboden, want dit betaamt allen mensen´.