Waarom ds. G. H. Kersten Een beschouwing van het verbond der genade van Thomas Boston in 1931 opnieuw uitgaf
1. De onderzoeksvraag
Op 15 oktober 1931 gaf ds. G.H. Kersten het boek van Thomas Boston Een beschouwing van verbond der genade opnieuw uit.[1] In dit artikel onderzoek ik wat de reden was van deze heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade van Thomas Bostons door ds. G. H. Kersten. De opzet is als volgt: ik bespreek eerst de visie op deze heruitgave van ds. M. Golverdingen en ds. A.T. Huijser. Daarna beoordeel ik deze twee visies en rond ik af met een conclusie.
2 Twee visies op de heruitgave
2.1. De visie van ds. M. Golverdingen op de heruitgave
De visie van ds. M. Golverdingen op de heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade luidt als volgt: “In het soms polemisch getoonzette Woord vooraf geeft ds. Kersten aan dat hij 'na den elders gevoerde strijd' graag een korte beschouwing zou hebben gepubliceerd over de leer van de verbonden. De gelegenheid om daartoe te komen, heeft hem echter voortdurend ontbroken. In de plaats van die publicatie biedt hij nu deze heruitgave aan. Ds. Kersten maakt duidelijk, zonder dat met zoveel woorden te zeggen, dat er tussen de visie van Boston en de verbondsleer, zoals deze door de Gereformeerde Gemeenten is aanvaard, een volledige overeenstemming bestaat. De hoofdgedachte van de leeruitspraak blijkt te corresponderen met de kern van de beschouwing van Boston: de uitverkorenen zijn in Christus, hun Hoofd, van eeuwigheid in het verbond der genade”.[2]
Uit dit citaat kunnen we opmaken dat volgens Golverdingen de uitgave van Een beschouwing van het verbond der genade door ds. Kersten geschiedde om de leeruitspraak van 1931 te verantwoorden. Golverdingen doelt hier op de leeruitspraak van 27 mei 1931 van de Gereformeerden Gemeenten over verbond en verkiezing. [3] De heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade is op 15 oktober 1931. Dat is ruim drie maanden na de leeruitspraak van 1931. De inhoud van de eerste vijf punten van de leeruitspraak van 1931 is dat er maar twee verbonden zijn en dat het verbond der genade onder de beheersing van de uitverkiezing ter zaligheid staat. Die hoofdgedachte vond Kersten volgens Golverdingen terug bij Een beschouwing van verbond der genade van Thomas Boston en dat was de reden van deze heruitgave ruim drie maanden na de leeruitspraak van 1931.
2.2. De visie van ds. A.T. Huijser op de heruitgave
In de Saambinder heeft ds. A. T. Huijser in 2014 in tien afleveringen geschreven over 'De leeruitspraken van 1931'. In zijn 10de aflevering merkt hij op[4]: “Persoonlijk vind ik het jammer dat het ds. Kersten de gelegenheid heeft ontbroken om een korte beschouwing te publiceren over de leer van de verbonden. En dan vooral met betrekking tot de bediening van het Genadeverbond. Hij heeft dit willen vergoeden met de uitgave van “Een beschouwing van het Verbond der genade”, van Thomas Boston. En inderdaad, het eerste deel van dit boek is in het licht van de leeruitspraken uitstekend bruikbaar. Het tweede deel, over de bediening van het Genadeverbond, ligt in dat opzicht minder duidelijk. Nu wordt er wel gesteld dat ds. Kersten hiermee een signaal heeft willen afgeven over de wijze waarop de bediening van het Genadeverbond een plaats moet hebben in de prediking. Dat zou kunnen. Maar eerlijk gezegd kan ik dit niet terugvinden in Kerstens eigen preken. Lees zijn Catechismuspreken, de verschillende prekenbundels en niet te vergeten zijn meditaties over Hebreeën 11 ‘Meer dan overwinnaars’: de lijn van Boston uit het tweede deel van zijn boek vindt u daarin toch niet op gelijke wijze terug. Daarmee kan beslist niet gezegd worden dat er bij ds. Kersten geen welmenend en onvoorwaardelijk aanbod van genade in zijn prediking is geweest aan alle hoorders, integendeel! Genoemde citaten in een eerder artikel spreken daarin voor zich; maar het is toch niet zoals Boston daarover spreekt”.
2.3. Het verschil tussen de visie van Huijser en Golverdingen
Ds. Huijser merkt zoals we zagen (zie 2.2) een belangrijk verschil op tussen Kersten en Boston. Met name als het om de bediening van het genadeverbond gaat, is Kersten volgens Huijser anders dan Boston. Dit is een punt wat Golverdingen niet aanroert (zie 2.1).
Volgens Golverdingen was de heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade van Thomas Boston door ds. Kersten bedoeld om te laten zien dat de leer van de twee verbonden die verwoord wordt in ‘de leeruitspraak van 1931’ in overeenstemming is met de visie van gerenommeerde Thomas Boston. Huijser onderstreept dit maar stelt ook dat Kersten minder interesse had voor de bediening van het genadeverbond zoals Boston die verwoord heeft in Een beschouwing van het verbond der genade. Volgens Huijser week Kersten in zijn aanbieding van de genade af van Boston. Kersten verkondigde wel het welmenend aanbod van genade maar niet zo ruim als Boston.
3. Een beoordeling van deze twee visies en een slotconclusie
3.1. Het voorwoord van Kersten in de heruitgave
Golverdingen stelt dat het voorwoord van ds. Kersten in de heruitgave van Een beschouwing van het genadeverbond' van Thomas Boston polemisch is (zie 2.1). Kersten merkt in het voorwoord heel polemisch op: “Waartoe de leer van de drie verbonden leidt, is te zien in de 'Gereformeerde Geloofsleer' door W. Heyns, hoogleraar aan het Calvin College te Grand Rapids. De hoofdstukken, in dit werk gewijd aan het Genadeverbond vormen een doorlopende bestrijding van wat de kerke Gods niet alleen in deze gewesten, maar ook daar buiten van oude tijden af op grond van de Heilige Schrift aangaande het Verbond heeft voorgestaan. Ook is het diep te betreuren, dat heden ten dage sommige leraren, van wie beter zou mogen verwacht worden, zich hebben opgemaakt tot de strijd tegen de oude leer der oude Gereformeerde kerk. Zij kwamen er zelfs toe de misleidende stelling te leren en halsstarrig te verdedigen dat niet alleen de uitverkorenen, maar met Abrahams natuurlijk zaad het Genadeverbond wordt opgericht en zelf de niet uitverkorenen deel hebben aan de goederen van het Genadeverbond (...) In het Verbond der Genade zijn aan Gods uitverkorenen en aan hen alleen vermaakt alle weldaden voor tijd en eeuwigheid”. [5]
Uit het voorwoord wordt duidelijk welke kant Kersten op wilt. Zijn voornaamste doel van de heruitgave van Een beschouwing van het Verbond der Genade is, de aanhangers van de leer van de drie verbonden die de leer van de twee verbonden ter discussie stellen, te weerleggen zoals Golverdingen terecht stelt.
De vraag is wel of van Een beschouwing van het Verbond der Genade daar geschikt voor is. In zijn voorwoord noemt Kersten namelijk prof. W. Heyns als één van de bestrijders van de leer van de twee verbonden. Het is juist Heyns, die zijn verbondopvatting meent terug te vinden in het doopformulier en zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus. [6] Heyns zou volgens Kersten met zijn visie op het verbond der genade afwijken van het oude gereformeerde spoor. Echter het doopformulier en de Heidelbergse Catechismus vormen het hart van de oude Gereformeerde kerk volgens de Dordtse kerkorde.[7] Logisch zou het dan geweest zijn als Kersten de afwijking van de opvatting van Heyns ten aanzien van het verbond van de genade had aangetoond vanuit het doopformulier en vanuit zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus. Kersten echter toont de juistheid van de leer van de twee verbonden aan met een heruitgave van ‘Een beschouwing van het verbond der genade' van de Schotse pastor Thomas Boston.[8]
3.2. Opmerkelijke verschillen tussen Boston en Kersten
Volgens Huijser is Kersten als het om de bediening van het verbond van de genade gaat minder ruim dan Boston. Kersten had volgens Huijser vooral aandacht voor de leer van de twee verbonden van Boston, verwoordt in het eerste deel van Een beschouwing van het verbond der genade en minder voor diens ruime opvatting van de bediening van het verbond van de genade (zie 2.2). Om te kijken of Huijser het bij het rechte eind heeft, vergelijk ik Kersten met Boston waarbij ik allereerst kijk naar de manier waarop Kersten en Boston omgaan met de reformatorische theologie in het algemeen en met voorstanders van de leer van de drie verbonden in het bijzonder. Vervolgens kijk ik hoe Kersten en Boston omgaan met het woord ‘wereld’ in Johannes 3:16.
Er is allereerst een opmerkelijk verschil hoe Kersten en Boston omgaan met hen die de leer van de drie verbonden aanhangen. In zijn dogmatiek bestrijdt Kersten de voorstanders van de leer van de drie verbonden fel en vooral ook heel stellig. Zo zegt hij: 'Heyns, Woelderink, Schilder en vele Christelijk Gereformeerden borduren op ditzelfde stramien (dat elk natuurlijk kind van gelovig ouders reeds in het verbond is opgenomen 'van zijn geboorte af' H.R. ) en wijken in het geheel af van al de Gereformeerde theologen.”[9]
Boston zegt over de voorstanders van de leer van de drie verbonden: “Het verbond der verlossing en der genade zijn niet twee onderscheiden verbonden maar een en hetzelfde verbond. Ik weet dat vele Godgeleerden zich in deze zaak anders uitdrukken en dat met verschillende bedoelingen, waarbij enkele beslist niet nadelig zijn ten aanzien van de leer van de genade.” [10]
Als we het bovenstaande evalueren valt op dat Kersten diverse namen van theologen en zelfs een kerkverband expliciet noemt als hij de voorstanders van de leer van de drie verbonden bestrijdt. Bovendien is Kersten er stellig van overtuigd dat deze theologen en het genoemde kerkverband afwijken van al de Gereformeerde theologen. Boston echter noemt geen namen van de voorstanders van de leer van de drie verbonden maar hij zegt wel dat er veel Godgeleerden zijn die het verbond der verlossing en het verbond der genade niet vereenzelvigen (dus leren dat er drie verbonden zijn). Zij drukken zich, volgens hem, anders uit en van enkele theologen geldt dat hun opvatting niet ten koste gaat van de leer van de genade. Boston heeft er dan niets op tegen.
We kunnen dus concluderen dat Boston zich veel milder uitdrukt dan Kersten als het om het verschil in verbondsbeschouwing gaat. Boston erkent de verschillende verbondsbeschouwingen die er zijn onder de gereformeerden en is voorzichtiger met zijn oordeel jegens hen die afwijken van zijn beschouwing van het verbond der genade dan Kersten. Hij neemt hen niet de maat maar wijst wel op het gevaar. De leer van de genade kan in de knel raken. Boston noemt ook geen namen van hen die afwijken van zijn visie op het verbond der genade. Kersten doet dat wel. Boston gaat dus in vergelijking met Kersten irenisch te werk.
Dat Boston minder stellig is in zijn verbondsbeschouwing blijkt ook uit de titel van zijn boek die in het Engels luidt “A view of the covenant of grace”. In de Nederlandse taal luidt deze titel: “Een zienswijze van het genadeverbond''. Boston gebruikt heel bescheiden het onbepaald lidwoord ‘een’. Kersten daarentegen gebruikt het bepaalde lidwoord ‘dé’[11] in de titel van zijn dogmatiek. De titel luidt: “Dé gereformeerde dogmatiek voor de gemeenten toegelicht”. Pieter Rouwendal merkt op dat Kersten in deze dogmatiek wanneer hij reformatorische theologen citeert, veelvuldig doet voorkomen alsof deze selectie de zienswijze is van al de reformatorische theologen.[12] Gemeenteleden krijgen dus het idee dat Kersten in zijn dogmatiek dé gereformeerde leer weergeeft. In werkelijkheid is het een selectie zonder dat Kersten dit verantwoordt.
Een tweede verschil tussen Kersten en Boston betreft de bediening[13] van het verbond van de genade. Voor Boston is Johannes 3:16 een heel belangrijke tekst omdat deze tekst de onbegrensde reikwijdte van de bediening van het verbond van de genade aan geeft. Boston stelt namelijk, als hij de bediening van het verbond van de genade behandeld, dat Jezus de Zaligmaker is van heel het menselijke geslacht (to sinners of mankind indefinitely).[14] Boston leidt dit af uit Johannes 3:16. Het woord ‘wereld’ in Johannes 3:16 duidt volgens Boston op alle zondaren van het menselijke geslacht. Zij hebben de volmacht om Jezus aan te grijpen.[15] Boston merkt in een preek op als hij Johannes 3:16 aanhaalt om aan te geven aan wie Christus geschonken wordt: “U ziet hier dat het zich uitstrekt tot de wereld, de wereld van de mensen, om daarmee wel de gevallen engelen, maar niemand van het gevalle geslacht van Adam uit te sluiten. Daarom zegt de profeet: ‘Een Zoon is ons gegeven’. Degenen die deze Gave beknotten en inperken, zullen daarvoor niet de goedkeuring van Christus, evenmin die van Zijn Vader krijgen, want door dat beknotten en inperken wordt noch Hij noch de Vader geëerd.[16]
Kersten daarentegen leest het woord ‘wereld’ in Johannes 3:16 inperkend. Het gaat om ‘de wereld der uitverkorenen’. Kersten zegt als hij, naar eigen zeggen, de gruwelijke leer van de remonstranten bespreekt: “In Joh. 3:16 staat geschreven: “Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft”. Wil dat nu zeggen, dat God alle mensen liefgehad heeft ter zaligheid en dat het dan niettegenstaande die liefde, van de gevallen mens toch nog afhangt of hij geloven zal en het eeuwige leven beërven? Wat voor een liefde Gods moet toch wel de arminiaanse liefde zijn? Want het zijn de arminianen, die aldus spreken. Zij verdraaien echter Gods Woord tot hun eigen verderf. Wel tienmaal leest ge van “de wereld” in betrekking tot de Middelaar. Hij is het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1:29). Hij wordt genoemd de Zaligmaker der wereld (Joh. 4:42). Hij is het Licht der wereld (Joh. 8:12). God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende (2 Cor. 5:19) enz. Wat betekent nu in al die teksten de wereld? De wereld betekent volstrekt niet alle mensen. De Heere Jezus zegt Zelf: “Ik bid niet voor de wereld; maar voor degenen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt”. De liefde Gods is tot de wereld der uitverkorenen.”[17]
3.3 Slotconclusie
Volgens Golverdingen en Huijser was de reden waarom Kersten Een beschouwing van het verbond der genade van Boston opnieuw uitgaf, dat het Kersten ontbroken had aan tijd om zelf een werk uit te geven over het genadeverbond (zie 2.1 en 2.2). Golverdingen denkt dat Kersten koos voor deze heruitgave omdat “er tussen de visie van Boston en de verbondsleer, zoals deze door de Gereformeerde Gemeenten is aanvaard, een volledige overeenstemming bestaat. De hoofdgedachte van de leeruitspraak (van 1931 H.R.) blijkt te corresponderen met de kern van de beschouwing van Boston: de uitverkorenen zijn in Christus, hun Hoofd, van eeuwigheid in het verbond der genade’’ (zie 2.1). De vraag echter is of deze heruitgave geschikt was om de leeruitspraak van 1931 te motiveren. Volgens Kersten zou Heyns, een voorstander van de leer van de drie verbonden, afwijken van de verbondsleer van de oude Gereformeerde Kerk (3.1). Heyns echter beriep zich op het doopformulier en op zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus die in de oude Gereformeerde Kerk gezaghebbend waren en niet op Boston. De heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade van Boston was volgens Golverdingen en Huijser dus een verlegenheidoplossing. Het had Kersten ontbroken aan tijd. Beiden beroepen zich op het voorwoord wat Kersten schreef in dit boek (zie 2.1 en 2.2). Huijser meent echter dat als Kersten de tijd had gehad om een eigen beschouwing uit te geven van het verbond van de genade deze op het punt van de bediening van het verbond van de genade er anders uit zou hebben gezien dan die in de heruitgave van het werk van Boston. Uit mijn beperkte onderzoek concludeer ik (zie 3.2) dat Huijser een goed punt heeft. Boston was zo concludeer ik milder richting de voorstanders van de leer van de drie verbonden dan Kersten en Boston was tegen inperking van het begrip ‘wereld’ in bijvoorbeeld Johannes 3:16. Kersten echter perkte het woord ‘’wereld’ in Johannes 3:16 juist in.
Mijns inziens had de heruitgave van het werk van Boston door Kersten als voornaamste doel, de voorstanders van de leer van de drie verbonden te laten zien dat de leeruitspraak van 1931 overeenstemde met het werk van geliefde Boston. Vanwege een gebrek aan tijd was Kersten niet toegekomen aan een eigen uitgave van het verbond van de genade. De heruitgave van 1931 was dus een verlegenheidsoplossing. Met Boston had Kersten echter een sterke troef in handen op het punt van de leer van de twee verbonden en daar ging het Kersten om. Dat Boston ruimer was op het punt van de bediening van het verbond van de genade dan Kersten zelf nam Kersten op de koop toe.
Noten:
[1] De eerste uitgave in ons land is in 1741. De oorspronkelijke titel van het boek luidt: A view of the covenant of grace.
[2] M. Golverdingen, Om het behoud van een kerk. Licht en schaduw in de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten 1928-1948, Houten, 2004, 51
[3] M. Golverdingen, Om het behoud van een kerk, 48-49
[4] A.T Huijser, ‘De leeruitspraken van 1931’, Saambinder, 28-8-2014, 6.
[5] G.H. Kersten, ‘Den lezer heil!’, in: Thomas Boston, Een beschouwing van het verbond der genade, Rotterdam, 1931, 8.
[6] W. Heyns, Gereformeerde Geloofsleer, Sneek, 1916, 139
[7] In artikel 53 van de DKO staat dat predikanten de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde kerk moeten ondertekenen. De Heidelbergse catechismus maakt deel uit van deze belijdenisgeschriften. In artikel 58 van de DKO staat dat de predikanten bij het dopen van zowel de jonge kinderen als bejaarde personen de formulieren van de instelling de Doop zullen gebruiken. In artikel 68 van de DKO staat dat de predikanten op de zondag ordelijke in de namiddag zullen preken over de hoofdsom van de christelijk leer in de catechismus vervat die tegenwoordig in de Nederlandse kerken aangenomen is. Zij zullen die in het kort uitleggen.
[8] Volgens Kersten richt de Drie-enige God in de doop het genadeverbond op met de uitverkorenen. De Vader verzegelt dat Hij met hen het verbond van de genade opricht en hen aanneemt als erfgenamen, de Zoon wat verzegelt dat Hij hen wast in Zijn bloed en de Geest verzegelt dat Hij hen zal toe-eigenen alles wat zij reeds in Christus hebben (G.H. Kersten, Korte lessen over Kort Begrip, Houten, 2008, 135-136)
[9] Ds. G.H. Kersten, De Gereformeerde Dogmatiek voor de gemeenten toegelicht, Utrecht, 1966, deel 1, 313
[10] Een beschouwing van het verbond der Genade, 66
[11] Kersten kan dit gedaan hebben om leden niet in verwarring te brengen of omdat “Dé gereformeerde dogmatiek voor gemeenteleden” toegelicht nu eenmaal beter staat dan “Gereformeerde dogmatiek voor gemeenteleden toegelicht”.
[12] P. Rouwendal, ‘The Reformed Dogmatics of Kersten Compared with Those of His Older Contemporaries, Abraham Kuyper and Herman Bavinck’, in: Puritan Reformed Journal, 2 Juli 2009, 118
[13] Boston spreekt in hoofdstuk 4 (head 4) in A view of the convenant of grace, over ‘the administration’ of the covenant of grace.
[14] Boston, Een beschouwing van het verbond der genade, 223. Zie ook Dr. C. Graafland, Van Calvijn tot Comrie, Zoetermeer, 1994, 306.
[15] Een beschouwing van het Verbond der genade, 228
[16] Thomas Boston, Men noemt Zijn naam. Preken over de namen van Christus, Kampen, 2009, 49
[17] G.H. Kersten, Korte lessen over Kort Begrip, Houten, 2008, 52
1. De onderzoeksvraag
Op 15 oktober 1931 gaf ds. G.H. Kersten het boek van Thomas Boston Een beschouwing van verbond der genade opnieuw uit.[1] In dit artikel onderzoek ik wat de reden was van deze heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade van Thomas Bostons door ds. G. H. Kersten. De opzet is als volgt: ik bespreek eerst de visie op deze heruitgave van ds. M. Golverdingen en ds. A.T. Huijser. Daarna beoordeel ik deze twee visies en rond ik af met een conclusie.
2 Twee visies op de heruitgave
2.1. De visie van ds. M. Golverdingen op de heruitgave
De visie van ds. M. Golverdingen op de heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade luidt als volgt: “In het soms polemisch getoonzette Woord vooraf geeft ds. Kersten aan dat hij 'na den elders gevoerde strijd' graag een korte beschouwing zou hebben gepubliceerd over de leer van de verbonden. De gelegenheid om daartoe te komen, heeft hem echter voortdurend ontbroken. In de plaats van die publicatie biedt hij nu deze heruitgave aan. Ds. Kersten maakt duidelijk, zonder dat met zoveel woorden te zeggen, dat er tussen de visie van Boston en de verbondsleer, zoals deze door de Gereformeerde Gemeenten is aanvaard, een volledige overeenstemming bestaat. De hoofdgedachte van de leeruitspraak blijkt te corresponderen met de kern van de beschouwing van Boston: de uitverkorenen zijn in Christus, hun Hoofd, van eeuwigheid in het verbond der genade”.[2]
Uit dit citaat kunnen we opmaken dat volgens Golverdingen de uitgave van Een beschouwing van het verbond der genade door ds. Kersten geschiedde om de leeruitspraak van 1931 te verantwoorden. Golverdingen doelt hier op de leeruitspraak van 27 mei 1931 van de Gereformeerden Gemeenten over verbond en verkiezing. [3] De heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade is op 15 oktober 1931. Dat is ruim drie maanden na de leeruitspraak van 1931. De inhoud van de eerste vijf punten van de leeruitspraak van 1931 is dat er maar twee verbonden zijn en dat het verbond der genade onder de beheersing van de uitverkiezing ter zaligheid staat. Die hoofdgedachte vond Kersten volgens Golverdingen terug bij Een beschouwing van verbond der genade van Thomas Boston en dat was de reden van deze heruitgave ruim drie maanden na de leeruitspraak van 1931.
2.2. De visie van ds. A.T. Huijser op de heruitgave
In de Saambinder heeft ds. A. T. Huijser in 2014 in tien afleveringen geschreven over 'De leeruitspraken van 1931'. In zijn 10de aflevering merkt hij op[4]: “Persoonlijk vind ik het jammer dat het ds. Kersten de gelegenheid heeft ontbroken om een korte beschouwing te publiceren over de leer van de verbonden. En dan vooral met betrekking tot de bediening van het Genadeverbond. Hij heeft dit willen vergoeden met de uitgave van “Een beschouwing van het Verbond der genade”, van Thomas Boston. En inderdaad, het eerste deel van dit boek is in het licht van de leeruitspraken uitstekend bruikbaar. Het tweede deel, over de bediening van het Genadeverbond, ligt in dat opzicht minder duidelijk. Nu wordt er wel gesteld dat ds. Kersten hiermee een signaal heeft willen afgeven over de wijze waarop de bediening van het Genadeverbond een plaats moet hebben in de prediking. Dat zou kunnen. Maar eerlijk gezegd kan ik dit niet terugvinden in Kerstens eigen preken. Lees zijn Catechismuspreken, de verschillende prekenbundels en niet te vergeten zijn meditaties over Hebreeën 11 ‘Meer dan overwinnaars’: de lijn van Boston uit het tweede deel van zijn boek vindt u daarin toch niet op gelijke wijze terug. Daarmee kan beslist niet gezegd worden dat er bij ds. Kersten geen welmenend en onvoorwaardelijk aanbod van genade in zijn prediking is geweest aan alle hoorders, integendeel! Genoemde citaten in een eerder artikel spreken daarin voor zich; maar het is toch niet zoals Boston daarover spreekt”.
2.3. Het verschil tussen de visie van Huijser en Golverdingen
Ds. Huijser merkt zoals we zagen (zie 2.2) een belangrijk verschil op tussen Kersten en Boston. Met name als het om de bediening van het genadeverbond gaat, is Kersten volgens Huijser anders dan Boston. Dit is een punt wat Golverdingen niet aanroert (zie 2.1).
Volgens Golverdingen was de heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade van Thomas Boston door ds. Kersten bedoeld om te laten zien dat de leer van de twee verbonden die verwoord wordt in ‘de leeruitspraak van 1931’ in overeenstemming is met de visie van gerenommeerde Thomas Boston. Huijser onderstreept dit maar stelt ook dat Kersten minder interesse had voor de bediening van het genadeverbond zoals Boston die verwoord heeft in Een beschouwing van het verbond der genade. Volgens Huijser week Kersten in zijn aanbieding van de genade af van Boston. Kersten verkondigde wel het welmenend aanbod van genade maar niet zo ruim als Boston.
3. Een beoordeling van deze twee visies en een slotconclusie
3.1. Het voorwoord van Kersten in de heruitgave
Golverdingen stelt dat het voorwoord van ds. Kersten in de heruitgave van Een beschouwing van het genadeverbond' van Thomas Boston polemisch is (zie 2.1). Kersten merkt in het voorwoord heel polemisch op: “Waartoe de leer van de drie verbonden leidt, is te zien in de 'Gereformeerde Geloofsleer' door W. Heyns, hoogleraar aan het Calvin College te Grand Rapids. De hoofdstukken, in dit werk gewijd aan het Genadeverbond vormen een doorlopende bestrijding van wat de kerke Gods niet alleen in deze gewesten, maar ook daar buiten van oude tijden af op grond van de Heilige Schrift aangaande het Verbond heeft voorgestaan. Ook is het diep te betreuren, dat heden ten dage sommige leraren, van wie beter zou mogen verwacht worden, zich hebben opgemaakt tot de strijd tegen de oude leer der oude Gereformeerde kerk. Zij kwamen er zelfs toe de misleidende stelling te leren en halsstarrig te verdedigen dat niet alleen de uitverkorenen, maar met Abrahams natuurlijk zaad het Genadeverbond wordt opgericht en zelf de niet uitverkorenen deel hebben aan de goederen van het Genadeverbond (...) In het Verbond der Genade zijn aan Gods uitverkorenen en aan hen alleen vermaakt alle weldaden voor tijd en eeuwigheid”. [5]
Uit het voorwoord wordt duidelijk welke kant Kersten op wilt. Zijn voornaamste doel van de heruitgave van Een beschouwing van het Verbond der Genade is, de aanhangers van de leer van de drie verbonden die de leer van de twee verbonden ter discussie stellen, te weerleggen zoals Golverdingen terecht stelt.
De vraag is wel of van Een beschouwing van het Verbond der Genade daar geschikt voor is. In zijn voorwoord noemt Kersten namelijk prof. W. Heyns als één van de bestrijders van de leer van de twee verbonden. Het is juist Heyns, die zijn verbondopvatting meent terug te vinden in het doopformulier en zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus. [6] Heyns zou volgens Kersten met zijn visie op het verbond der genade afwijken van het oude gereformeerde spoor. Echter het doopformulier en de Heidelbergse Catechismus vormen het hart van de oude Gereformeerde kerk volgens de Dordtse kerkorde.[7] Logisch zou het dan geweest zijn als Kersten de afwijking van de opvatting van Heyns ten aanzien van het verbond van de genade had aangetoond vanuit het doopformulier en vanuit zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus. Kersten echter toont de juistheid van de leer van de twee verbonden aan met een heruitgave van ‘Een beschouwing van het verbond der genade' van de Schotse pastor Thomas Boston.[8]
3.2. Opmerkelijke verschillen tussen Boston en Kersten
Volgens Huijser is Kersten als het om de bediening van het verbond van de genade gaat minder ruim dan Boston. Kersten had volgens Huijser vooral aandacht voor de leer van de twee verbonden van Boston, verwoordt in het eerste deel van Een beschouwing van het verbond der genade en minder voor diens ruime opvatting van de bediening van het verbond van de genade (zie 2.2). Om te kijken of Huijser het bij het rechte eind heeft, vergelijk ik Kersten met Boston waarbij ik allereerst kijk naar de manier waarop Kersten en Boston omgaan met de reformatorische theologie in het algemeen en met voorstanders van de leer van de drie verbonden in het bijzonder. Vervolgens kijk ik hoe Kersten en Boston omgaan met het woord ‘wereld’ in Johannes 3:16.
Er is allereerst een opmerkelijk verschil hoe Kersten en Boston omgaan met hen die de leer van de drie verbonden aanhangen. In zijn dogmatiek bestrijdt Kersten de voorstanders van de leer van de drie verbonden fel en vooral ook heel stellig. Zo zegt hij: 'Heyns, Woelderink, Schilder en vele Christelijk Gereformeerden borduren op ditzelfde stramien (dat elk natuurlijk kind van gelovig ouders reeds in het verbond is opgenomen 'van zijn geboorte af' H.R. ) en wijken in het geheel af van al de Gereformeerde theologen.”[9]
Boston zegt over de voorstanders van de leer van de drie verbonden: “Het verbond der verlossing en der genade zijn niet twee onderscheiden verbonden maar een en hetzelfde verbond. Ik weet dat vele Godgeleerden zich in deze zaak anders uitdrukken en dat met verschillende bedoelingen, waarbij enkele beslist niet nadelig zijn ten aanzien van de leer van de genade.” [10]
Als we het bovenstaande evalueren valt op dat Kersten diverse namen van theologen en zelfs een kerkverband expliciet noemt als hij de voorstanders van de leer van de drie verbonden bestrijdt. Bovendien is Kersten er stellig van overtuigd dat deze theologen en het genoemde kerkverband afwijken van al de Gereformeerde theologen. Boston echter noemt geen namen van de voorstanders van de leer van de drie verbonden maar hij zegt wel dat er veel Godgeleerden zijn die het verbond der verlossing en het verbond der genade niet vereenzelvigen (dus leren dat er drie verbonden zijn). Zij drukken zich, volgens hem, anders uit en van enkele theologen geldt dat hun opvatting niet ten koste gaat van de leer van de genade. Boston heeft er dan niets op tegen.
We kunnen dus concluderen dat Boston zich veel milder uitdrukt dan Kersten als het om het verschil in verbondsbeschouwing gaat. Boston erkent de verschillende verbondsbeschouwingen die er zijn onder de gereformeerden en is voorzichtiger met zijn oordeel jegens hen die afwijken van zijn beschouwing van het verbond der genade dan Kersten. Hij neemt hen niet de maat maar wijst wel op het gevaar. De leer van de genade kan in de knel raken. Boston noemt ook geen namen van hen die afwijken van zijn visie op het verbond der genade. Kersten doet dat wel. Boston gaat dus in vergelijking met Kersten irenisch te werk.
Dat Boston minder stellig is in zijn verbondsbeschouwing blijkt ook uit de titel van zijn boek die in het Engels luidt “A view of the covenant of grace”. In de Nederlandse taal luidt deze titel: “Een zienswijze van het genadeverbond''. Boston gebruikt heel bescheiden het onbepaald lidwoord ‘een’. Kersten daarentegen gebruikt het bepaalde lidwoord ‘dé’[11] in de titel van zijn dogmatiek. De titel luidt: “Dé gereformeerde dogmatiek voor de gemeenten toegelicht”. Pieter Rouwendal merkt op dat Kersten in deze dogmatiek wanneer hij reformatorische theologen citeert, veelvuldig doet voorkomen alsof deze selectie de zienswijze is van al de reformatorische theologen.[12] Gemeenteleden krijgen dus het idee dat Kersten in zijn dogmatiek dé gereformeerde leer weergeeft. In werkelijkheid is het een selectie zonder dat Kersten dit verantwoordt.
Een tweede verschil tussen Kersten en Boston betreft de bediening[13] van het verbond van de genade. Voor Boston is Johannes 3:16 een heel belangrijke tekst omdat deze tekst de onbegrensde reikwijdte van de bediening van het verbond van de genade aan geeft. Boston stelt namelijk, als hij de bediening van het verbond van de genade behandeld, dat Jezus de Zaligmaker is van heel het menselijke geslacht (to sinners of mankind indefinitely).[14] Boston leidt dit af uit Johannes 3:16. Het woord ‘wereld’ in Johannes 3:16 duidt volgens Boston op alle zondaren van het menselijke geslacht. Zij hebben de volmacht om Jezus aan te grijpen.[15] Boston merkt in een preek op als hij Johannes 3:16 aanhaalt om aan te geven aan wie Christus geschonken wordt: “U ziet hier dat het zich uitstrekt tot de wereld, de wereld van de mensen, om daarmee wel de gevallen engelen, maar niemand van het gevalle geslacht van Adam uit te sluiten. Daarom zegt de profeet: ‘Een Zoon is ons gegeven’. Degenen die deze Gave beknotten en inperken, zullen daarvoor niet de goedkeuring van Christus, evenmin die van Zijn Vader krijgen, want door dat beknotten en inperken wordt noch Hij noch de Vader geëerd.[16]
Kersten daarentegen leest het woord ‘wereld’ in Johannes 3:16 inperkend. Het gaat om ‘de wereld der uitverkorenen’. Kersten zegt als hij, naar eigen zeggen, de gruwelijke leer van de remonstranten bespreekt: “In Joh. 3:16 staat geschreven: “Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft”. Wil dat nu zeggen, dat God alle mensen liefgehad heeft ter zaligheid en dat het dan niettegenstaande die liefde, van de gevallen mens toch nog afhangt of hij geloven zal en het eeuwige leven beërven? Wat voor een liefde Gods moet toch wel de arminiaanse liefde zijn? Want het zijn de arminianen, die aldus spreken. Zij verdraaien echter Gods Woord tot hun eigen verderf. Wel tienmaal leest ge van “de wereld” in betrekking tot de Middelaar. Hij is het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1:29). Hij wordt genoemd de Zaligmaker der wereld (Joh. 4:42). Hij is het Licht der wereld (Joh. 8:12). God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende (2 Cor. 5:19) enz. Wat betekent nu in al die teksten de wereld? De wereld betekent volstrekt niet alle mensen. De Heere Jezus zegt Zelf: “Ik bid niet voor de wereld; maar voor degenen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt”. De liefde Gods is tot de wereld der uitverkorenen.”[17]
3.3 Slotconclusie
Volgens Golverdingen en Huijser was de reden waarom Kersten Een beschouwing van het verbond der genade van Boston opnieuw uitgaf, dat het Kersten ontbroken had aan tijd om zelf een werk uit te geven over het genadeverbond (zie 2.1 en 2.2). Golverdingen denkt dat Kersten koos voor deze heruitgave omdat “er tussen de visie van Boston en de verbondsleer, zoals deze door de Gereformeerde Gemeenten is aanvaard, een volledige overeenstemming bestaat. De hoofdgedachte van de leeruitspraak (van 1931 H.R.) blijkt te corresponderen met de kern van de beschouwing van Boston: de uitverkorenen zijn in Christus, hun Hoofd, van eeuwigheid in het verbond der genade’’ (zie 2.1). De vraag echter is of deze heruitgave geschikt was om de leeruitspraak van 1931 te motiveren. Volgens Kersten zou Heyns, een voorstander van de leer van de drie verbonden, afwijken van de verbondsleer van de oude Gereformeerde Kerk (3.1). Heyns echter beriep zich op het doopformulier en op zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus die in de oude Gereformeerde Kerk gezaghebbend waren en niet op Boston. De heruitgave van Een beschouwing van het verbond der genade van Boston was volgens Golverdingen en Huijser dus een verlegenheidoplossing. Het had Kersten ontbroken aan tijd. Beiden beroepen zich op het voorwoord wat Kersten schreef in dit boek (zie 2.1 en 2.2). Huijser meent echter dat als Kersten de tijd had gehad om een eigen beschouwing uit te geven van het verbond van de genade deze op het punt van de bediening van het verbond van de genade er anders uit zou hebben gezien dan die in de heruitgave van het werk van Boston. Uit mijn beperkte onderzoek concludeer ik (zie 3.2) dat Huijser een goed punt heeft. Boston was zo concludeer ik milder richting de voorstanders van de leer van de drie verbonden dan Kersten en Boston was tegen inperking van het begrip ‘wereld’ in bijvoorbeeld Johannes 3:16. Kersten echter perkte het woord ‘’wereld’ in Johannes 3:16 juist in.
Mijns inziens had de heruitgave van het werk van Boston door Kersten als voornaamste doel, de voorstanders van de leer van de drie verbonden te laten zien dat de leeruitspraak van 1931 overeenstemde met het werk van geliefde Boston. Vanwege een gebrek aan tijd was Kersten niet toegekomen aan een eigen uitgave van het verbond van de genade. De heruitgave van 1931 was dus een verlegenheidsoplossing. Met Boston had Kersten echter een sterke troef in handen op het punt van de leer van de twee verbonden en daar ging het Kersten om. Dat Boston ruimer was op het punt van de bediening van het verbond van de genade dan Kersten zelf nam Kersten op de koop toe.
Noten:
[1] De eerste uitgave in ons land is in 1741. De oorspronkelijke titel van het boek luidt: A view of the covenant of grace.
[2] M. Golverdingen, Om het behoud van een kerk. Licht en schaduw in de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten 1928-1948, Houten, 2004, 51
[3] M. Golverdingen, Om het behoud van een kerk, 48-49
[4] A.T Huijser, ‘De leeruitspraken van 1931’, Saambinder, 28-8-2014, 6.
[5] G.H. Kersten, ‘Den lezer heil!’, in: Thomas Boston, Een beschouwing van het verbond der genade, Rotterdam, 1931, 8.
[6] W. Heyns, Gereformeerde Geloofsleer, Sneek, 1916, 139
[7] In artikel 53 van de DKO staat dat predikanten de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde kerk moeten ondertekenen. De Heidelbergse catechismus maakt deel uit van deze belijdenisgeschriften. In artikel 58 van de DKO staat dat de predikanten bij het dopen van zowel de jonge kinderen als bejaarde personen de formulieren van de instelling de Doop zullen gebruiken. In artikel 68 van de DKO staat dat de predikanten op de zondag ordelijke in de namiddag zullen preken over de hoofdsom van de christelijk leer in de catechismus vervat die tegenwoordig in de Nederlandse kerken aangenomen is. Zij zullen die in het kort uitleggen.
[8] Volgens Kersten richt de Drie-enige God in de doop het genadeverbond op met de uitverkorenen. De Vader verzegelt dat Hij met hen het verbond van de genade opricht en hen aanneemt als erfgenamen, de Zoon wat verzegelt dat Hij hen wast in Zijn bloed en de Geest verzegelt dat Hij hen zal toe-eigenen alles wat zij reeds in Christus hebben (G.H. Kersten, Korte lessen over Kort Begrip, Houten, 2008, 135-136)
[9] Ds. G.H. Kersten, De Gereformeerde Dogmatiek voor de gemeenten toegelicht, Utrecht, 1966, deel 1, 313
[10] Een beschouwing van het verbond der Genade, 66
[11] Kersten kan dit gedaan hebben om leden niet in verwarring te brengen of omdat “Dé gereformeerde dogmatiek voor gemeenteleden” toegelicht nu eenmaal beter staat dan “Gereformeerde dogmatiek voor gemeenteleden toegelicht”.
[12] P. Rouwendal, ‘The Reformed Dogmatics of Kersten Compared with Those of His Older Contemporaries, Abraham Kuyper and Herman Bavinck’, in: Puritan Reformed Journal, 2 Juli 2009, 118
[13] Boston spreekt in hoofdstuk 4 (head 4) in A view of the convenant of grace, over ‘the administration’ of the covenant of grace.
[14] Boston, Een beschouwing van het verbond der genade, 223. Zie ook Dr. C. Graafland, Van Calvijn tot Comrie, Zoetermeer, 1994, 306.
[15] Een beschouwing van het Verbond der genade, 228
[16] Thomas Boston, Men noemt Zijn naam. Preken over de namen van Christus, Kampen, 2009, 49
[17] G.H. Kersten, Korte lessen over Kort Begrip, Houten, 2008, 52