Psalm 77 Een weg door de zee
1. Twee vertalingen van Psalm 77 vers 11
Psalm 77 vers 11 is een lastig te vertalen vers. In het Hebreeuws staat een infinitief constructus (sjanot, komt van sjanah wat 'veranderen' betekent). Deze infinitief constructus geeft vertaalruimte. Letterlijk staat er: het veranderen van... Deze infinitief constructus staat in verbinding met de rechterhand van de Allerhoogste
Grofweg zijn er twee mogelijkheden die tegengesteld zijn aan elkaar:
1) Ik zei: dit maakt mij ziek (namelijk): het veranderen van de rechterhand van de Allerhoogste.
2) Ik zei: dit maakt mij (weliswaar) ziek (maar) de rechterhand van de Allerhoogste zal verandering brengen.
In geval 1 is de infinitief constructus een genitief (uitgedrukt in: van) verbinding waarbij de rechterhand van de Allerhoogste het object is van de verandering. Dus de rechterhand van de Allerhoogste is zelf veranderd.
In geval 2 is de infinitief constructus een genitief (uitgedrukt in: van) verbinding waarbij de rechterhand van de Allerhoogste het subject is van het veranderen. Dus de rechterhand van de Allerhoogste zorgt voor de verandering. Deze infinitief constructus verbinding laat bij mogelijkheden toe. Er valt voor beide vertaalmogelijkheden veel te zeggen.
(bron: Biblia Hebraica Stuttgartensia en dr. J.J. P Valeton jr, De Psalmen, Nijmegen, 1913)
2. Andere vertalingen van Psalm 77 vers 11
Er zijn nog andere vertalingen. Die zijn echter niet erg aannemelijk. De eerste luidt als volgt: Ik zei: dit maakt mij zwak: de jaren (sjanot) van de rechterhand van de Allerhoogste. Lastig is het om aan te geven wat Asaf daar mee bedoeld zou hebben. Men kan ook vertalen: Ik zei: dit is mijn bidden/smeken dat de rechterhand van de Allerhoogste verandering zal aanbrengen. Maar ook deze vertaling is minder aannemelijk en wordt door weinig commentaren en/of uitleggers geopperd. Het werkwoord 'chalah' betekent allereerst ( in de piel) zwak maken/ziek maken. Bidden/smeken is een minder aannemelijke vertaling maar ook op dit punt biedt vers 11 vertaalmogelijkheden.
(bron: dr. J. Ridderbos 'De Psalmen' in: 'commentaar op het Oude Testament', Kampen, 1958, p. 282, 283)
3. De twee verschillende vertalingen en twee verschillende betekenissen
Voor het gemak gaan we even van de gebruikelijke twee vertalingen uit (zie 1).
Wie uitgaat van de eerste vertaling mag ook vertalen: 'Dit maakt mij ziek (namelijk) dat de rechterhand van de Allerhoogste veranderd is'.
Wie uitgaat van de tweede vertaling mag ook vertalen: 'Dit maakt mij weliswaar ziek maar de rechterhand van de Allerhoogste zal het (mijn penibele situatie) veranderen'.
Deze twee vertalingen leveren twee verschillende betekenissen op:
In de eerste vertaling is volgens Asaf Gods rechterhand veranderd. Hij helpt niet meer. Het is een klacht zonder vertrouwen.
In de tweede vertaling is het juist Gods rechterhand die de benarde situatie van Asaf zal veranderen. Asaf mag dan ziek zijn vanwege zijn benarde situatie maar Gods rechterhand zal die situatie veranderen.
Kortom volgens de tweede vertaling spreekt Asaf in vers 11b zijn vertrouwen uit.
4. De hoofdindeling van de Psalm 77
Ik heb in punt 1-3 even de vertaalmogelijkheden van Psalm 77 vers 11 aangesneden. Nu wil ik de hoofdindeling van Psalm 77 geven. Psalm 77 kan men in twee grote eenheden indelen:
1. Vers 2 tot 11a of vers 2 tot 11b : de klacht
2. Vers 11b tot 21 of vers 12 tot 21: de lofzang/hymne
De vraag of vers 11b bij de lofzang hoort is afhankelijk van de vertaling. Kortom is vers 11b een kantelvers of behoort het nog helemaal bij de klacht. In vertaling 1 hoort het bij de klacht (zie 1). De rechterhand van de Allerhoogste is veranderd. God helpt niet. In vertaling 2 (zie 1) hoort vers 11b bij het begin van de lofzang want de rechterhand van de allerhoogste zal verandering geven.
Een verdere indeling acht ik voor een globale bespreking van Psalm 77 niet nodig.
(bron: dissertatie van P. Schelling, 'De Asafs Psalmen. Hun samenhang en achtergrond', Kampen, 1985, p. 39)
5. Een eigen vertaling van de Psalm 77
1. Aan de dirigent, op de wijs van de Jeduthun, van Asaf, een gezang
2. Mijn stem richt zich tot God,
Ik schreeuw het uit,
mijn stem richt zich tot God:
hoor toch naar mij
3. In de dag van mijn benauwdheid zocht ik de Heere om raad.
Mijn hand strekte zich in de nachtelijke uren uit (tot de Heere)
(Mijn hand) hield niet op. Mijn hart (ik zelf) weigerde getroost te worden.
4. (Ook toen ik zei tegen mijzelf): Laat ik aan God denken. Ga ik klagen.
Ja spreek ik klacht op klacht uit...
meer en meer wordt mijn geest daardoor verzwakt Sela
5. U was het die mijn oogleden vasthield.
Onrustig werd ik ervan. Ik sprak zelfs geen woord meer.
6. Ik dacht toen terug aan de dagen van weleer, de jaren van ooit te voren.
7. Ik dacht toen aan mijn snarenspel tijdens de nachtelijke uren.
Mijn hart (in mijzelf) sprak (ik) klacht op klacht uit
omdat mijn geest (het volgende) doorzocht:
8. Verstoot de Heere voor eens en voorgoed?
Zal hij niet opnieuw, ja zal Hij niet nog een keer genadig zijn?
9. Komt er een einde aan zijn altijddurende goedheid?
Houdt Zijn (genaderijke) woord van geslacht op geslacht op?
10. Heeft God vergeten om genade te schenken?
Of heeft Hij door toorn Zijn barmhartigheid opgesloten? Sela
11. En ik dacht:
wat mij van mijn stuk heeft gebracht moet dat zijn
namelijk dat de rechterhand van de Allerhoogste
(zelf) veranderd is.
12. Ik zal de daden van de HEERE vermelden...
Ja laat ik toch (vooral) denken aan de wonderdaden van weleer.
13. Ik zal denken aan elk werk van U
en over Uw daden spreken.
14. O God heilig (bijzonder) is Uw weg. Wie is een God zo groot als God?
15. U bent de (enige) God die aldoor wonderen doet.
U hebt aan de volkeren uw kracht bekendgemaakt.
16. U hebt bevrijd met Uw arm Uw volk, kinderen van Jakob en Jozef. Sela
17. De wateren hebben U gezien, o God, de wateren hebben U gezien
en ze worden steeds angstiger...
Ja zelfs de peilloos diepe wateren bibberen vol angst.
18. De wolken goten water uit. De (pot)dichte (wolken) gaven een geluid
Zelfs uw (bliksem) pijlen gaan...
19. De stem van de donder rolde maar door...
Bliksemschichten hadden de wereld verlicht.
De aarde bibberde en beefde aldoor...
20. Door de zee was Uw weg
en Uw pad was door de watermassa.
Maar (zelfs) Uw hielen werden niet waargenomen.
Of: Door de zee was Uw weg
en uw paden waren door talrijke wateren
Maar uw voetsporen werden niet waargenomen.
21. U leidde (destijds) Uw volk als een kudde
door de hand van Mozes en Aaron.
6. Verantwoording vertaling
6.1. Geen strakke vertaling
Ik heb een speelse vertaling gegeven. Het is doorgaans geen strakke letterlijke vertaling. Tevens heb ik geprobeerd de dichterlijke kant van deze Psalm te laten uitkomen in de vertaling door bijvoorbeeld de woordvolgorde vast te houden (vers 13 en 20) . Daarnaast heb hier en daar uitleggend vertaald (bijvoorbeeld vers 11 door 'zelf' toe te voegen en vers 20 door 'zelfs' toe te voegen enzovoorts) om zo de Psalm verstaanbaar te maken en te laten uitkomen in de vertaling wat Asaf ons wil meegeven. Want daar gaat het om.
6.2. De vertaling van vers 11
Ik vertaal vers 11 niet 'Ik zei' want volgens vers 5 sprak Asaf niet meer hardop maar 'Ik dacht'. Asaf was niet meer instaat om goed over God te spreken. Iets wat juist kenmerkend is voor de Psalmen.
Vers 11 is volgens mij nog steeds een klacht maar ik vertaal dit vers in het verleden. Het aanwijzend voornaamwoord 'hie' is afstandelijk en dient niet met 'dit' maar met 'dat' vertaald te worden. 'Hie' ziet op afstand en dat kan zijn in 'tijd' of 'plaats'. Hier valt te denken aan 'tijd'. Asaf dacht na over hoe hij zelf was destijds en wat er de oorzaak van was dat hij zo er aan toe was. Ondertussen neemt hij bij het schrijven van de Psalm er afstand van door vers 11 te plaatsen in het verleden. Daarom vertaal ik:
11. En ik dacht:
wat mij van mijn stuk heeft gebracht moet dat zijn
namelijk dat de rechterhand van de Allerhoogste
(zelf) veranderd is.
6.3. Asaf stelt zijn geklaag present
In vers 2 en vers 4 stelt Asaf zijn klagen en roepen present door de tegenwoordige tijd te gebruiken.
Ik vertaal daarom vers 2 en 4 als volgt:
2. Mijn stem RICHT zich tot God,
ik SCHREEUW het uit,
mijn stem RICHT zich tot God:
HOOR toch naar mij (ik vertaal gebiedende wijs)
4. (Ook toen ik zei tegen mijzelf):
Laat ik aan God denken.
GA ik klagen.
Ja SPREEK ik zelfs klacht op klacht uit...
meer en meer WORDT mijn geest daardoor verzwakt Sela
6.4 Asaf stelt ook het roemrijke verleden present
Vers 11 bereidt het keerpunt voor omdat Asaf dit vers in het verleden stelt. Zo blijft de klacht in het verleden besloten. Echter vers 12, het begin van de lofzang (zie 4) staat in de tegenwoordige tijd. Het gaat in dit vers om het denken aan Gods grote daden. Asaf stelt het verleden present.
Asaf verhaalt weliswaar Gods daden uit het verleden in de verleden tijd maar dit doet hij niet consequent. Hij gebruikt ook de tegenwoordige tijd. Dit doet hij mijns inziens om Gods daden present te stellen.
Ik vertaal daarom vers 17 en 18 als volgt:
17. De wateren hebben U gezien, o God, de wateren hebben U gezien
en ze WORDEN steeds angstiger...
Zelfs de peilloos diepe wateren BIBBEREN vol angst.
18. De wolken goten water uit. De (pot)dichte (wolken) gaven een geluid
Zelfs uw (bliksem) pijlen GAAN ...
6.5 Kruisstelling
Bij een kruisstelling is het schema ABBA. Vers 13 en 20 voldoen aan deze eisen.
Ik heb daarom vers 13 en 20 in de volgorde van de woorden vertaald.
Ik vertaal:
13. Ik zal denken (A) aan elk werk van U (B)
en over Uw daden (B) spreken (A).
A: Ik zal denken en spreken zijn twee handelingen die op elkaar rijmen qua gedachte.
B: Elk van uw werk en over Uw daden zijn twee objecten die op elkaar rijmen qua gedachte.
20. Door de zee (A) was Uw weg (B)
en Uw pad (B) was door de watermassa heen (A)
A: Door de zee en door de watermassa rijmen qua gedachte op elkaar.
B: Uw weg en Uw pad rijmen qua gedachte ook op elkaar.
6.6. Een alternatieve vertaling van vers 20
Ik heb nog een alternatieve vertaling gegeven:
Door de zee was Uw weg
en Uw paden waren door talrijke wateren
Maar uw voetsporen werden niet waargenomen.
Paden staat namelijk in de BHS tekst (Ketiv) in het meervoud maar de Masoreten lezen (Qere) een enkelvoud. Dit enkelvoud wordt ondersteund door vele handschriften (mlt Mss) en Qumran. Paden, het meervoud, wordt ondersteund door de BHS tekst (Ketiv) en door de Septuaginta, Pesjitta en de Vulgata (Hieronymus).
Men kan ook vertalen 'voetsporen' / 'voetstappen'.
6.7 De Poëtische weg door de zee
Opvallend is het dat zowel de Septuaginta als de Vulgata de kruisstelling die de BHS tekst heeft, hebben door vertaald. Dat heb ik ook gedaan. Daarnaast hebben zij het meervoud van pad, paden, van de BHS gehandhaafd.
De Vulgata vertaling van vers 20 luidt, tussen haakjes achter de Nederlandse vertaling:
In de zee (in mari) Uw weg (via tua)
en (et) Uw paden (semitae tuae) in vele wateren (in aquis multis)
Als men deze tekst netjes aan elkaar schrijft, staat weg en paden in het midden en vormen deze woorden een weg en een pad door de zee en de vele wateren
DOOR DE ZEE was uw weg en uw paden waren DOOR VELE WATEREN.
Asaf baande dus met zijn kruisstelling een prachtige poëtische weg midden door de zee en de vele wateren.
Bij paden (het meervoud van pad) door vele wateren kan men denken aan de doortocht door de Rietzee en later door de Jordaan. Maar Asaf kan paden ook figuurlijk hebben bedoeld. In de zin van: God zorgt altijd voor uitwegen voor Zijn volk. Paden, het meervoud van pad, vormt dan een climax te samen met de vele wateren (eveneens een meervoud). God gaat dus altijd door met het zoeken van uitwegen (meervoud) voor Zijn volk.
7. De inhoud van de Psalm 77
7.1. Waar Asaf wakker van ligt
De vraag waar Asaf wakker van lag, is mijns inziens niet moeilijk te beantwoorden. Hij verwoordt deze in 6 vragen. Let wel het zijn nog vragen. Asaf zegt niet dat God Zijn volk voor eens en voor goed verstoten heeft. Het is nog geen vaststaand feit . Psalm 74 vers 1 eveneens een Psalm van Asaf begint ook met deze vraag.
De laatste vraag van de zes vragen gaat over Gods toorn. Is dat de reden dat God niet meer helpt? In Psalm 78 die volgt op deze Psalm gaat Asaf verder in op de toorn van God (Psalm 78:21, 31 en 38). Hij lijkt daar een evenwichtigere visie er op na te houden.
De klacht geformuleerd in zes vragen luidt:
8. Verstoot de Heere voor eens en voorgoed?
Zal hij niet opnieuw, ja zal Hij niet nog een keer genadig zijn?
9. Komt er een einde aan zijn altijddurende goedheid?
Houdt Zijn (genaderijke) woord van geslacht op geslacht op?
10. Heeft God vergeten om genade te schenken?
Of heeft Hij door toorn Zijn barmhartigheid opgesloten? Sela
(Bron: dissertatie van P. Schelling, 'De Asafs Psalmen. Hun samenhang en achtergrond', Kampen, 1985, p. 132-133)
7.2. De uitkomst die Asaf mag ervaren
In het eerste deel van Psalm 77 (vers 2-11) klaagt Asaf. Hij vergelijkt daarbij zijn huidige toestand met die van vroeger. In vers 4 en 7 (in Hebreeuws 'zachar') lezen we dat Asaf terug dacht. Asaf dacht toen terug aan zijn snarenspel (vers 7). Hij dacht terug hoe Hij toen Gods lof had bezongen vanwege Gods daden. In deel 2 doet Asaf hetzelfde. Hij denkt ook terug (vers 12 in Hebreeuws 'zachar') maar in het tweede deel is dit terug denken anders. Asaf denkt niet terug aan zijn eigen toestand (bevinding) die hij mocht ervaren vanwege Gods daden. Nee Asaf denkt terug aan de daden van God zelf. Zo lezen we in vers 12: 'Ik zal de daden van de HEERE vermelden... Ja laat ik toch (vooral) denken aan wonderdaden van weleer'. Die gerichtheid op Gods objectieve heilsdaden maken Asafs geloof weer levendig.
7.3. Wie is een God zo groot als God?
Asaf begint voor hij Gods daden concreet vermeldt God grootheid te bezingen als hij zegt: 'Wie is een God zo groot als God?' Dr. C. J. Labuschagne heeft in zijn proefschrift (The incomparability of Yahweh in the Old Testament p. 21) beschreven hoe in het Oude Testament Gods onvergelijkbare grootheid (in relatie tot de afgoden) wordt bezongen. Daar is onder andere de retorische wie-vraag bij: Wie is zoals onze God? En de constatering: er is niemand zoals onze God. Met deze retorische wie-vraag leidt Asaf Gods grote daden in.
In vers 17-20 bezingt Asaf in poëtische stijl de uitweg die God baande door de Rietzee. God is zelf niet zichtbaar aanwezig: 'Maar (zelfs) Uw hielen/voetstappen werden niet waargenomen' (20b). God leidde namelijk Zijn kudde door de hand van Mozes en Aaron (vers 21). Met Zijn onzichtbare Rechterhand maakte Hij een weg door de Rietzee maar Zelf nam niemand Hem waar. Zelfs Zijn hielen/voetstappen zag men niet. Toch was Hij erbij door middelen van Zijn grote daden.
7.4. Psalm 78 als vervolg op Psalm 77
Dr. J.J. P. Valeton jr. stelt bij de bespreking van Psalm 78 dat de verzamelaars van onze psalmbundel deze Psalm niet zonder opzet hebben laten volgen op Psalm 77. Dit lijkt mij een terechte opmerking want in Psalm 78 spoort Asaf de ouders aan om hun kinderen te onderwijzen in de grote daden van God uit het verleden (vers 3-8). Door het terugdenken aan deze grote daden kwam Asaf blijkens Psalm 77 zelf uit zijn geestelijke crisis.
Dit vermelden van Gods grote daden aan de kinderen heeft als doel dat zij hun hoop en vertrouwen leren vestigen op God (Psalm 78: 7) en dat zij niet weerspannig zouden worden tegen God zoals hun vaders waren geweest (Psalm 78 vers 8). Vanaf vers 9 (in Psalm 78) verhaalt Asaf hoe trouw de HEERE was voor hun vaderen en hoe weerspannig zij waren. Zo moet het niet dus... Gods toorn was billijk ontstoken tegen Zijn eigen weerspannige volk (Psalm 78: vers 21, 31, 38). Hier corrigeert Asaf zijn klacht uit Psalm 77 waar hij zich afvraagt of God door toorn zijn barmhartigheid heeft toegesloten. De schuld ligt bij het volk en om die reden moet de jongere generatie onderwezen worden in Gods grote daden uit het verleden. Op die manier zal Gods toezegging zijn werking doen van geslacht tot geslacht. Kortom in Psalm 78 wijst Asaf de ouders op hun plichten. Asaf stelt orde op zaken.
7.5. Paulus en Asaf: heeft God Zijn volk verstoten?
Heeft God Zijn volk verstoten? Die vraag heeft ook Paulus aan zichzelf gesteld net als Asaf toen hij de onbekeerlijkheid zag van zijn eigen volk (Romeinen 11:1). Paulus mag echter weten dat hij zelf door genade hoort tot het ware volk van God en dat er gelukkig nog meer zijn in zijn dagen zoals hij net als in de donkere dagen van Elia. Toen waren er ook nog 7000 (Romeinen 11:4). Tevens stelt Paulus dat in de toekomst een groot deel van zijn eigen volk zalig zal worden (Romeinen 11:26). Paulus geeft even een inblik in het geheim van Gods verkiezing (Romeinen 11:28). Dat geheim heeft hem bemoedigd. God verstoot Zijn volk niet. Daar hoeft men niet over wakker te liggen. Hij heeft Zijn trouw aan Israel nooit gekrenkt.
1. Twee vertalingen van Psalm 77 vers 11
Psalm 77 vers 11 is een lastig te vertalen vers. In het Hebreeuws staat een infinitief constructus (sjanot, komt van sjanah wat 'veranderen' betekent). Deze infinitief constructus geeft vertaalruimte. Letterlijk staat er: het veranderen van... Deze infinitief constructus staat in verbinding met de rechterhand van de Allerhoogste
Grofweg zijn er twee mogelijkheden die tegengesteld zijn aan elkaar:
1) Ik zei: dit maakt mij ziek (namelijk): het veranderen van de rechterhand van de Allerhoogste.
2) Ik zei: dit maakt mij (weliswaar) ziek (maar) de rechterhand van de Allerhoogste zal verandering brengen.
In geval 1 is de infinitief constructus een genitief (uitgedrukt in: van) verbinding waarbij de rechterhand van de Allerhoogste het object is van de verandering. Dus de rechterhand van de Allerhoogste is zelf veranderd.
In geval 2 is de infinitief constructus een genitief (uitgedrukt in: van) verbinding waarbij de rechterhand van de Allerhoogste het subject is van het veranderen. Dus de rechterhand van de Allerhoogste zorgt voor de verandering. Deze infinitief constructus verbinding laat bij mogelijkheden toe. Er valt voor beide vertaalmogelijkheden veel te zeggen.
(bron: Biblia Hebraica Stuttgartensia en dr. J.J. P Valeton jr, De Psalmen, Nijmegen, 1913)
2. Andere vertalingen van Psalm 77 vers 11
Er zijn nog andere vertalingen. Die zijn echter niet erg aannemelijk. De eerste luidt als volgt: Ik zei: dit maakt mij zwak: de jaren (sjanot) van de rechterhand van de Allerhoogste. Lastig is het om aan te geven wat Asaf daar mee bedoeld zou hebben. Men kan ook vertalen: Ik zei: dit is mijn bidden/smeken dat de rechterhand van de Allerhoogste verandering zal aanbrengen. Maar ook deze vertaling is minder aannemelijk en wordt door weinig commentaren en/of uitleggers geopperd. Het werkwoord 'chalah' betekent allereerst ( in de piel) zwak maken/ziek maken. Bidden/smeken is een minder aannemelijke vertaling maar ook op dit punt biedt vers 11 vertaalmogelijkheden.
(bron: dr. J. Ridderbos 'De Psalmen' in: 'commentaar op het Oude Testament', Kampen, 1958, p. 282, 283)
3. De twee verschillende vertalingen en twee verschillende betekenissen
Voor het gemak gaan we even van de gebruikelijke twee vertalingen uit (zie 1).
Wie uitgaat van de eerste vertaling mag ook vertalen: 'Dit maakt mij ziek (namelijk) dat de rechterhand van de Allerhoogste veranderd is'.
Wie uitgaat van de tweede vertaling mag ook vertalen: 'Dit maakt mij weliswaar ziek maar de rechterhand van de Allerhoogste zal het (mijn penibele situatie) veranderen'.
Deze twee vertalingen leveren twee verschillende betekenissen op:
In de eerste vertaling is volgens Asaf Gods rechterhand veranderd. Hij helpt niet meer. Het is een klacht zonder vertrouwen.
In de tweede vertaling is het juist Gods rechterhand die de benarde situatie van Asaf zal veranderen. Asaf mag dan ziek zijn vanwege zijn benarde situatie maar Gods rechterhand zal die situatie veranderen.
Kortom volgens de tweede vertaling spreekt Asaf in vers 11b zijn vertrouwen uit.
4. De hoofdindeling van de Psalm 77
Ik heb in punt 1-3 even de vertaalmogelijkheden van Psalm 77 vers 11 aangesneden. Nu wil ik de hoofdindeling van Psalm 77 geven. Psalm 77 kan men in twee grote eenheden indelen:
1. Vers 2 tot 11a of vers 2 tot 11b : de klacht
2. Vers 11b tot 21 of vers 12 tot 21: de lofzang/hymne
De vraag of vers 11b bij de lofzang hoort is afhankelijk van de vertaling. Kortom is vers 11b een kantelvers of behoort het nog helemaal bij de klacht. In vertaling 1 hoort het bij de klacht (zie 1). De rechterhand van de Allerhoogste is veranderd. God helpt niet. In vertaling 2 (zie 1) hoort vers 11b bij het begin van de lofzang want de rechterhand van de allerhoogste zal verandering geven.
Een verdere indeling acht ik voor een globale bespreking van Psalm 77 niet nodig.
(bron: dissertatie van P. Schelling, 'De Asafs Psalmen. Hun samenhang en achtergrond', Kampen, 1985, p. 39)
5. Een eigen vertaling van de Psalm 77
1. Aan de dirigent, op de wijs van de Jeduthun, van Asaf, een gezang
2. Mijn stem richt zich tot God,
Ik schreeuw het uit,
mijn stem richt zich tot God:
hoor toch naar mij
3. In de dag van mijn benauwdheid zocht ik de Heere om raad.
Mijn hand strekte zich in de nachtelijke uren uit (tot de Heere)
(Mijn hand) hield niet op. Mijn hart (ik zelf) weigerde getroost te worden.
4. (Ook toen ik zei tegen mijzelf): Laat ik aan God denken. Ga ik klagen.
Ja spreek ik klacht op klacht uit...
meer en meer wordt mijn geest daardoor verzwakt Sela
5. U was het die mijn oogleden vasthield.
Onrustig werd ik ervan. Ik sprak zelfs geen woord meer.
6. Ik dacht toen terug aan de dagen van weleer, de jaren van ooit te voren.
7. Ik dacht toen aan mijn snarenspel tijdens de nachtelijke uren.
Mijn hart (in mijzelf) sprak (ik) klacht op klacht uit
omdat mijn geest (het volgende) doorzocht:
8. Verstoot de Heere voor eens en voorgoed?
Zal hij niet opnieuw, ja zal Hij niet nog een keer genadig zijn?
9. Komt er een einde aan zijn altijddurende goedheid?
Houdt Zijn (genaderijke) woord van geslacht op geslacht op?
10. Heeft God vergeten om genade te schenken?
Of heeft Hij door toorn Zijn barmhartigheid opgesloten? Sela
11. En ik dacht:
wat mij van mijn stuk heeft gebracht moet dat zijn
namelijk dat de rechterhand van de Allerhoogste
(zelf) veranderd is.
12. Ik zal de daden van de HEERE vermelden...
Ja laat ik toch (vooral) denken aan de wonderdaden van weleer.
13. Ik zal denken aan elk werk van U
en over Uw daden spreken.
14. O God heilig (bijzonder) is Uw weg. Wie is een God zo groot als God?
15. U bent de (enige) God die aldoor wonderen doet.
U hebt aan de volkeren uw kracht bekendgemaakt.
16. U hebt bevrijd met Uw arm Uw volk, kinderen van Jakob en Jozef. Sela
17. De wateren hebben U gezien, o God, de wateren hebben U gezien
en ze worden steeds angstiger...
Ja zelfs de peilloos diepe wateren bibberen vol angst.
18. De wolken goten water uit. De (pot)dichte (wolken) gaven een geluid
Zelfs uw (bliksem) pijlen gaan...
19. De stem van de donder rolde maar door...
Bliksemschichten hadden de wereld verlicht.
De aarde bibberde en beefde aldoor...
20. Door de zee was Uw weg
en Uw pad was door de watermassa.
Maar (zelfs) Uw hielen werden niet waargenomen.
Of: Door de zee was Uw weg
en uw paden waren door talrijke wateren
Maar uw voetsporen werden niet waargenomen.
21. U leidde (destijds) Uw volk als een kudde
door de hand van Mozes en Aaron.
6. Verantwoording vertaling
6.1. Geen strakke vertaling
Ik heb een speelse vertaling gegeven. Het is doorgaans geen strakke letterlijke vertaling. Tevens heb ik geprobeerd de dichterlijke kant van deze Psalm te laten uitkomen in de vertaling door bijvoorbeeld de woordvolgorde vast te houden (vers 13 en 20) . Daarnaast heb hier en daar uitleggend vertaald (bijvoorbeeld vers 11 door 'zelf' toe te voegen en vers 20 door 'zelfs' toe te voegen enzovoorts) om zo de Psalm verstaanbaar te maken en te laten uitkomen in de vertaling wat Asaf ons wil meegeven. Want daar gaat het om.
6.2. De vertaling van vers 11
Ik vertaal vers 11 niet 'Ik zei' want volgens vers 5 sprak Asaf niet meer hardop maar 'Ik dacht'. Asaf was niet meer instaat om goed over God te spreken. Iets wat juist kenmerkend is voor de Psalmen.
Vers 11 is volgens mij nog steeds een klacht maar ik vertaal dit vers in het verleden. Het aanwijzend voornaamwoord 'hie' is afstandelijk en dient niet met 'dit' maar met 'dat' vertaald te worden. 'Hie' ziet op afstand en dat kan zijn in 'tijd' of 'plaats'. Hier valt te denken aan 'tijd'. Asaf dacht na over hoe hij zelf was destijds en wat er de oorzaak van was dat hij zo er aan toe was. Ondertussen neemt hij bij het schrijven van de Psalm er afstand van door vers 11 te plaatsen in het verleden. Daarom vertaal ik:
11. En ik dacht:
wat mij van mijn stuk heeft gebracht moet dat zijn
namelijk dat de rechterhand van de Allerhoogste
(zelf) veranderd is.
6.3. Asaf stelt zijn geklaag present
In vers 2 en vers 4 stelt Asaf zijn klagen en roepen present door de tegenwoordige tijd te gebruiken.
Ik vertaal daarom vers 2 en 4 als volgt:
2. Mijn stem RICHT zich tot God,
ik SCHREEUW het uit,
mijn stem RICHT zich tot God:
HOOR toch naar mij (ik vertaal gebiedende wijs)
4. (Ook toen ik zei tegen mijzelf):
Laat ik aan God denken.
GA ik klagen.
Ja SPREEK ik zelfs klacht op klacht uit...
meer en meer WORDT mijn geest daardoor verzwakt Sela
6.4 Asaf stelt ook het roemrijke verleden present
Vers 11 bereidt het keerpunt voor omdat Asaf dit vers in het verleden stelt. Zo blijft de klacht in het verleden besloten. Echter vers 12, het begin van de lofzang (zie 4) staat in de tegenwoordige tijd. Het gaat in dit vers om het denken aan Gods grote daden. Asaf stelt het verleden present.
Asaf verhaalt weliswaar Gods daden uit het verleden in de verleden tijd maar dit doet hij niet consequent. Hij gebruikt ook de tegenwoordige tijd. Dit doet hij mijns inziens om Gods daden present te stellen.
Ik vertaal daarom vers 17 en 18 als volgt:
17. De wateren hebben U gezien, o God, de wateren hebben U gezien
en ze WORDEN steeds angstiger...
Zelfs de peilloos diepe wateren BIBBEREN vol angst.
18. De wolken goten water uit. De (pot)dichte (wolken) gaven een geluid
Zelfs uw (bliksem) pijlen GAAN ...
6.5 Kruisstelling
Bij een kruisstelling is het schema ABBA. Vers 13 en 20 voldoen aan deze eisen.
Ik heb daarom vers 13 en 20 in de volgorde van de woorden vertaald.
Ik vertaal:
13. Ik zal denken (A) aan elk werk van U (B)
en over Uw daden (B) spreken (A).
A: Ik zal denken en spreken zijn twee handelingen die op elkaar rijmen qua gedachte.
B: Elk van uw werk en over Uw daden zijn twee objecten die op elkaar rijmen qua gedachte.
20. Door de zee (A) was Uw weg (B)
en Uw pad (B) was door de watermassa heen (A)
A: Door de zee en door de watermassa rijmen qua gedachte op elkaar.
B: Uw weg en Uw pad rijmen qua gedachte ook op elkaar.
6.6. Een alternatieve vertaling van vers 20
Ik heb nog een alternatieve vertaling gegeven:
Door de zee was Uw weg
en Uw paden waren door talrijke wateren
Maar uw voetsporen werden niet waargenomen.
Paden staat namelijk in de BHS tekst (Ketiv) in het meervoud maar de Masoreten lezen (Qere) een enkelvoud. Dit enkelvoud wordt ondersteund door vele handschriften (mlt Mss) en Qumran. Paden, het meervoud, wordt ondersteund door de BHS tekst (Ketiv) en door de Septuaginta, Pesjitta en de Vulgata (Hieronymus).
Men kan ook vertalen 'voetsporen' / 'voetstappen'.
6.7 De Poëtische weg door de zee
Opvallend is het dat zowel de Septuaginta als de Vulgata de kruisstelling die de BHS tekst heeft, hebben door vertaald. Dat heb ik ook gedaan. Daarnaast hebben zij het meervoud van pad, paden, van de BHS gehandhaafd.
De Vulgata vertaling van vers 20 luidt, tussen haakjes achter de Nederlandse vertaling:
In de zee (in mari) Uw weg (via tua)
en (et) Uw paden (semitae tuae) in vele wateren (in aquis multis)
Als men deze tekst netjes aan elkaar schrijft, staat weg en paden in het midden en vormen deze woorden een weg en een pad door de zee en de vele wateren
DOOR DE ZEE was uw weg en uw paden waren DOOR VELE WATEREN.
Asaf baande dus met zijn kruisstelling een prachtige poëtische weg midden door de zee en de vele wateren.
Bij paden (het meervoud van pad) door vele wateren kan men denken aan de doortocht door de Rietzee en later door de Jordaan. Maar Asaf kan paden ook figuurlijk hebben bedoeld. In de zin van: God zorgt altijd voor uitwegen voor Zijn volk. Paden, het meervoud van pad, vormt dan een climax te samen met de vele wateren (eveneens een meervoud). God gaat dus altijd door met het zoeken van uitwegen (meervoud) voor Zijn volk.
7. De inhoud van de Psalm 77
7.1. Waar Asaf wakker van ligt
De vraag waar Asaf wakker van lag, is mijns inziens niet moeilijk te beantwoorden. Hij verwoordt deze in 6 vragen. Let wel het zijn nog vragen. Asaf zegt niet dat God Zijn volk voor eens en voor goed verstoten heeft. Het is nog geen vaststaand feit . Psalm 74 vers 1 eveneens een Psalm van Asaf begint ook met deze vraag.
De laatste vraag van de zes vragen gaat over Gods toorn. Is dat de reden dat God niet meer helpt? In Psalm 78 die volgt op deze Psalm gaat Asaf verder in op de toorn van God (Psalm 78:21, 31 en 38). Hij lijkt daar een evenwichtigere visie er op na te houden.
De klacht geformuleerd in zes vragen luidt:
8. Verstoot de Heere voor eens en voorgoed?
Zal hij niet opnieuw, ja zal Hij niet nog een keer genadig zijn?
9. Komt er een einde aan zijn altijddurende goedheid?
Houdt Zijn (genaderijke) woord van geslacht op geslacht op?
10. Heeft God vergeten om genade te schenken?
Of heeft Hij door toorn Zijn barmhartigheid opgesloten? Sela
(Bron: dissertatie van P. Schelling, 'De Asafs Psalmen. Hun samenhang en achtergrond', Kampen, 1985, p. 132-133)
7.2. De uitkomst die Asaf mag ervaren
In het eerste deel van Psalm 77 (vers 2-11) klaagt Asaf. Hij vergelijkt daarbij zijn huidige toestand met die van vroeger. In vers 4 en 7 (in Hebreeuws 'zachar') lezen we dat Asaf terug dacht. Asaf dacht toen terug aan zijn snarenspel (vers 7). Hij dacht terug hoe Hij toen Gods lof had bezongen vanwege Gods daden. In deel 2 doet Asaf hetzelfde. Hij denkt ook terug (vers 12 in Hebreeuws 'zachar') maar in het tweede deel is dit terug denken anders. Asaf denkt niet terug aan zijn eigen toestand (bevinding) die hij mocht ervaren vanwege Gods daden. Nee Asaf denkt terug aan de daden van God zelf. Zo lezen we in vers 12: 'Ik zal de daden van de HEERE vermelden... Ja laat ik toch (vooral) denken aan wonderdaden van weleer'. Die gerichtheid op Gods objectieve heilsdaden maken Asafs geloof weer levendig.
7.3. Wie is een God zo groot als God?
Asaf begint voor hij Gods daden concreet vermeldt God grootheid te bezingen als hij zegt: 'Wie is een God zo groot als God?' Dr. C. J. Labuschagne heeft in zijn proefschrift (The incomparability of Yahweh in the Old Testament p. 21) beschreven hoe in het Oude Testament Gods onvergelijkbare grootheid (in relatie tot de afgoden) wordt bezongen. Daar is onder andere de retorische wie-vraag bij: Wie is zoals onze God? En de constatering: er is niemand zoals onze God. Met deze retorische wie-vraag leidt Asaf Gods grote daden in.
In vers 17-20 bezingt Asaf in poëtische stijl de uitweg die God baande door de Rietzee. God is zelf niet zichtbaar aanwezig: 'Maar (zelfs) Uw hielen/voetstappen werden niet waargenomen' (20b). God leidde namelijk Zijn kudde door de hand van Mozes en Aaron (vers 21). Met Zijn onzichtbare Rechterhand maakte Hij een weg door de Rietzee maar Zelf nam niemand Hem waar. Zelfs Zijn hielen/voetstappen zag men niet. Toch was Hij erbij door middelen van Zijn grote daden.
7.4. Psalm 78 als vervolg op Psalm 77
Dr. J.J. P. Valeton jr. stelt bij de bespreking van Psalm 78 dat de verzamelaars van onze psalmbundel deze Psalm niet zonder opzet hebben laten volgen op Psalm 77. Dit lijkt mij een terechte opmerking want in Psalm 78 spoort Asaf de ouders aan om hun kinderen te onderwijzen in de grote daden van God uit het verleden (vers 3-8). Door het terugdenken aan deze grote daden kwam Asaf blijkens Psalm 77 zelf uit zijn geestelijke crisis.
Dit vermelden van Gods grote daden aan de kinderen heeft als doel dat zij hun hoop en vertrouwen leren vestigen op God (Psalm 78: 7) en dat zij niet weerspannig zouden worden tegen God zoals hun vaders waren geweest (Psalm 78 vers 8). Vanaf vers 9 (in Psalm 78) verhaalt Asaf hoe trouw de HEERE was voor hun vaderen en hoe weerspannig zij waren. Zo moet het niet dus... Gods toorn was billijk ontstoken tegen Zijn eigen weerspannige volk (Psalm 78: vers 21, 31, 38). Hier corrigeert Asaf zijn klacht uit Psalm 77 waar hij zich afvraagt of God door toorn zijn barmhartigheid heeft toegesloten. De schuld ligt bij het volk en om die reden moet de jongere generatie onderwezen worden in Gods grote daden uit het verleden. Op die manier zal Gods toezegging zijn werking doen van geslacht tot geslacht. Kortom in Psalm 78 wijst Asaf de ouders op hun plichten. Asaf stelt orde op zaken.
7.5. Paulus en Asaf: heeft God Zijn volk verstoten?
Heeft God Zijn volk verstoten? Die vraag heeft ook Paulus aan zichzelf gesteld net als Asaf toen hij de onbekeerlijkheid zag van zijn eigen volk (Romeinen 11:1). Paulus mag echter weten dat hij zelf door genade hoort tot het ware volk van God en dat er gelukkig nog meer zijn in zijn dagen zoals hij net als in de donkere dagen van Elia. Toen waren er ook nog 7000 (Romeinen 11:4). Tevens stelt Paulus dat in de toekomst een groot deel van zijn eigen volk zalig zal worden (Romeinen 11:26). Paulus geeft even een inblik in het geheim van Gods verkiezing (Romeinen 11:28). Dat geheim heeft hem bemoedigd. God verstoot Zijn volk niet. Daar hoeft men niet over wakker te liggen. Hij heeft Zijn trouw aan Israel nooit gekrenkt.