Het verbond der genade volgens G.H. Kersten
De gereformeerde dogmatiek
G.H. Kersten schreef 'De gereformeerde dogmatiek'. Hij meende met deze dogmatiek in de lijn van de gereformeerde vaderen te gaan vandaar de naam 'De gereformeerde dogmatiek'. In deel 1 van de gereformeerde dogmatiek kan men de visie van Kersten ten aanzien van het verbond der genade lezen (p. 308-342). In deze dogmatiek gaat Kersten wat betreft zijn visie op het genadeverbond in het spoor van Boston (maar er zijn grote verschillen. Die behandelen we hier niet). Kersten stelt dat de belofte (van het eeuwige leven) van het verbond alleen aan de uitverkorenen in Christus vermaakt zijn. God schonk nimmer de belofte aan de verworpenen (p. 338). Deze visie van Kersten heeft te maken met het feit dat hij schenking en deelachtigmaking als een geheel ziet. Anders is er geen sprake van schenking (p.312). Kersten meende op dit punt gereformeerd te zijn.
Het genadeverbond in het doopformulier en het formulier van het heilig avondmaal.
Kersten wil niets weten van de leer van de drie verbonden. Hij stelt net als Boston dat het verbond van de genade en het verbond van de verlossing samenvalt (p.308 en p 313). Hij is het oneens met Heyns, Woelderink en Jongeleen die vast houden aan de leer van de drie verbonden. Zij wijken af van de gereformeerde theologen (p313). Kersten stelt dat er in het doopformulier en het formulier van het avondmaal slechts sprake is van het genadeverbond. Het is maar een verbond. Het verbond der verlossing komt niet ter sprake (p.309). Kersten meent dus dat de reformatoren leerden dat alleen de uitverkorenen zich bevinden in het genadeverbond. Kersten stelt: 'Het formulier van de heilige doop drukt het zo duidelijk uit, zeggende dat de Heilige Geest toe-eigent wat wij (namelijk de uitverkorenen) reeds in Christus hebben. Welnu zij (uitverkorenen) hebben in Christus de verbondsbetrekking en daaruit alle weldaden van het verbond' (p. 315).
De visie op het genadeverbond. Altijd hetzelfde of toch een verschuiving
In zijn boek 'Het doopformulier' heeft Woelderink terecht gewezen op het ruime karakter van de reformatorische doop. In het doopformulier staat dat God het genade verbond opricht bij de doop met de gedoopte kinderen. Hier spreekt het formulier Genesis 17:2 na waar men kan lezen dat God Zijn verbond opricht (tegenwoordige tijd) met Abraham en zijn natuurlijke zaad. Kersten zegt van deze tekst: 'Wij ontkennen geenszins dat het verbond der genade in de tijd met de uitverkorenen opgericht wordt; wie dat ontkent, moet geheel de Schrift tegenspreken'. Die oprichting is volgens Kersten 'een inplanting in Christus' (p. 316). Op deze manier versmalt Kersten de brede oprichting van het verbond met alle gedoopte kinderen en past deze aan, aan zijn opgedane visie op het genadeverbond. Hij hanteert daarbij het begrip uitverkorenen. Met deze noodgreep koppelt hij het verbond aan Gods eeuwige voornemen. Het verbond der genade in het doopformulier en de Schrift stelt Kersten dus onder de beheersing van de verkiezing. Kersten meent dat deze stevige visie op het verbond van de genade binnen de gereformeerde theologie altijd zo geweest is. Er heeft dus geen verschuiving plaatsgevonden van een brede opvatting van het verbond van de genade naar een meer smalle opvatting van het verbond van de genade in de gereformeerde theologie. Om die reden noemt hij zijn dogmatiek 'De gereformeerde dogmatiek'.
De doop in zondag 27 vraag en antwoord 74
Hier lezen we: Zal men ook de jonge kinderen dopen?
Ja het; want mitsdien zij evenals de volwassenen in het verbond van God en in zijn gemeente begrepen zijn , en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd wordt , zo moeten zij ook door de Doop, als door het teken van het verbond, der Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden , gelijk in het oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is , voor dewelke in het nieuwe Verbond de Doop ingezet is.
De rijkdom van de doop en het verbond
Duidelijk blijkt uit zondag 27 vraag en antwoord 74 dat de kinderen in het genadeverbond begrepen zijn en daarom gedoopt moet worden (het doopformulier spreekt zelfs over moeten wezen). Dit betekent tevens dat de belofte van de vergeving van de zonde en de Heilige Geest, die het geloof werkt aan elk gedoopt kind wordt toegezegd. J.A. Wormser sr. (leefde in de 19de eeuw) heeft gezegd dat het verval van de kerk in zijn dagen kwam doordat men de rijkdom en de reikwijdte van de doop niet meer verstond. Om die reden ging men het zoeken in de verkiezing en wilde men blikken in Gods verborgen raad terwijl God in de doop Zijn handen uitstrekt naar de gedoopte kinderen. Hij richt met hen een eeuwig (altijd geldend van zijn kant) verbond op. Daarom moeten ouders hun kinderen wijzen op de rijkdom van de doop. J.A. Wormser sr. wilde terug naar deze brede verbondsopvatting.
De reikwijdte van de doop en het verbond
Ouders mogen hun kinderen niet van de doop uit sluiten (ze behoren gedoopt te wezen) en theologen met al hun geredeneer mogen de belofte van het eeuwige leven aan elk gedoopt kind gedaan niet weg dogmatiseren en stellen dat het om de uitverkoren kinderen gaat. Dan sluiten zij ook de kinderen uit waarvan Jezus zei: 'Laat ze tot Mij komen'. Het gaat immers om het eeuwige zielenheil van de kinderen der gemeente. Nog wat! De doop zet de kinderen niet alleen apart maar belooft en biedt hen wezenlijk en werkelijk het eeuwige leven aan. Aan Gods eisen om voor Hem te leven, gaan zijn rijke beloften vooraf (Ik ben de HEERE uw God... Gij zult en Gij zult niet). Dat is de juist volgorde. God wil eerst de genade werken en vraagt dan of wij voor Hem willen leven.
De gereformeerde dogmatiek
G.H. Kersten schreef 'De gereformeerde dogmatiek'. Hij meende met deze dogmatiek in de lijn van de gereformeerde vaderen te gaan vandaar de naam 'De gereformeerde dogmatiek'. In deel 1 van de gereformeerde dogmatiek kan men de visie van Kersten ten aanzien van het verbond der genade lezen (p. 308-342). In deze dogmatiek gaat Kersten wat betreft zijn visie op het genadeverbond in het spoor van Boston (maar er zijn grote verschillen. Die behandelen we hier niet). Kersten stelt dat de belofte (van het eeuwige leven) van het verbond alleen aan de uitverkorenen in Christus vermaakt zijn. God schonk nimmer de belofte aan de verworpenen (p. 338). Deze visie van Kersten heeft te maken met het feit dat hij schenking en deelachtigmaking als een geheel ziet. Anders is er geen sprake van schenking (p.312). Kersten meende op dit punt gereformeerd te zijn.
Het genadeverbond in het doopformulier en het formulier van het heilig avondmaal.
Kersten wil niets weten van de leer van de drie verbonden. Hij stelt net als Boston dat het verbond van de genade en het verbond van de verlossing samenvalt (p.308 en p 313). Hij is het oneens met Heyns, Woelderink en Jongeleen die vast houden aan de leer van de drie verbonden. Zij wijken af van de gereformeerde theologen (p313). Kersten stelt dat er in het doopformulier en het formulier van het avondmaal slechts sprake is van het genadeverbond. Het is maar een verbond. Het verbond der verlossing komt niet ter sprake (p.309). Kersten meent dus dat de reformatoren leerden dat alleen de uitverkorenen zich bevinden in het genadeverbond. Kersten stelt: 'Het formulier van de heilige doop drukt het zo duidelijk uit, zeggende dat de Heilige Geest toe-eigent wat wij (namelijk de uitverkorenen) reeds in Christus hebben. Welnu zij (uitverkorenen) hebben in Christus de verbondsbetrekking en daaruit alle weldaden van het verbond' (p. 315).
De visie op het genadeverbond. Altijd hetzelfde of toch een verschuiving
In zijn boek 'Het doopformulier' heeft Woelderink terecht gewezen op het ruime karakter van de reformatorische doop. In het doopformulier staat dat God het genade verbond opricht bij de doop met de gedoopte kinderen. Hier spreekt het formulier Genesis 17:2 na waar men kan lezen dat God Zijn verbond opricht (tegenwoordige tijd) met Abraham en zijn natuurlijke zaad. Kersten zegt van deze tekst: 'Wij ontkennen geenszins dat het verbond der genade in de tijd met de uitverkorenen opgericht wordt; wie dat ontkent, moet geheel de Schrift tegenspreken'. Die oprichting is volgens Kersten 'een inplanting in Christus' (p. 316). Op deze manier versmalt Kersten de brede oprichting van het verbond met alle gedoopte kinderen en past deze aan, aan zijn opgedane visie op het genadeverbond. Hij hanteert daarbij het begrip uitverkorenen. Met deze noodgreep koppelt hij het verbond aan Gods eeuwige voornemen. Het verbond der genade in het doopformulier en de Schrift stelt Kersten dus onder de beheersing van de verkiezing. Kersten meent dat deze stevige visie op het verbond van de genade binnen de gereformeerde theologie altijd zo geweest is. Er heeft dus geen verschuiving plaatsgevonden van een brede opvatting van het verbond van de genade naar een meer smalle opvatting van het verbond van de genade in de gereformeerde theologie. Om die reden noemt hij zijn dogmatiek 'De gereformeerde dogmatiek'.
De doop in zondag 27 vraag en antwoord 74
Hier lezen we: Zal men ook de jonge kinderen dopen?
Ja het; want mitsdien zij evenals de volwassenen in het verbond van God en in zijn gemeente begrepen zijn , en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd wordt , zo moeten zij ook door de Doop, als door het teken van het verbond, der Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden , gelijk in het oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is , voor dewelke in het nieuwe Verbond de Doop ingezet is.
De rijkdom van de doop en het verbond
Duidelijk blijkt uit zondag 27 vraag en antwoord 74 dat de kinderen in het genadeverbond begrepen zijn en daarom gedoopt moet worden (het doopformulier spreekt zelfs over moeten wezen). Dit betekent tevens dat de belofte van de vergeving van de zonde en de Heilige Geest, die het geloof werkt aan elk gedoopt kind wordt toegezegd. J.A. Wormser sr. (leefde in de 19de eeuw) heeft gezegd dat het verval van de kerk in zijn dagen kwam doordat men de rijkdom en de reikwijdte van de doop niet meer verstond. Om die reden ging men het zoeken in de verkiezing en wilde men blikken in Gods verborgen raad terwijl God in de doop Zijn handen uitstrekt naar de gedoopte kinderen. Hij richt met hen een eeuwig (altijd geldend van zijn kant) verbond op. Daarom moeten ouders hun kinderen wijzen op de rijkdom van de doop. J.A. Wormser sr. wilde terug naar deze brede verbondsopvatting.
De reikwijdte van de doop en het verbond
Ouders mogen hun kinderen niet van de doop uit sluiten (ze behoren gedoopt te wezen) en theologen met al hun geredeneer mogen de belofte van het eeuwige leven aan elk gedoopt kind gedaan niet weg dogmatiseren en stellen dat het om de uitverkoren kinderen gaat. Dan sluiten zij ook de kinderen uit waarvan Jezus zei: 'Laat ze tot Mij komen'. Het gaat immers om het eeuwige zielenheil van de kinderen der gemeente. Nog wat! De doop zet de kinderen niet alleen apart maar belooft en biedt hen wezenlijk en werkelijk het eeuwige leven aan. Aan Gods eisen om voor Hem te leven, gaan zijn rijke beloften vooraf (Ik ben de HEERE uw God... Gij zult en Gij zult niet). Dat is de juist volgorde. God wil eerst de genade werken en vraagt dan of wij voor Hem willen leven.