De Schrift letterlijk en toch geestelijk lezen met als centrum Jezus
Het letterlijk en geestelijk verstaan in de Middeleeuwen
In de Middeleeuwen legde men de Schrift uit naar de letter. Dus men legde uit wat er stond maar men duidde de tekst ook om, het zogenaamde vergeestelijken of het allegoriseren van de tekst. Men sloeg op dat laatste punt vaak door en zo verdween de eigenlijke, letterlijke betekenis van de tekst naar de achtergrond. Men zou ruwweg de methode van de Middeleeuwen kunnen omschrijven als een letterlijke uitleg en daar nog bovenuit de geestelijke uitleg. Deze geestelijke of spirituele uitleg werd weer in drieën verdeeld maar dat even terzijde.
Eigenlijk was er dus een tweedeling: een letterlijke uitleg en een geestelijke uitleg. In de Middeleeuwen zag men de mens ook als een tweedeling: lichaam en geest. De uitleg van de tekst had ook deze twee lagen. Daar men de geest zag als meer dan het lichaam, verhief men de geestelijke uitleg boven de letterlijke uitleg (zie dr. J.P Boendemaker Luthers commentaar op de Hebreeën p. 10) .
De letterlijke tekst geestelijk verstaan
Luther echter vond dat men het woord moest laten staan zoals het er staat. Hij ging bijna geheel en al uit van de letterlijke tekst. Hij vergeestelijkte die in principe niet. Hij stelde echter dan men de letterlijke tekst geestelijk moet leren verstaan. Gods woord is geest en leven en is dus geestelijk bedoeld (zie dr. J.P Boendemaker, Luthers commentaar op de Hebreeën p. 10).
Nicolaas van Lyra
Om die reden greep Luther vaak naar de commentaren van Nicolaas van Lyra (1270-1349). Deze middeleeuwse hoogleraar aan de Sorbonne is beroemd geworden om zijn commentaren op de Schrift. Hij hield zich streng aan de letterlijke uitleg van de Schrift althans voor zover het mogelijk was. Hij wilde namelijk niet in conflict komen met de leer van de kerk (zie dr. J.P Boendemaker, Luthers commentaar op de Hebreeën p. 12).
Het centrum van Zijn Schriftuitleg
Bij Luther ging het om het woord van God en om Zijn heerlijke beloften voor gevallen zondaren. Door de wet leert de zondaar wanhopen aan zichzelf en dat geeft een noodzakelijk inzicht. Het evangelie echter geeft de zondaar een heerlijk uitzicht. Centraal in zijn uitleg staat daarom Jezus en Zijn verworven heil voor gevallen zondaren. Om die reden hield Luther zich het liefst bezig met geschriften van de Bijbel waarin Jezus letterlijk centraal staat zoals het evangelie van Johannes, de brief aan de Romeinen, Galaten en de Hebreeën. In die geschriften vond hij letterlijk de genadeleer die hij voorstond en geestelijk had leren verstaan terug.
Niet vergeestelijken
Elke preek moet naar Christus uitdrijven daar de Schrift dat ook doet. Bijbelse geschriften die niet uitdrijven naar Christus vormen niet het centrum maar de rand, volgens Luther. Luther loste dat probleem niet op door deze rand (in zijn ogen) te vergeestelijken. (Denk aan het vergeestelijken van het boek Ruth of het leven van Jozef. Iets wat men vooral tegenkomt in de kringen van de afscheiding en kerken die gebaseerd zijn op het gezelschapsleven van na de afscheiding. Een gevaar van dit vergeestelijken is dat men al gauw vervalt in een systeem en de christen centraal zet). Luther hield zich echter zoveel mogelijk bij de letter en het centrum van de Schrift. Als het grote centrum zag hij Jezus. Bij hem stond Jezus centraal en vooral Zijn woorden van zaligheid.
Letterlijk-profetische uitleg
Men mag wel stellen dat Luther het Oude Testament en met name de Psalmen betrok op Christus. Hij las het Oude Testament letterlijk-profetisch. Dr. Kooiman merkt op: 'Twee woorden waren daarbij voor hem leidinggevend, hij past ze toe op de exegese van de Psalmen en vindt er de basis van zijn christologische uitleg in, het woord van Jezus zelf: 'Ik ben de deur' en het woord van Paulus: 'Ik wens niets onder u te weten, dan Jezus Christus en Die gekruisigd'. Dat zal voortaan het centrum van zijn theologisch denken blijven tot het einde' (zie dr. W.J Kooiman Luther en zijn Bijbelvertaling p. 21) .
Het letterlijk en geestelijk verstaan in de Middeleeuwen
In de Middeleeuwen legde men de Schrift uit naar de letter. Dus men legde uit wat er stond maar men duidde de tekst ook om, het zogenaamde vergeestelijken of het allegoriseren van de tekst. Men sloeg op dat laatste punt vaak door en zo verdween de eigenlijke, letterlijke betekenis van de tekst naar de achtergrond. Men zou ruwweg de methode van de Middeleeuwen kunnen omschrijven als een letterlijke uitleg en daar nog bovenuit de geestelijke uitleg. Deze geestelijke of spirituele uitleg werd weer in drieën verdeeld maar dat even terzijde.
Eigenlijk was er dus een tweedeling: een letterlijke uitleg en een geestelijke uitleg. In de Middeleeuwen zag men de mens ook als een tweedeling: lichaam en geest. De uitleg van de tekst had ook deze twee lagen. Daar men de geest zag als meer dan het lichaam, verhief men de geestelijke uitleg boven de letterlijke uitleg (zie dr. J.P Boendemaker Luthers commentaar op de Hebreeën p. 10) .
De letterlijke tekst geestelijk verstaan
Luther echter vond dat men het woord moest laten staan zoals het er staat. Hij ging bijna geheel en al uit van de letterlijke tekst. Hij vergeestelijkte die in principe niet. Hij stelde echter dan men de letterlijke tekst geestelijk moet leren verstaan. Gods woord is geest en leven en is dus geestelijk bedoeld (zie dr. J.P Boendemaker, Luthers commentaar op de Hebreeën p. 10).
Nicolaas van Lyra
Om die reden greep Luther vaak naar de commentaren van Nicolaas van Lyra (1270-1349). Deze middeleeuwse hoogleraar aan de Sorbonne is beroemd geworden om zijn commentaren op de Schrift. Hij hield zich streng aan de letterlijke uitleg van de Schrift althans voor zover het mogelijk was. Hij wilde namelijk niet in conflict komen met de leer van de kerk (zie dr. J.P Boendemaker, Luthers commentaar op de Hebreeën p. 12).
Het centrum van Zijn Schriftuitleg
Bij Luther ging het om het woord van God en om Zijn heerlijke beloften voor gevallen zondaren. Door de wet leert de zondaar wanhopen aan zichzelf en dat geeft een noodzakelijk inzicht. Het evangelie echter geeft de zondaar een heerlijk uitzicht. Centraal in zijn uitleg staat daarom Jezus en Zijn verworven heil voor gevallen zondaren. Om die reden hield Luther zich het liefst bezig met geschriften van de Bijbel waarin Jezus letterlijk centraal staat zoals het evangelie van Johannes, de brief aan de Romeinen, Galaten en de Hebreeën. In die geschriften vond hij letterlijk de genadeleer die hij voorstond en geestelijk had leren verstaan terug.
Niet vergeestelijken
Elke preek moet naar Christus uitdrijven daar de Schrift dat ook doet. Bijbelse geschriften die niet uitdrijven naar Christus vormen niet het centrum maar de rand, volgens Luther. Luther loste dat probleem niet op door deze rand (in zijn ogen) te vergeestelijken. (Denk aan het vergeestelijken van het boek Ruth of het leven van Jozef. Iets wat men vooral tegenkomt in de kringen van de afscheiding en kerken die gebaseerd zijn op het gezelschapsleven van na de afscheiding. Een gevaar van dit vergeestelijken is dat men al gauw vervalt in een systeem en de christen centraal zet). Luther hield zich echter zoveel mogelijk bij de letter en het centrum van de Schrift. Als het grote centrum zag hij Jezus. Bij hem stond Jezus centraal en vooral Zijn woorden van zaligheid.
Letterlijk-profetische uitleg
Men mag wel stellen dat Luther het Oude Testament en met name de Psalmen betrok op Christus. Hij las het Oude Testament letterlijk-profetisch. Dr. Kooiman merkt op: 'Twee woorden waren daarbij voor hem leidinggevend, hij past ze toe op de exegese van de Psalmen en vindt er de basis van zijn christologische uitleg in, het woord van Jezus zelf: 'Ik ben de deur' en het woord van Paulus: 'Ik wens niets onder u te weten, dan Jezus Christus en Die gekruisigd'. Dat zal voortaan het centrum van zijn theologisch denken blijven tot het einde' (zie dr. W.J Kooiman Luther en zijn Bijbelvertaling p. 21) .