Een slachtoffer heeft JHWH in het Noorderland (Jeremia 46:10)
Eric Peels
Theologische evaluatie
In het jaar 605 v.Chr. wordt bij Karkemiš definitief een einde gemaakt aan Egyptes ambities, en daarmee ook aan de ‘balance of power’ die na de ondergang van het Nieuw Assyrische wereldrijk in 609 v.Chr. ontstond tussen de macht van het land van de Nijl en die van het land van de Eufraat en de Tigris. Onstuitbaar zal hierna de Babylonische opmars zijn, tot aan de grenzen van Egypte. Juda is tot dit moment nog vazal van Egypte, en aan het hof van Jeruzalem overheerst onder koning Jojakim – die door farao Neko zelf is aangesteld – de pro-Egyptische partij. De vraag welke koers Juda nu verder moet varen is brandend actueel. Het is duidelijk wat Jeremia met zijn profetische interpretatie van de slag bij Karkemiš beoogt te prediken: op Egypte valt geen enkele staat te maken. Egypte is compleet verslagen door de grootst denkbare tegenstander: JHWH. Wie toch op Egypte vertrouwen wil, keert zich tegen de God van Israël zelf. In en achter het politieke gebeuren van die dagen ontvouwt zich het gericht van JHWH tegen al wat leeft, en zijn oordeel is niet te keren.
De theologische boodschap van de eerste profetie over Egypte ligt in het thema van de wraak van God. JHWH maakt een einde aan de arrogantie van de macht en stuit de oeverloze ambities van het land van de Nijl. Hij komt als Rechter om de zaken recht te trekken. Dit brengt de grote omkeer teweeg: van de trots die verandert in schaamte, van de machtswellust die eindigt in een wilde vlucht, van de zelfverheffing die resulteert in een totale val. In 46:10 wordt in het heftige beeld van het verslindend zwaard duidelijk gemaakt dat niet Egypte de wereld regeert (zie de pretentie van Egypte in 46:8), maar JHWH, de Heer van alle machten. De hoogmoed van de wereldveroveraar wordt door de Rechter en Heerser der wereld afgestraft. Niet alleen in de profetie tegen Egypte, maar ook elders in Jeremia’s volkerenprofetieën wordt op soortgelijke wijze benadrukt dat Hij regeert en een rechtsclaim op de volken heeft. De God van Israël is de God van de gehele aarde (Jer 27:5). Tegenover Hem hebben allen rekenschap af te leggen; Hij heeft een ‘rîb’ met de volken (Jer 25:31). De wraak van God tegen de volkeren, die meestentijds in het kader van de ‘rîb’ van Sion staat (zie bijvoorbeeld Jes 34:8), krijgt in Jeremia 46:10 nog grotere dimensies: de rechtsstrijd van de Schepper met zijn schepselen. Gods universele heerschappij maakt door zijn wraak een einde aan de machtswellust. Hij laat de verwoesting (46:8) niet straffeloos passeren. In de bundel volkenprofetieën in Jeremia 46–51 neemt de prediking van de wraak van God een belangrijke plaats in (zie hierover verder Peels 1995:176–177). Zowel de eerste als de laatste profetie in deze bundel spreekt over de dag of de tijd der wrake. De eerste profetie (46:2–12) in de bundel is tegen Egypte gericht, de laatste (50:1 – 51:58) tegen Babel: de twee grootmachten van de toenmalige wereld. Door de wraak van God worden deze machten, die beide op brute wijze de wereldheerschappij nastreven (vergelijk 46:8 met 51:25, 49, 53), zozeer geraakt dat er geen genezing meer is (46:11 – 51:8–9). De bundel Jeremia 46–51 opent met een profetie over de wraak Gods die gedateerd is en in het verleden ligt; de bundel eindigt met een profetie over de wraak Gods die in de nabije toekomst ligt. Net zo zeker als God in het verleden Egypte met zijn wraak confronteerde (begin van de bundel), zal Hij dat in de toekomst met Babel doen (eind van de bundel). Niet aan een van hen, maar aan Hem is de wereldheerschappij. Dit mag het volk van JHWH weten, dit volk dat in Jeremia’s dagen tussen de hamer van Egypte en het aambeeld van Babel kwam te liggen, en daaraan ten onderging. De wraak van God reikt echter verder, en baant een weg naar de toekomst.
file:///C:/Users/Gebruiker/Downloads/Een_slachtoffer_heeft_JHWH_in_het_Noorderland_Jer_.pdf
Eric Peels
Theologische evaluatie
In het jaar 605 v.Chr. wordt bij Karkemiš definitief een einde gemaakt aan Egyptes ambities, en daarmee ook aan de ‘balance of power’ die na de ondergang van het Nieuw Assyrische wereldrijk in 609 v.Chr. ontstond tussen de macht van het land van de Nijl en die van het land van de Eufraat en de Tigris. Onstuitbaar zal hierna de Babylonische opmars zijn, tot aan de grenzen van Egypte. Juda is tot dit moment nog vazal van Egypte, en aan het hof van Jeruzalem overheerst onder koning Jojakim – die door farao Neko zelf is aangesteld – de pro-Egyptische partij. De vraag welke koers Juda nu verder moet varen is brandend actueel. Het is duidelijk wat Jeremia met zijn profetische interpretatie van de slag bij Karkemiš beoogt te prediken: op Egypte valt geen enkele staat te maken. Egypte is compleet verslagen door de grootst denkbare tegenstander: JHWH. Wie toch op Egypte vertrouwen wil, keert zich tegen de God van Israël zelf. In en achter het politieke gebeuren van die dagen ontvouwt zich het gericht van JHWH tegen al wat leeft, en zijn oordeel is niet te keren.
De theologische boodschap van de eerste profetie over Egypte ligt in het thema van de wraak van God. JHWH maakt een einde aan de arrogantie van de macht en stuit de oeverloze ambities van het land van de Nijl. Hij komt als Rechter om de zaken recht te trekken. Dit brengt de grote omkeer teweeg: van de trots die verandert in schaamte, van de machtswellust die eindigt in een wilde vlucht, van de zelfverheffing die resulteert in een totale val. In 46:10 wordt in het heftige beeld van het verslindend zwaard duidelijk gemaakt dat niet Egypte de wereld regeert (zie de pretentie van Egypte in 46:8), maar JHWH, de Heer van alle machten. De hoogmoed van de wereldveroveraar wordt door de Rechter en Heerser der wereld afgestraft. Niet alleen in de profetie tegen Egypte, maar ook elders in Jeremia’s volkerenprofetieën wordt op soortgelijke wijze benadrukt dat Hij regeert en een rechtsclaim op de volken heeft. De God van Israël is de God van de gehele aarde (Jer 27:5). Tegenover Hem hebben allen rekenschap af te leggen; Hij heeft een ‘rîb’ met de volken (Jer 25:31). De wraak van God tegen de volkeren, die meestentijds in het kader van de ‘rîb’ van Sion staat (zie bijvoorbeeld Jes 34:8), krijgt in Jeremia 46:10 nog grotere dimensies: de rechtsstrijd van de Schepper met zijn schepselen. Gods universele heerschappij maakt door zijn wraak een einde aan de machtswellust. Hij laat de verwoesting (46:8) niet straffeloos passeren. In de bundel volkenprofetieën in Jeremia 46–51 neemt de prediking van de wraak van God een belangrijke plaats in (zie hierover verder Peels 1995:176–177). Zowel de eerste als de laatste profetie in deze bundel spreekt over de dag of de tijd der wrake. De eerste profetie (46:2–12) in de bundel is tegen Egypte gericht, de laatste (50:1 – 51:58) tegen Babel: de twee grootmachten van de toenmalige wereld. Door de wraak van God worden deze machten, die beide op brute wijze de wereldheerschappij nastreven (vergelijk 46:8 met 51:25, 49, 53), zozeer geraakt dat er geen genezing meer is (46:11 – 51:8–9). De bundel Jeremia 46–51 opent met een profetie over de wraak Gods die gedateerd is en in het verleden ligt; de bundel eindigt met een profetie over de wraak Gods die in de nabije toekomst ligt. Net zo zeker als God in het verleden Egypte met zijn wraak confronteerde (begin van de bundel), zal Hij dat in de toekomst met Babel doen (eind van de bundel). Niet aan een van hen, maar aan Hem is de wereldheerschappij. Dit mag het volk van JHWH weten, dit volk dat in Jeremia’s dagen tussen de hamer van Egypte en het aambeeld van Babel kwam te liggen, en daaraan ten onderging. De wraak van God reikt echter verder, en baant een weg naar de toekomst.
file:///C:/Users/Gebruiker/Downloads/Een_slachtoffer_heeft_JHWH_in_het_Noorderland_Jer_.pdf