De Wetten van Hammurabi
De wetten van Hammurabi en de wet van Mozes
Een van de kostbaarste bezittingen van het Louvre is een rechtopstaande zwarte stenen plaat van precies 2,25 m hoog, die algemeen bekend is als de „Codex Hammurabi”. Onder een reliëf waarop koning Hammurabi van Babylon te zien is die autoriteit ontvangt van de zonnegod Sjamasj, staan kolommen met 282 in spijkerschrift geschreven wetten. Aangezien Hammurabi volgens zeggen van 1728 tot 1686 v.G.T. heeft geregeerd, hebben sommige bijbelcritici beweerd dat Mozes, die de wetten van Israël meer dan anderhalve eeuw later heeft opgetekend, deze wetten gewoon uit het wetboek van deze Babylonische koning heeft overgenomen en dus plagiaat heeft gepleegd. W. J. Martin logenstraft deze beschuldiging door in het boek Documents from Old Testament Times het volgende te schrijven:
„Ondanks vele overeenkomsten bestaat er geen reden om aan te nemen dat er in de Hebreeuwse wet ook maar iets rechtstreeks uit de Babylonische wet is overgenomen. Zelfs waar de twee wetstelsels naar de letter weinig van elkaar verschillen, zijn ze naar de geest zeer verschillend. In de Codex Hammurabi werden diefstal en heling bijvoorbeeld met de dood gestraft (Wet 6 en 22), maar in de wetten van Israël moest men als straf het gestolene vergoeden (Ex. 22:1; Lev. 6:1-5). Terwijl de Mozaïsche wet het verbood een ontvluchte slaaf aan zijn meester uit te leveren (Deut. 23:15, 16), werd onder de Babylonische wetten een ieder die een voortvluchtige slaaf in huis nam, met de dood gestraft. — Wet 15, 16, 19.”
In het Supplément au Dictionnaire de la Bible schreef de Franse oriëntalist Joseph Plessis het volgende: „De Hebreeuwse wetgever schijnt geen gebruik te hebben gemaakt van de verschillende wetboeken van Babylonië en Assyrië. Van niets in zijn werk kan worden bewezen dat het overgenomen is. Hoewel er interessante overeenkomsten bestaan, zijn ze van dien aard dat ze gemakkelijk verklaard kunnen worden als het codificeren van gebruiken die mensen met een gemeenschappelijke oorsprong gemeen hadden.”
Terwijl de Codex Hammurabi een geest van vergelding ademt, zegt de Mozaïsche wet: „Gij moogt uw broeder in uw hart niet haten. . . . Gij moogt geen wraak nemen, noch een wrok koesteren tegen de zonen van uw volk; en gij moet uw naaste liefhebben als uzelf” (Lev. 19:17, 18). Er is dus niet alleen bewezen dat Mozes niets van Hammurabi heeft overgenomen, maar bovendien blijkt uit een vergelijking van de bijbelse wetten met die welke op de door archeologen opgegraven tabletten en zuilen geschreven staan, dat de bijbelse wetten verre superieur zijn aan die van andere volken.
Hammurabi en Mozes De Codex Hammurabi is vooral interessant voor Bijbelse archeologen vanwege de overeenkomsten met de Mozaïsche Wet. Onder de voorbeelden waarin deze wetten overeenkomen is het befaamde "oog om oog" principe.
Sommige Schriftgeleerden speculeren hierdoor dat Mozes, die ongeveer drie eeuwen na Hammurabi leefde, zijn wet aan de Babylonische monarch had ontleend.
Maar het is inmiddels aangetoond dat dit standpunt onjuist is.
De overeenkomsten zijn beperkt en vaak oppervlakkig.
In de Mozaïsche Wet is het "oog om oog" principe bijvoorbeeld universeel. In de Wet van Hammurabi wordt het "oog om oog" principe" alleen toegepast als beide partijen dezelfde status genieten (bijvoorbeeld allebei uit dezelfde sociale klasse). Bron: https://wol.jw.org/nl/wol/d/r18/lp-o/198072
Overeenkomsten en vooral de verschillen tussen volgende literaire gschriften:
Babylonische scheppingsverhaal (Enuma Elisj) en die van Genesis 1 en 2
Babylonische zondeval in de Adapa Mythe en Genesis 3
Babylonisch zondvloedverhaal (Gilgamesh Epos) en die in Genesis 6-9
Wetten Hammurabi en die van Mozes
1. Als een man een andere man beschuldigt van een (zware) misdrijf, maar het niet kan bewijzen, dan zal hij, de beschuldiger, ter dood worden gebracht.
2. Als een man een andere man beschuldigt van een tovenarij, maar het niet kan bewijzen, dan zal hij die beschuldigt wordt naar de rivier gaan, waar hij in zal springen, als hij verdrinkt, dan krijgt de beschuldiger zijn huis/landgoed. maar als de beschuldigde niet verdrinkt, dan zal de beschuldiger ter dood worden gebracht. de beschuldigde krijgt het huis/landgoed van de beschuldiger.
3. Als een man in een rechtszaak over leven of dood een valse getuige of een valse getuigenis voortbrengt, zal hij ter dood worden gebracht.
4. Als een man in een rechtszaak getuigt voor graan of geld, zal hij de straf van de beschuldigde krijgen.
5. Als een rechter uitspraak doet, en deze blijkt fout te zijn, dan zal hij de opgelegde boete maal twaalf krijgen, en bovendien zal hij publiekelijk verwijdert worden van zijn positie en nimmer meer mag hij een rechtszaak voorzitten.
6. Als een man iets steelt uit een tempel of paleis, dan zal hij ter dood worden gebracht; en ook zal degene die het gestolen goed heeft gekregen, ter dood worden gebracht.
7. Als een man zilver of goud, een mannelijke of vrouwelijk slaaf, een schaap of een ezel, of iets anders koopt of in vertrouwen krijgt van andermans zoon of slaaf zonder getuigen of contracten, dan zal hij worden beschouwd als dief en zal hij ter dood worden gebracht.
8. Als een man een os of een schaap, een ezel, varken of geit steelt, dan zal hij deze dertigvoudig terugbetalen als het van een tempel of een paleis is, en tienvoudig als het van een vrij man is. Als de dief nergens mee kan betalen, dan zal hij ter dood worden gebracht.
9. Als een man (de eigenaar) iets heeft verloren, en ontdekt dat dit in het bezit is van een andere man (de koper), en deze beweert: “Een handelaar heeft dit aan mij verkocht, ik heb het gekocht in aanwezigheid van getuigen” en de eigenaar van het eigendom zegt: “Ik zal getuigen voortbrengen om mijn verloren eigendom te identificeren” als de koper de verkoper die het eigendom aan hem heeft verkocht voortbrengt; en de getuigen, in wiens aanwezigheid het eigendom is gekocht, en de eigenaar getuigen voortbrengt die zijn eigendom identificeren, dan zullen de rechters hun getuigenissen onderzoeken. de getuigen in wiens aanwezigheid het eigendom is gekocht, en de getuigen die het eigendom hebben geïdentificeerd, zullen hun getuigenissen afleggen in de aanwezigheid van (een) god. Als de verkoper een dief blijkt te zijn, dan zal hij ter dood worden gebracht; de eigenaar krijgt zijn eigendom terug; en de koper krijgt van de bezitting(en) van de verkoper zijn geld terug.
10. Als de koper niet in staat is om de verkoper of de getuigen in wiens aanwezigheid het eigendom is gekocht, voort te brengen, en als de eigenaar van het verloren eigendom getuigen die zijn eigendom identificeren voortbrengt, dan zal de koper als een dief worden beschouwd en zal hij ter dood worden gebracht, de eigenaar krijgt dan zijn eigendom terug.
11. Als de eigenaar van het verloren eigendom geen getuigen die zijn eigendom kunnen identificeren kan voortbrengen, dan heeft hij gefraudeerd en twist aangewakkerd en zal hij ter dood worden gebracht.
12. Als de verkoper is gestorven, dan zal de koper voor zijn opgelopen schade in deze zaak vijfvoudig worden hersteld van de nalatenschap van de verkoper.
13. Als de getuigen van die man (de eigenaar) niet bij de hand zijn, dan zullen de rechters een uitstel van 6 maanden vaststellen, als de man zijn getuigen niet voortbrengt binnen deze 6 maanden, dan heeft deze man fraude gepleegd en zal hij zelf de straf verduren die opgelegd is in deze zaak.
14. Als een man andermans minderjarige zoon steelt, dan zal hij ter dood worden gebracht.
15. Als een man een mannelijke of een vrouwelijke slaaf van het paleis, of een mannelijke of vrouwelijke slaaf van een vrij man helpt met het ontsnappen van de stadspoort, dan zal hij ter dood worden gebracht.
16. Als een man in zijn huis een mannelijke of vrouwelijke slaaf die is gevlucht van het paleis of van een vrij man schuilhoudt, en deze niet voortbrengt bij de oproep van de commandant, dan zal de eigenaar van dat huis ter dood worden gebracht.
17. Als een man een mannelijke of vrouwelijke voortvluchtige slaaf in het veld grijpt, en deze (slaaf) terugbrengt naar zijn eigenaar, dan zal de eigenaar van de slaaf hem 2 sjekkel2 zilver betalen.
18. Als de slaaf de naam van zijn eigenaar weigert te noemen, dan zal de man de slaaf naar het paleis brengen, en zij zullen navraag doen naar zijn/haar antecedenten en hem/haar terugbrengen naar zijn/haar eigenaar.
19. Als de man de slaaf in zijn huis vasthoudt, en deze later teruggevonden wordt in zijn bezit, dan zal de man ter dood worden gebracht.
20. Als de slaaf zijn overweldiger ontsnapt, dan zal deze dat aangeven in de naam van een god aan de eigenaar van de slaaf, en vrijuit gaan.
21. Als een man een gat in een huis maakt (om in te breken), dan zal hij voor dat gat ter dood worden gebracht en begraven.
22. Als een man rooft en wordt gevangen, dan zal hij ter dood worden gebracht.
23. Als de rover niet gevangen wordt, dan zal de man die berooft is in de aanwezigheid van een god een gespecificeerde opgave van zijn verlies geven, en de stad en de gouverneur, in wiens provincie en jurisdictie de roof is gepleegd, zullen zijn verlies vergoeden.
24. Als een man zijn leven verliest (bij de roof), dan zullen de stad en de gouverneur 1 mina zilver aan zijn erfgenamen betalen.
25. Als een brand uitbreekt in iemands huis en de man die het gaat blussen zijn oog werpt op het meubilair van de eigenaar van het huis en het (meubilair) steelt, dan zal die man in het brandend huis worden gegooid.
26. Als een officier of een gewone soldaat/man een opdracht krijgt van de koning, en hij niet deze volbrengt maar een vervanger huurt en deze de opdracht laat vervullen in plaats van hem, dan zal de officier of de gewone soldaat/man ter dood worden gebracht, en zal de gehuurde vervanger het huis van de officier of de gewone soldaat/man krijgen.
27. Als een officier of een gewone soldaat/man in een veldslag gevangen wordt genomen, en zijn akkers en tuinen worden daarna aan een andere man gegeven en deze maakt het zijn bezit-Als de oorspronkelijke eigenaar terugkeert en zijn woonplaats bereikt, dan zullen zijn akkers en tuinen aan hem worden teruggegeven en wordt het weer zijn bezit.
28. Als een officier of een gewone soldaat/man in een veldslag gevangen wordt genomen, en zijn zoon is in staat tot het aangaan van zijn vader’s bezit, dan zullen zijn vader’s akkers en tuinen aan hem worden gegeven, en zal hij zijn vader’s bezit overnemen.
29. Als zijn zoon nog te jong is, en niet in staat is tot het aangaan van zijn vader’s bezit, dan zal een-derde van de akkers en tuinen aan zijn moeder worden gegeven, en zij zal hem (de zoon) opvoeden.
30. Als een officier of een gewone soldaat/man zijn huis, tuinen en akkers verlaat en verhuurt, en iemand anders neemt bezit van zijn huis, tuinen en akkers en ze drie jaar gebruikt, en de oorspronkelijke eigenaar keert terug en eist zijn huis, tuinen en akkers op, dan zullen deze niet aan hem gegeven worden, maar aan hij die het tot zijn bezit heeft gemaakt.
31. Als hij zijn huis, tuinen en akkers voor een jaar verhuurt en terugkomt, dan zullen zijn huis, tuinen en akkers aan hem worden teruggegeven worden.
32. Als een hoofdman of een man gevangen wordt genomen op de “Weg van de Koning” (in oorlog), en een koopman hem gratis koopt en hem terugbrengt naar zijn plaats; als hij in zijn huis de middelen heeft om zijn vrijheid te kopen, zal hij zichzelf gratis kopen: als hij niets in zijn huis heeft om zichzelf gratis te kopen, zal hij gratis worden gekocht door de tempel van zijn gemeenschap; als er niets in de tempel is om hem gratis te kopen, zal de rechtbank zijn vrijheid kopen. Zijn veld, tuin en huis zullen niet worden gegeven voor de aankoop van zijn vrijheid.
33. Als een […] of een […] zichzelf binnentreedt als teruggetrokken uit de “Weg van de Koning”, en een huurling als vervanger stuurt, maar hem terugtrekt, dan de […] of [. ..] zal ter dood worden gebracht.
34. Als een […] of een […] de eigendommen van een kapitein beschadigen, de kapitein verwonden of een geschenk van de koning wegnemen van de kapitein, dan […] of […] zal ter dood worden gebracht.
35. Als iemand het vee of de schapen die de koning aan hem heeft gegeven, van hem koopt, verliest hij zijn geld.
36. Het veld, de tuin en het huis van een opperbevelhebber, van een man, of van een aan ontslag onderworpen persoon, kunnen niet worden verkocht.
37. Als iemand het veld, de tuin en het huis van een aanvoerder, man of iemand met een ontslagvergoeding koopt, wordt zijn contracttablet van verkoop verbroken (ongeldig verklaard) en verliest hij zijn geld. Het veld, de tuin en het huis komen terug in bezit van hun eigenaren.
38. Een hoofdman, man of iemand die aan ontslag is onderworpen, kan zijn eigendomsgrond, huis en tuin niet aan zijn vrouw of dochter toewijzen, noch kan hij deze schuldig houden.
39. Hij mag echter een veld, tuin of huis dat hij heeft gekocht en als eigendom bezit, aan zijn vrouw of dochter toewijzen of het als schuld geven.
40. Hij mag veld, tuin en huis verkopen aan een koopman (koninklijke agenten) of aan een andere ambtenaar, de koper die veld, huis en tuin voor zijn vruchtgebruik bezit .
41. Indien iemand een omheining in het veld, de tuin en het huis van een opperhoofd, man of iemand die aan ontslag is onderworpen, voorziet in de verbanden daarvoor; als de hoofdman, de man of iemand die met ontslag is vrijgelaten, terugkeert naar het veld, de tuin en het huis, worden de palings die hem zijn gegeven zijn eigendom.
42. Als iemand een akker overneemt om het te bewerken en daar geen oogst van te verkrijgen, moet worden bewezen dat hij niet op het veld heeft gewerkt en dat hij, net als zijn buurman, graan moet afleveren aan de eigenaar van het veld .
43. Indien hij het veld niet bewerkt, maar het braak laat liggen, zal hij het graan van zijn naaste aan de eigenaar van het veld geven, en het veld dat hij braak laat liggen, moet hij ploegen en zaaien en naar de eigenaar teruggeven.
44. Indien iemand een braakliggend veld overneemt om het bebouwbaar te maken, maar lui is en het niet bebouwbaar maakt, zal hij het braakliggende veld in het vierde jaar ploegen, het eggen en bewerken en het teruggeven aan de eigenaar, en voor elke tien gan (een maat van oppervlakte) wordt tien gur graan betaald.
45. Als een man zijn veld huurt voor grondbewerking voor een vaste huur en de huur van zijn veld ontvangt, maar als het slechte weer wordt en de oogst wordt vernietigd, valt de schade op de grondfrees.
46. Indien hij geen vaste huur voor zijn akker ontvangt, maar het op de helft of derde deel van de oogst verhuurt, wordt het graan op het veld evenredig verdeeld tussen de helmstok en de eigenaar.
47. Indien de helmstok, omdat hij in het eerste jaar niet is geslaagd, de grond door anderen heeft bewerkt, kan de eigenaar geen bezwaar maken; het veld is bebouwd en hij ontvangt de oogst volgens afspraak.
48. Als iemand een lening verschuldigd is, en een storm knielt het graan neer, of de oogst mislukt, of het graan groeit niet bij gebrek aan water; in dat jaar hoeft hij zijn schuldeiser geen graan te geven, hij wast zijn schuldtablet in water en betaalt voor dit jaar geen huur.
49. Als iemand geld van een handelaar neemt, en de handelaar een veld geeft dat bewerkt kan worden voor maïs of sesam, en hem beveelt om maïs of sesam in het veld te planten en het gewas te oogsten; als de teler maïs of sesam in het veld plant, zal het maïs of de sesam die in het veld is bij de oogst eigendom zijn van de eigenaar van het veld en hij zal maïs als huur betalen, voor het geld dat hij van de handelaar heeft ontvangen, en de het levensonderhoud van de bebouwer zal hij aan de handelaar geven.
50. Indien hij een bewerkt korenveld of een bewerkt sesamveld geeft, zal het koren of de sesam in het veld eigendom zijn van de eigenaar van het veld en zal hij het geld als huur aan de handelaar teruggeven.
51. Als hij geen geld heeft om terug te betalen, dan zal hij in het graan of sesam betalen in plaats van het geld als huur voor wat hij van de koopman heeft ontvangen, volgens het koninklijk tarief.
52. Als de teler geen maïs of sesam in het veld plant, wordt het contract van de schuldenaar niet verzwakt.
53. Als iemand te lui is om zijn moeder in goede conditie te houden, en houdt dat niet zo; als dan de dam breekt en alle velden onder water komen te staan, dan zal hij in wiens dam de breuk heeft plaatsgevonden voor geld worden verkocht en zal het geld de maïs vervangen die hij heeft laten vernietigen.
54. Indien hij de koren niet kan vervangen, dan zullen hij en zijn bezittingen worden verdeeld onder de boeren wier koren hij heeft overstroomd.
55. Indien iemand zijn greppels opent om zijn oogst water te geven, maar onvoorzichtig is, en het water het veld van zijn naaste overspoelt, dan moet hij zijn naaste koren betalen voor zijn verlies.
56. Indien iemand het water binnenlaat en het water de plantage van zijn naaste overstroomt, zal hij tien gur koren betalen voor elke tien gan land.
57. Als een herder, zonder toestemming van de eigenaar van het veld en zonder medeweten van de eigenaar van de schapen, de schapen in een veld laat grazen, dan zal de eigenaar van het veld zijn oogst oogsten, en de herder , die zijn kudde daar zonder toestemming van de eigenaar van het veld had geweid, zal de eigenaar twintig gur maïs betalen voor elke tien gan.
58. Indien een herder, nadat de kudden het weiland hebben verlaten en in de gemeenschappelijke kooi bij de stadspoort zijn opgesloten, een veld binnenlaat en daar graast, zal deze herder het veld in bezit nemen dat hij heeft laten grazen verder, en bij de oogst moet hij zestig gram maïs betalen voor elke tien gram.
59. Als iemand, zonder medeweten van de eigenaar van een tuin, een boom in een tuin heeft gekapt, moet hij een half miljoen geld betalen.
60. Als iemand een veld overgeeft aan een tuinman, zodat hij het als een tuin kan planten, als hij eraan werkt en er vier jaar voor zorgt, zullen de eigenaar en de tuinman het in het vijfde jaar verdelen, de eigenaar neemt zijn rol over.
61. Als de tuinman de aanplant van het veld niet heeft voltooid en een deel ongebruikt heeft gelaten, wordt dit aan hem toegewezen.
62. Als hij het veld dat hem als tuin is gegeven niet plant, als het bouwland is (voor maïs of sesam), moet de tuinman de eigenaar de opbrengst van het veld betalen voor de jaren dat hij het braak heeft laten liggen , volgens het product van aangrenzende velden, zet het veld in akkerbouwstaat en geef het terug aan de eigenaar.
63. Indien hij braakliggende terreinen in akkerland verandert en aan de eigenaar teruggeeft, zal deze hem voor een jaar tien gur voor tien gan betalen.
64. Als iemand zijn tuin aan een tuinman overhandigt om te werken, moet de tuinman twee derde van de opbrengst van de tuin aan de eigenaar betalen, zolang hij deze in bezit heeft, en het andere derde zal hij houden.
65. Als de tuinman niet in de tuin werkt en het product eraf valt, moet de tuinman betalen in verhouding tot andere aangrenzende tuinen.
[…]
100. […] rente voor het geld, zo veel als hij heeft ontvangen, zal hij daarvoor een briefje geven, en op de dag dat zij zich vereffenen, aan de handelaar betalen.
101. Als er geen handelsregelingen zijn in de plaats waar hij heen ging, zal hij het volledige bedrag dat hij heeft ontvangen bij de makelaar achterlaten om aan de handelaar te geven.
102. Als een handelaar geld aan een agent (makelaar) toevertrouwt voor een bepaalde investering, en de makelaar verlies lijdt op de plaats waar hij naartoe gaat, zal hij het kapitaal aan de handelaar goedmaken.
103. Als een vijand tijdens de reis iets van hem wegneemt, zal de makelaar bij God zweren en vrijblijvend zijn.
104. Als een handelaar een agent maïs, wol, olie of andere goederen te vervoeren geeft, moet de agent een ontvangstbewijs voor het bedrag geven en de handelaar daarvoor vergoeden. Vervolgens krijgt hij van de handelaar een ontvangstbewijs voor het geld dat hij aan de handelaar geeft.
105. Als de agent onvoorzichtig is en geen ontvangstbewijs neemt voor het geld dat hij de handelaar heeft gegeven, kan hij het niet-ontvangen geld niet als het zijne beschouwen.
106. Als de agent geld van de handelaar accepteert, maar ruzie heeft met de handelaar (de ontvangst weigert), dan zal de handelaar voor God zweren en getuigen dat hij dit geld aan de agent heeft gegeven, en de agent zal hem drie betalen maal de som.
107. Als de handelaar de agent bedriegt, aangezien deze hem alles heeft teruggegeven wat hem was gegeven, maar de handelaar ontkent de ontvangst van wat hem was teruggegeven, dan zal deze agent de handelaar voor God en de rechters, en als hij nog steeds weigert te ontvangen wat de agent hem heeft gegeven, zal hij zes keer het bedrag aan de agent betalen.
108. Als een herbergier (vrouwelijk) geen maïs accepteert naar brutogewicht om drank te betalen, maar geld neemt en de prijs van de drank lager is dan die van de maïs, zal ze worden veroordeeld en in het water gegooid .
109. Als samenzweerders samenkomen in het huis van een herbergier, en deze samenzweerders worden niet gevangengenomen en aan de rechtbank overgeleverd, dan wordt de herbergier ter dood gebracht.
110. Als een “zuster van een god” een herberg opent of een herberg binnengaat om te drinken, dan zal deze vrouw worden verbrand.
111. Indien een herbergier zestig ka usakanidrank aan […] levert, zal zij bij de oogst vijftig ka maïs ontvangen.
112. Als iemand op reis is en zilver, goud, edelstenen of roerende goederen aan een ander toevertrouwt en het van hem wilt terugvorderen; indien laatstgenoemde niet alle eigendommen naar de aangewezen plaats brengt, maar het voor eigen gebruik geschikt maakt, dan zal deze man, die de goederen niet heeft overgedragen om het over te dragen, veroordeeld worden, en hij zal vijfvoudig betalen voor al dat hem was toevertrouwd.
113. Indien iemand een zending graan of geld heeft en hij neemt het zonder de medeweten van de eigenaar uit de graanschuur of kist, dan zal hij die zonder medeweten van de eigenaar koren uit de graanschuur of geld uit de doos heeft gehaald, wettelijk veroordeeld en de maïs die hij heeft ingenomen terugbetalen. En hij zal de commissie verliezen die hem is betaald of hem verschuldigd is.
114. Als een man geen aanspraak op een ander heeft voor maïs en geld, en die met geweld probeert te eisen, moet hij in elk geval een derde van een zilvermijn betalen.
115. Als iemand een vordering op maïs of geld op een ander heeft en hem gevangen zet; als de gevangene in de gevangenis een natuurlijke dood sterft, gaat de zaak niet verder.
116. Als de gevangene in de gevangenis sterft door slagen of mishandeling, veroordeelt de kapitein van de gevangene de koopman voor de rechter. Als hij een vrijgeboren man was, zal de zoon van de koopman ter dood worden gebracht; als het een slaaf was, zou hij een derde van een goudmijn betalen, en alles wat de meester van de gevangene gaf, zal hij verbeuren.
117. Indien iemand een schuldvordering niet nakomt en zichzelf, zijn vrouw, zijn zoon en dochter voor geld verkoopt of weggeeft aan dwangarbeid: zij zullen gedurende drie jaar werken in het huis van de man die ze heeft gekocht , of de houder, en in het vierde jaar worden ze vrijgelaten.
118. Als hij een mannelijke of vrouwelijke slaaf weggeeft voor dwangarbeid, en de koopman deze onderverhuurt of voor geld verkoopt, kan geen bezwaar worden gemaakt.
119. Indien iemand een schuldvordering niet nakomt en hij de dienstbode die hem kinderen heeft gebaard, voor geld verkoopt, wordt het geld dat de koopman heeft betaald hem terugbetaald door de eigenaar van de slaaf en wordt zij bevrijd.
120. Als iemand maïs opslaat voor bewaring in het huis van iemand anders, en de maïs die wordt opgeslagen schade kan berokkenen, of als de eigenaar van het huis de graanschuur opent en een deel van de maïs neemt, of als hij in het bijzonder ontkent dat de maïs was opgeslagen in zijn huis: dan zal de eigenaar van het koren zijn koren voor God opeisen (onder ede), en de eigenaar van het huis zal zijn eigenaar betalen voor alle koren die hij heeft meegenomen.
121. Als iemand maïs opslaat in het huis van een ander, moet hij hem voor elke vijf ka maïs per jaar een opslag betalen voor één gur.
122. Als iemand een ander zilver, goud of iets anders te geven geeft, moet hij alles aan een getuige tonen, een contract opstellen en het vervolgens in bewaring geven.
123. Als hij het zonder getuigenis of contract in bewaring geeft en het aan wie het is gegeven, ontkent, heeft hij geen legitieme aanspraak.
124. Als iemand voor een getuige zilver, goud of iets anders aan een ander overhandigt, maar hij ontkent het, zal hij voor de rechter worden gebracht en alles wat hij heeft ontkend, zal hij volledig betalen.
125. Indien iemand zijn eigendommen bij een ander in bewaring geeft en daar, hetzij door dieven of rovers, zijn eigendommen en de eigendommen van de andere man verloren gaan, zal de eigenaar van het huis, door wiens nalatigheid het verlies heeft plaatsgevonden, vergoed de eigenaar voor alles wat hem is toevertrouwd. Maar de eigenaar van het huis zal proberen zijn eigendommen op te volgen en terug te krijgen en het van de dief af te nemen.
126. Als iemand die zijn goederen niet heeft verloren, verklaart dat ze verloren zijn gegaan en valse beweringen doet: als hij zijn goederen en de hoeveelheid schade voor God opeist, ook al heeft hij ze niet verloren, zal hij volledig worden vergoed voor alle beweerde zijn verlies. (Dat wil zeggen, de eed is alles wat nodig is.)
127. Als iemand “de vinger wijst” (laster) naar een zuster van een god of de vrouw van iemand, en dit niet kan bewijzen, zal deze man voor de rechters worden genomen en zal zijn voorhoofd worden gemarkeerd. (door de huid of misschien haar te knippen.)
128. Als een man een vrouw tot vrouw neemt, maar geen gemeenschap met haar heeft, is deze vrouw geen vrouw voor hem.
129. Als de vrouw van een man verrast wordt ( in flagrante delicto ) met een andere man, zullen beiden vastgebonden en in het water gegooid worden, maar de man mag zijn vrouw en de koning zijn slaven vergeven.
130. Als een man de vrouw (verloofde of kind-vrouw) van een andere man schendt, die nog nooit een man heeft gekend en nog steeds in het huis van haar vader woont, en bij haar slaapt en verrast is, zal deze man ter dood worden gebracht, maar de vrouw is onberispelijk.
131. Als een man een aanklacht tegen zijn vrouw indient, maar ze is niet verrast door een andere man, moet ze een eed afleggen en dan mag ze naar haar huis terugkeren.
132. Als de ‘vinger is gericht’ naar de vrouw van een man over een andere man, maar ze wordt niet betrapt terwijl ze met de andere man slaapt, zal ze in de rivier springen voor haar man.
133. Als een man krijgsgevangen wordt gemaakt en er is voedsel in zijn huis, maar zijn vrouw verlaat huis en hof en gaat naar een ander huis: omdat deze vrouw haar hof niet hield en naar een ander huis ging, zij zal gerechtelijk worden veroordeeld en in het water worden gegooid.
134. Als iemand gevangen wordt genomen in oorlog en er is geen voedsel in zijn huis, als zijn vrouw dan naar een ander huis gaat, zal deze vrouw onberispelijk worden gehouden.
135. Als een man krijgsgevangen wordt gemaakt en er is geen levensonderhoud in zijn huis en gaat zijn vrouw naar een ander huis en baart kinderen; en als later haar man terugkeert en naar zijn huis komt: dan zal deze vrouw terugkeren naar haar man, maar de kinderen volgen hun vader.
136. Als iemand zijn huis verlaat, wegrent en dan gaat zijn vrouw naar een ander huis, als hij dan terugkeert en zijn vrouw wil terugnemen: omdat hij vluchtte van zijn huis en wegliep, zal de vrouw van deze weggelopene niet terug naar haar man.
137. Indien een man wil scheiden van een vrouw die hem kinderen heeft gebaard, of van zijn vrouw die hem kinderen heeft gebaard: dan zal hij die vrouw haar bruidsschat en een deel van het vruchtgebruik van veld, tuin en eigendommen geven, zodat ze haar kinderen kan opvoeden. Als ze haar kinderen heeft grootgebracht, zal een deel van alles dat aan de kinderen wordt gegeven, gelijk aan dat van een zoon, aan haar worden gegeven. Ze mag dan trouwen met de man van haar hart.
138. Als een man wil scheiden van zijn vrouw die hem geen kinderen heeft gebaard, zal hij haar het bedrag van haar aankoopgeld en de bruidsschat die ze uit het huis van haar vader heeft meegebracht, geven en haar laten gaan.
139. Als er geen koopprijs was, zal hij haar één miljoen goud geven als geschenk van vrijlating.
140. Als hij een bevrijd man is, zal hij haar een derde van een goudmijn geven.
141. Als de vrouw van een man, die in zijn huis woont, het wil verlaten, zich in de schulden steekt, probeert haar huis te ruïneren, haar man verwaarloost en gerechtelijk wordt veroordeeld: als haar man haar vrijlating aanbiedt, mag ze doorgaan , en hij geeft haar niets als een geschenk van bevrijding. Als haar man haar niet wil vrijlaten, en als hij een andere vrouw neemt, zal ze als bediende in het huis van haar man blijven.
142. Als een vrouw ruzie heeft met haar man en zegt: “U bent niet sympathiek voor mij”, moeten de redenen voor haar vooroordeel worden aangevoerd. Als ze onschuldig is, en er is geen schuld van haar kant, maar hij verlaat en verwaarloost haar, dan hecht geen schuld aan deze vrouw, ze zal haar bruidsschat nemen en teruggaan naar het huis van haar vader.
143. Als ze niet onschuldig is, maar haar man verlaat en haar huis ruïneert en haar man verwaarloost, zal deze vrouw in het water worden geworpen.
144. Als een man een vrouw neemt en deze vrouw geeft haar man een dienstmaagd en zij geeft hem kinderen, maar deze man wil een andere vrouw nemen, dit zal hem niet worden toegestaan; hij zal geen tweede vrouw nemen.
145. Als een man een vrouw neemt en zij hem geen kinderen baart, en hij van plan is een andere vrouw te nemen: als hij deze tweede vrouw neemt en haar in huis brengt, zal deze tweede vrouw geen gelijkheid met zijn vrouw krijgen.
146. Als een man een vrouw neemt en zij deze man een dienstmaagd als vrouw geeft en hem kinderen baart, en dan neemt deze meid gelijkheid aan met de vrouw: omdat zij hem kinderen heeft gebaard, zal haar meester haar niet voor geld verkopen, maar hij mag haar als een slaaf houden en haar onder de dienstmeisjes rekenen.
147. Als ze hem geen kinderen heeft gebaard, kan haar minnares haar voor geld verkopen.
148. Als een man een vrouw neemt en zij door ziekte in beslag wordt genomen, zal hij, als hij vervolgens een tweede vrouw wil nemen, zijn door de ziekte aangevallen vrouw niet wegsturen, maar hij zal haar in het huis dat hij heeft haar gebouwd en ondersteund zolang ze leeft.
149. Als deze vrouw niet in het huis van haar man wil blijven, dan zal hij haar compenseren voor de bruidsschat die ze uit het huis van haar vader heeft meegenomen en mag ze gaan.
150. Als een man zijn vrouw een veld, een tuin en een huis en een daad daarvoor geeft, en als de zonen na de dood van haar man geen aanspraak meer maken, dan kan de moeder alles aan een van haar zonen die zij verkiest, nalaten, en hoeven niets aan zijn broers over te laten.
151. Als een vrouw die bij een man in huis woonde een overeenkomst met haar man sloot, kan geen enkele schuldeiser haar arresteren en daarvoor een document hebben afgegeven: als die man, voordat hij met die vrouw trouwde, een schuld had, kan de schuldeiser niet houd de vrouw ervoor vast. Maar als de vrouw, voordat ze het huis van de man binnenging, een schuld had opgelopen, kan haar schuldeiser haar man daarvoor niet arresteren.
152. Indien beiden, nadat de vrouw het huis van de man was binnengegaan, een schuld hadden opgelopen, moesten beiden de koopman betalen.
153. Als de echtgenote van een man vanwege een andere man wordt vermoord, worden hun partners (haar man en de vrouw van de andere man) vermoord.
154. Als een man zich schuldig maakt aan incest met zijn dochter, moet hij van de plaats worden verdreven (verbannen).
155. Als een man een meisje met zijn zoon verlooft, en zijn zoon gemeenschap met haar heeft, maar hij (de vader) haar daarna verontreinigt en verrast is, dan zal hij worden vastgebonden en in het water geworpen (verdronken).
156. Als een man een meisje met zijn zoon verlooft, maar zijn zoon haar niet kent, en als hij haar dan verontreinigt, zal hij haar een halve goudmijn betalen en haar compenseren voor alles wat ze uit het huis van haar vader heeft meegebracht. Ze mag met de man van haar hart trouwen.
157. Als iemand schuldig is aan incest met zijn moeder na zijn vader, zullen beiden worden verbrand.
158. Indien iemand na zijn vader wordt verrast met zijn eerste vrouw, die kinderen heeft gekregen, zal hij uit het huis van zijn vader worden verdreven.
159. Als iemand, die babbels in het huis van zijn schoonvader heeft gebracht en het aankoopgeld heeft betaald, een andere vrouw zoekt, en tegen zijn schoonvader zegt: “Ik wil uw dochter niet, ‘De vader van het meisje mag alles houden wat hij had meegebracht.
160. Als een man babbels in het huis van zijn schoonvader brengt en de “aankoopprijs” (voor zijn vrouw) betaalt: als dan de vader van het meisje zegt: “Ik zal u mijn dochter niet geven”, hij zal hem alles teruggeven wat hij heeft meegebracht.
161. Als een man babbels in het huis van zijn schoonvader brengt en de “aankoopprijs” betaalt, als zijn vriend hem dan lastert, en zijn schoonvader tegen de jonge echtgenoot zegt: “Je mag mijn dochter niet trouwen , “hij zal hem onverminderd teruggeven alles wat hij had meegebracht; maar zijn vrouw zal niet getrouwd zijn met de vriend.
162. Als een man met een vrouw trouwt, en zij baart zonen voor hem; als dan deze vrouw sterft, dan heeft haar vader geen aanspraak op haar bruidsschat; dit is van haar zonen.
163. Als een man met een vrouw trouwt en zij hem geen zonen baart; als dan deze vrouw sterft, als de “koopprijs” die hij in het huis van zijn schoonvader had betaald hem wordt terugbetaald, heeft haar man geen aanspraak op de bruidsschat van deze vrouw; het hoort bij het huis van haar vader.
164. Als zijn schoonvader hem het bedrag van de “aankoopprijs” niet terugbetaalt, kan hij het bedrag van de “aankoopprijs” van de bruidsschat aftrekken en vervolgens het restant aan het huis van haar vader betalen.
165. Als een man aan een van zijn zonen die hij verkiest een veld, tuin en huis en een daad daarvoor geeft: als later de vader sterft en de broers de nalatenschap verdelen, dan zullen zij hem eerst het geschenk van zijn zoon geven. vader, en hij zal het aanvaarden; en de rest van het vaderlijke eigendom zullen zij verdelen.
166. Als een man vrouwen neemt voor zijn zoon, maar geen vrouw neemt voor zijn minderjarige zoon, en als hij dan sterft: als de zonen de nalatenschap verdelen, zullen zij naast zijn deel het geld voor de “koopprijs” voor de minderjarige broer die nog geen vrouw had genomen, en een vrouw voor hem veilig stelde.
167. Als een man met een vrouw trouwt en zij hem kinderen baart: als deze vrouw sterft en hij vervolgens een andere vrouw neemt en zij hem kinderen baart: als dan de vader sterft, mogen de zonen de nalatenschap niet verdelen volgens de moeders, zij zullen verdeel de bruidsschat van hun moeders alleen op deze manier; het vaderland zullen zij gelijkelijk met elkaar verdelen.
168. Als een man zijn zoon uit zijn huis wil zetten en voor de rechter wil zeggen: “Ik wil mijn zoon eruit zetten”, dan zal de rechter zijn redenen onderzoeken. Als de zoon schuldig is aan geen grote fout, waarvoor hij terecht kan worden uitgezet, mag de vader hem niet uitzetten.
169. Indien hij zich schuldig maakt aan een ernstige fout, die hem met recht de kinderlijke relatie zou moeten ontnemen, zal de vader hem de eerste keer vergeven; maar als hij zich voor de tweede keer schuldig maakt aan een ernstige fout, kan de vader zijn zoon alle kinderlijke betrekkingen ontnemen.
170. Als zijn vrouw zonen baart aan een man, of zijn dienstmaagd zonen heeft gebaard, en de vader terwijl hij nog leeft, zegt hij tegen de kinderen die zijn dienstmaagd heeft gebaard: “Mijn zonen”, en hij telt ze bij de zonen van zijn vrouw; als dan de vader sterft, dan zullen de zonen van de vrouw en van de dienstmaagd de eigendommen van vaderskant verdelen. De zoon van de vrouw moet verdelen en kiezen.
171. Indien de vader echter, terwijl hij nog leefde, niet tegen de zonen van de dienstmaagd zei: “Mijn zonen”, en dan sterft de vader, dan zullen de zonen van de dienstmaagd niet delen met de zonen van de dienstmaagd. vrouw, maar de vrijheid van de meid en haar zonen zal worden verleend. De zonen van de vrouw hebben niet het recht om de zonen van de meid tot slaaf te maken; de vrouw zal haar bruidsschat (van haar vader) en het geschenk dat haar man haar heeft gegeven en aan haar heeft gedaan (los van de bruidsschat of het aankoopgeld dat haar vader heeft betaald) afnemen, en in het huis van haar man wonen: zo lang als ze leeft, zal ze het gebruiken, het zal niet voor geld worden verkocht. Wat ze ook achterlaat, het zal van haar kinderen zijn.
172. Als haar man haar geen geschenk heeft gegeven, zal zij voor haar geschenk worden gecompenseerd en ontvangt zij een deel uit de nalatenschap van haar echtgenoot, gelijk aan dat van één kind. Als haar zonen haar onderdrukken, om haar het huis uit te dwingen, zal de rechter de zaak onderzoeken en als de zonen schuld hebben, zal de vrouw het huis van haar man niet verlaten. Als de vrouw het huis wil verlaten, moet ze het geschenk van haar man aan haar zonen overlaten, maar ze mag de bruidsschat van het huis van haar vader nemen. Dan mag ze met de man van haar hart trouwen.
173. Als deze vrouw zonen baart aan haar tweede echtgenoot, in de plaats waar ze heen ging, en dan sterft, zullen haar vroegere en latere zonen de bruidsschat onder hen verdelen.
174. Als ze geen zonen baart aan haar tweede echtgenoot, zullen de zonen van haar eerste echtgenoot de bruidsschat krijgen.
175. Als een staatsslaaf of de slaaf van een vrijgelaten man met de dochter van een vrij man trouwt en kinderen worden geboren, heeft de meester van de slaaf niet het recht om de kinderen van de vrijen tot slaaf te maken.
176. Als echter een staatsslaaf of de slaaf van een vrijgelaten man met de dochter van een man trouwt, en nadat hij met haar getrouwd is, brengt ze een bruidsschat uit het huis van een vader, als ze er dan allebei van genieten en een huishouden hebben gevonden, en middelen verzamelen, als dan de slaaf sterft, dan mag zij die vrij geboren was haar bruidsschat nemen, en alles wat haar man en zij hadden verdiend; zij zal ze in twee delen verdelen, de helft zal de meester voor de slaaf nemen, en de andere helft zal de vrijgeboren vrouw voor haar kinderen nemen. Als de vrijgeboren vrouw geen geschenk had, zal ze alles wat haar man en zij hadden verdiend, in twee delen verdelen; en de meester van de slaaf zal de helft nemen en zij zal de andere nemen voor haar kinderen.
177. Als een weduwe, van wie de kinderen niet volwassen zijn, een ander huis wil binnengaan (hertrouwen), mag ze het niet binnengaan zonder medeweten van de rechter. Als ze een ander huis binnengaat, zal de rechter de staat van het huis van haar eerste echtgenoot onderzoeken. Dan wordt het huis van haar eerste echtgenoot toevertrouwd aan de tweede echtgenoot en de vrouw zelf als managers. En daarvan moet een verslag worden gemaakt. Ze zal het huis op orde houden, de kinderen opvoeden en het huishoudelijk gereedschap niet verkopen. Wie de gebruiksvoorwerpen van de kinderen van een weduwe koopt, verliest zijn geld en de goederen gaan terug naar hun eigenaars.
178. Als een “toegewijde vrouw” of een prostituee aan wie haar vader een bruidsschat heeft gegeven en een akte daarvoor, maar als in deze akte niet wordt vermeld dat zij deze mag nalaten zoals zij wil, en niet expliciet heeft verklaard dat zij het beschikkingsrecht; als dan haar vader sterft, dan zullen haar broers haar veld en tuin vasthouden en haar maïs, olie en melk geven naar haar portie, en haar tevredenstellen. Als haar broers haar geen maïs, olie en melk geven volgens haar aandeel, dan zullen haar veld en tuin haar ondersteunen. Ze zal het vruchtgebruik hebben van veld en tuin en alles wat haar vader haar heeft gegeven zolang ze leeft, maar ze kan het niet verkopen of aan anderen toewijzen. Haar erfenispositie is van haar broers.
179. Indien een “zuster van een god” of een prostituee een geschenk van haar vader ontvangt, en een akte waarin uitdrukkelijk is vermeld dat zij erover kan beschikken zoals zij dat wenst, en haar volledige beschikking daarover geeft: als dan sterft haar vader en mag ze haar eigendom overlaten aan wie ze maar wil. Haar broers kunnen daar geen aanspraak op maken.
180. Als een vader zijn dochter een geschenk geeft – hetzij huwbaar of een prostituee (niet-huwbaar) – en dan sterft, moet ze als kind een deel van het vaderland ontvangen en het vruchtgebruik genieten zolang ze leeft. Haar landgoed is van haar broers.
181. Als een vader een tempelmeid of tempelmaagd aan God wijdt en haar geen geschenk geeft: als de vader dan sterft, zal zij het derde deel van een kind ontvangen uit de erfenis van het huis van haar vader, en het vruchtgebruik genieten zolang ze leeft. Haar landgoed is van haar broers.
182. Als een vader zijn dochter als vrouw van Mardi van Babylon wijdt (zoals in 181), en haar geen geschenk of daad geeft; als dan haar vader sterft, dan zal ze een derde van haar portie als kind van het huis van haar vader van haar broers ontvangen, maar Mardoek mag haar landgoed aan iedereen overlaten die ze maar wil.
183. Als een man zijn dochter door een bijvrouw een bruidsschat, een echtgenoot en een daad geeft; als haar vader dan sterft, ontvangt zij geen deel van de vaderlijke nalatenschap.
184. Indien een man zijn dochter geen bruidsschat geeft door een bijvrouw en geen echtgenoot; als dan haar vader sterft, zal haar broer haar een bruidsschat geven naar de rijkdom van haar vader en een man voor haar veiligstellen.
185. Als een man een kind adopteert en op zijn naam als zoon zet, en hem grootbrengt, kan deze volwassen zoon niet opnieuw worden geëist.
186. Als een man een zoon adopteert en als hij zijn pleegvader en moeder verwondt nadat hij hem heeft genomen, zal deze geadopteerde zoon terugkeren naar het huis van zijn vader.
187. De zoon van een minnaar in de paleisservice of van een prostituee kan niet worden teruggevorderd.
188. Als een ambachtsman zich ertoe heeft verbonden een kind groot te brengen en hem zijn vak leert, kan hij niet worden teruggevorderd.
189. Als hij hem zijn vak niet heeft geleerd, kan deze geadopteerde zoon terugkeren naar het huis van zijn vader.
190. Als een man niet in het bezit is van een kind dat hij als zoon heeft geadopteerd en met zijn andere kinderen heeft grootgebracht, dan kan zijn geadopteerde zoon naar het huis van zijn vader terugkeren.
191. Als een man, die een zoon had geadopteerd en hem had grootgebracht, een gezin had gesticht en kinderen had, deze geadopteerde zoon naar buiten wilde brengen, dan zal deze zoon niet zomaar zijn weg gaan. Zijn adoptievader zal hem een derde van het deel van een kind van zijn rijkdom geven, en dan mag hij gaan. Hij mag hem niet het veld, de tuin en het huis geven.
192. Als een zoon van een minnaar of een prostituee tegen zijn adoptievader of moeder zegt: “U bent niet mijn vader of mijn moeder”, zal zijn tong worden afgesneden.
193. Als de zoon van een minnaar of een prostituee het huis van zijn vader verlangt en zijn adoptievader en adoptiemoeder in de steek laat en naar het huis van zijn vader gaat, dan zal zijn oog worden uitgeblust.
194. Als een man zijn kind aan een verpleegster geeft en het kind in haar handen sterft, maar de verpleegster zonder medeweten van de vader en moeder een ander kind verzorgt, dan zullen zij haar ervan veroordelen dat zij zonder medeweten van de vader en moeder een ander kind heeft verzorgd. en haar borsten zullen worden afgesneden.
195. Als een zoon zijn vader slaat, zullen zijn handen worden afgehakt.
196. Als een man het oog van een andere man uitdooft, zal zijn oog worden uitgezet.
197. Als hij het bot van iemand anders breekt, zal zijn bot worden gebroken.
198. Als hij het oog van een vrijgelaten man uitsteekt, of het bot van een vrijgelaten man breekt, zal hij één goudmijn betalen.
199. Als hij het oog van een mensens slaaf uitsteekt of het bot van een mensenslaaf breekt, zal hij de helft van zijn waarde betalen.
200. Als een man de tanden van zijn gelijke uitschakelt, zullen zijn tanden worden uitgeslagen.
201. Als hij de tanden van een vrijgelaten man klopt, moet hij een derde van een goudmijn betalen.
202. Als iemand het lichaam van een man hoger in rang raakt dan hij, zal hij in het openbaar zestig slagen met een os-zweep ontvangen.
203. Als een vrijgeboren man het lichaam van een andere vrijgeboren man of gelijkwaardige rang raakt, zal hij één goudmijn betalen.
204. Als een bevrijde man het lichaam van een andere bevrijde man raakt, moet hij tien sikkels in geld betalen.
205. Als de slaaf van een vrijgelaten man het lichaam van een vrijgelaten man raakt, zal zijn oor worden afgesneden.
206. Als tijdens een ruzie de ene man de andere raakt en hem verwondt, dan zal hij zweren: “Ik heb hem niet bewust gewond”, en de artsen betalen.
207. Als de man aan zijn wond sterft, zal hij op dezelfde manier zweren, en als hij (de overledene) een vrijgeboren man was, zal hij een halve mina aan geld betalen.
208. Als hij een vrijgelaten man was, zal hij een derde van een mijn betalen.
209. Als een man een vrijgeboren vrouw slaat zodat ze haar ongeboren kind verliest, moet hij tien sikkels betalen voor haar verlies.
210. Als de vrouw sterft, wordt zijn dochter ter dood gebracht.
211. Als een vrouw uit de vrije klasse haar kind door een klap verliest, moet hij vijf sikkels in geld betalen.
212. Als deze vrouw sterft, zal hij een half miljoen betalen.
213. Als hij de dienstmaagd van een man slaat en zij verliest haar kind, zal hij twee sikkels in geld betalen.
214. Als deze dienstmaagd sterft, zal hij een derde van een mijn betalen.
215. Als een arts een grote incisie maakt met een operatiemes en deze geneest, of als hij een tumor (over het oog) opent met een operatiemes en het oog redt, ontvangt hij tien sikkels in geld.
216. Als de patiënt een vrijgelaten man is, ontvangt hij vijf sikkels.
217. Als hij de slaaf van iemand is, zal zijn eigenaar de arts twee sikkels geven.
218. Als een arts een grote incisie maakt met het operatiemes en hem doodt, of een tumor opent met het operatiemes en het oog uitsnijdt, worden zijn handen afgesneden.
219. Als een arts een grote incisie maakt in de slaaf van een vrijgelaten man en hem doodt, zal hij de slaaf vervangen door een andere slaaf.
220. Als hij met het operatiemes een tumor had geopend en zijn oog had uitgestoken, zal hij de helft van zijn waarde betalen.
221. Als een arts het gebroken bot of het zieke zachte deel van een man geneest, betaalt de patiënt de arts vijf sikkels in geld.
222. Als hij een vrijgelaten man was, zal hij drie sikkels betalen.
223. Als hij een slaaf was, moet zijn eigenaar de arts twee sikkels betalen.
224. Als een dierenarts een zware operatie aan een ezel of een os uitvoert en deze geneest, moet de eigenaar de chirurg een zesde van een sjekel als vergoeding betalen.
225. Als hij een zware operatie aan een ezel of os uitvoert en deze doodt, moet hij de eigenaar een vierde van de waarde ervan betalen.
226. Als een kapper, zonder medeweten van zijn meester, het teken van een slaaf snijdt op een niet te verkopen slaaf, worden de handen van deze kapper afgehakt.
227. Indien iemand een kapper bedriegt en hem een slaaf laat merken die niet te koop is met het teken van een slaaf, zal hij ter dood worden gebracht en in zijn huis worden begraven. De kapper zal zweren: “Ik heb hem niet bewust gemarkeerd”, en zal onschuldig zijn.
228. Als een bouwer een huis voor iemand bouwt en het voltooit, zal hij hem een vergoeding van twee sikkels in geld geven voor elke oppervlakte.
229. Als een bouwer voor iemand een huis bouwt en het niet goed bouwt, en het huis dat hij bouwde erin valt en de eigenaar ervan doodt, dan zal die bouwer ter dood worden gebracht.
230. Als het de zoon van de eigenaar doodt, wordt de zoon van die bouwer ter dood gebracht.
231. Als het een slaaf van de eigenaar doodt, dan zal hij slaaf voor slaaf betalen aan de eigenaar van het huis.
232. Als het goederen ruïneert, zal hij alles vergoeden dat is geruïneerd, en voor zover hij dit huis dat hij heeft gebouwd en het is afgebroken niet correct heeft gebouwd, zal hij het huis uit eigen middelen herbouwen.
233. Als een bouwer voor iemand een huis bouwt, ook al heeft hij het nog niet voltooid; als de muren dan omvallen, moet de bouwer de muren uit eigen middelen stevig maken.
234. Als een scheepsbouwer voor een man een boot van zestig gur bouwt, moet hij hem een vergoeding van twee sikkels in geld betalen.
235. Als een scheepsbouwer voor iemand een boot bouwt en deze niet krap maakt, als die boot in datzelfde jaar wordt weggestuurd en gewond raakt, moet de scheepsbouwer de boot uit elkaar halen en op eigen kosten voor elkaar zetten. De krappe boot zal hij aan de booteigenaar geven.
236. Als een man zijn boot aan een matroos verhuurt en de matroos onvoorzichtig is en de boot vergaan of aan de grond gaat, moet de matroos de eigenaar van de boot een andere boot geven als compensatie.
237. Als een man een matroos en zijn boot inhuurt en hem voorziet van maïs, kleding, olie en dadels en andere dingen die nodig zijn om hem aan te brengen: als de matroos onvoorzichtig is, wordt de boot vernield en wordt de inhoud verpest dan zal de matroos de boot vergoeden die was vergaan en alles wat hij verpestte.
238. Als een matroos iemands schip vernielt, maar het redt, zal hij de helft van zijn waarde in geld betalen.
239. Als een man een zeeman inhuurt, moet hij hem zes gram maïs per jaar betalen.
240. Als een koopman tegen een veerboot aanloopt en deze vernielt, zal de kapitein van het vernielde schip gerechtigheid zoeken voor God; de meester van de koopman, die de veerboot vernielde, moet de eigenaar van de boot en alles wat hij heeft geruïneerd, vergoeden.
241. Als iemand indruk maakt op een os vanwege dwangarbeid, moet hij een derde van een mijn in geld betalen.
242. Als iemand een jaar ossen huurt, moet hij vier gram maïs betalen voor ploeg-ossen.
243. Als schaapskudde betaalt hij drie gur maïs aan de eigenaar.
244. Als iemand een os of een ezel inhuurt en een leeuw hem in het veld doodt, ligt het verlies bij de eigenaar.
245. Als iemand ossen huurt en ze doodt door slechte behandeling of slagen, zal hij de eigenaar, ossen, vergoeden voor ossen.
246. Als een man een os huurt, en hij breekt zijn been of snijdt het ligament van zijn nek, moet hij de eigenaar compenseren met os voor os.
247. Als iemand een os huurt en zijn oog uitdooft, moet hij de eigenaar de helft van zijn waarde betalen.
248. Indien iemand een os inhuurt en een hoorn afbreekt, of zijn staart afsnijdt, of zijn snuit bezeert, moet hij een vierde van de waarde ervan in geld betalen.
249. Als iemand een os inhuurt en God slaat erop dat hij sterft, zal de man die hem gehuurd heeft bij God zweren en als onschuldig beschouwd worden.
250. Als terwijl een os de straat passeert (markt) iemand het duwt en doodt, kan de eigenaar geen claim indienen in de rechtszaak (tegen de huurder).
251. Als een os een bloedende os is, en het blijkt dat hij een bloeier is, en hij zijn hoorns niet bindt of de os vastbindt, en de os een vrijgeboren man heeft gestoten en hem heeft gedood, moet de eigenaar betalen een halve mina aan geld.
252. Als hij de slaaf van een man doodt, moet hij een derde van een mijn betalen.
253. Als iemand het met een ander eens is om zijn veld te bewerken, geef hem dan zaad, vertrouw hem een os toe en bind hem om het veld te bewerken, als hij de maïs of planten steelt en ze voor zichzelf neemt, zullen zijn handen worden uitgehouwen.
254. Indien hij de zaadgraan voor zichzelf neemt en het juk van ossen niet gebruikt, zal hij hem de hoeveelheid zaadgraan vergoeden.
255. Als hij het juk van ossen van de man onderverhuurt of het zaadgraan steelt en niets in het veld plant, zal hij veroordeeld worden en voor elke honderd gan moet hij zestig maïs betalen.
256. Als zijn gemeenschap hem niet wil betalen, zal hij met het vee (aan het werk) in dat veld worden geplaatst.
257. Als iemand een veldarbeider inhuurt, moet hij hem acht gram maïs per jaar betalen.
258. Als iemand een ossendrijver inhuurt, moet hij hem zes gram maïs per jaar betalen.
259. Als iemand een waterrad van het veld steelt, moet hij de eigenaar vijf sikkels in geld betalen.
260. Als iemand een sjadoef (gebruikt om water uit de rivier of het kanaal te halen) of een ploeg steelt, moet hij drie sikkels in geld betalen.
261. Als iemand een veehoeder inhuurt voor vee of schapen, moet hij hem acht gur per jaar betalen.
262. Als iemand, een koe of een schaap […]
263. Als hij het vee of de schapen die hem zijn gegeven, doodt, zal hij de eigenaar vergoeden met vee voor vee en schapen voor schapen.
264. Als een herder, aan wie vee of schapen zijn toevertrouwd om over hen te waken, en die zijn loon heeft ontvangen zoals overeengekomen, en tevreden is, het aantal runderen of schapen vermindert, of de toename bij geboorte minder maakt, zal de verhoging of winst die verloren ging bij de afwikkeling goedmaken.
265. Indien een herder, aan wiens zorg het vee of de schapen zijn toevertrouwd, zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en de natuurlijke verhoging onterecht heeft terugbetaald of voor geld heeft verkocht, moet hij worden veroordeeld en de eigenaar tienmaal het verlies betalen.
266. Als het dier in de stal door God wordt gedood (een ongeval), of als een leeuw het doodt, moet de herder zijn onschuld voor God verklaren en de eigenaar draagt het ongeval in de stal.
267. Als de herder iets over het hoofd ziet, en er gebeurt een ongeval in de stal, dan is de herder de schuld van het ongeval dat hij in de stal heeft veroorzaakt, en moet hij de eigenaar van het vee of de schapen vergoeden.
268. Als iemand een os huurt om te dorsen, is het bedrag van de huur twintig ka maïs.
269. Als hij een ezel huurt voor het dorsen, is de huur twintig ka.
270. Als hij een jong dier inhuurt om te dorsen, is de huur tien ka maïs.
271. Als iemand ossen, kar en chauffeur huurt, moet hij honderdtachtig ka maïs per dag betalen.
272. Als iemand alleen een kar huurt, moet hij veertig ka maïs per dag betalen.
273. Als iemand een dagloner inhuurt, zal hij hem vanaf het nieuwe jaar tot de vijfde maand (april tot augustus, wanneer de dagen lang zijn en het harde werk) zes gerahs in geld per dag betalen; van de zesde maand tot het einde van het jaar geeft hij hem vijf gerahs per dag.
274. Als iemand een bekwame ambachtsman inhuurt, moet hij betalen als loon van de […] vijf gerahs, als loon van de pottenbakker vijf gerahs, van een kleermaker vijf gerahs, van […] gerahs, [..] .] van een touwslager vier gerahs, van […] gerahs, van een metselaar […] gerahs per dag.
275. Als iemand een veerboot huurt, moet hij drie gerahs per dag betalen.
276. Als hij een vrachtboot huurt, moet hij tweeënhalf gerahs per dag betalen.
277. Als iemand een schip van zestig goerel huurt, moet hij een zesde van een sjekel als huur per dag betalen.
278. Als iemand een mannelijke of vrouwelijke slaaf koopt, en voordat een maand verstreken is, zal de benu-ziekte ontwikkeld zijn, hij zal de slaaf teruggeven aan de verkoper en het geld ontvangen dat hij had betaald.
279. Als iemand een mannelijke of vrouwelijke slaaf koopt en een derde claimt dat, is de verkoper aansprakelijk voor de claim.
280. Als een man in het buitenland een mannelijke of vrouwelijke slaaf koopt die tot een ander van zijn eigen land behoort; als de eigenaar van de mannelijke of vrouwelijke slaaf bij thuiskomst het erkent: als de mannelijke of vrouwelijke slaaf een inwoner van het land is, zal hij ze zonder geld teruggeven.
281. Als ze uit een ander land komen, geeft de koper het geldbedrag dat daarvoor aan de handelaar is betaald, aan en houdt hij de mannelijke of vrouwelijke slaaf.
282. Als een slaaf tegen zijn meester zegt: “U bent niet mijn meester” en zij hem veroordelen, zal zijn meester zijn oor afsnijden.
De wetten van Hammurabi en de wet van Mozes
Een van de kostbaarste bezittingen van het Louvre is een rechtopstaande zwarte stenen plaat van precies 2,25 m hoog, die algemeen bekend is als de „Codex Hammurabi”. Onder een reliëf waarop koning Hammurabi van Babylon te zien is die autoriteit ontvangt van de zonnegod Sjamasj, staan kolommen met 282 in spijkerschrift geschreven wetten. Aangezien Hammurabi volgens zeggen van 1728 tot 1686 v.G.T. heeft geregeerd, hebben sommige bijbelcritici beweerd dat Mozes, die de wetten van Israël meer dan anderhalve eeuw later heeft opgetekend, deze wetten gewoon uit het wetboek van deze Babylonische koning heeft overgenomen en dus plagiaat heeft gepleegd. W. J. Martin logenstraft deze beschuldiging door in het boek Documents from Old Testament Times het volgende te schrijven:
„Ondanks vele overeenkomsten bestaat er geen reden om aan te nemen dat er in de Hebreeuwse wet ook maar iets rechtstreeks uit de Babylonische wet is overgenomen. Zelfs waar de twee wetstelsels naar de letter weinig van elkaar verschillen, zijn ze naar de geest zeer verschillend. In de Codex Hammurabi werden diefstal en heling bijvoorbeeld met de dood gestraft (Wet 6 en 22), maar in de wetten van Israël moest men als straf het gestolene vergoeden (Ex. 22:1; Lev. 6:1-5). Terwijl de Mozaïsche wet het verbood een ontvluchte slaaf aan zijn meester uit te leveren (Deut. 23:15, 16), werd onder de Babylonische wetten een ieder die een voortvluchtige slaaf in huis nam, met de dood gestraft. — Wet 15, 16, 19.”
In het Supplément au Dictionnaire de la Bible schreef de Franse oriëntalist Joseph Plessis het volgende: „De Hebreeuwse wetgever schijnt geen gebruik te hebben gemaakt van de verschillende wetboeken van Babylonië en Assyrië. Van niets in zijn werk kan worden bewezen dat het overgenomen is. Hoewel er interessante overeenkomsten bestaan, zijn ze van dien aard dat ze gemakkelijk verklaard kunnen worden als het codificeren van gebruiken die mensen met een gemeenschappelijke oorsprong gemeen hadden.”
Terwijl de Codex Hammurabi een geest van vergelding ademt, zegt de Mozaïsche wet: „Gij moogt uw broeder in uw hart niet haten. . . . Gij moogt geen wraak nemen, noch een wrok koesteren tegen de zonen van uw volk; en gij moet uw naaste liefhebben als uzelf” (Lev. 19:17, 18). Er is dus niet alleen bewezen dat Mozes niets van Hammurabi heeft overgenomen, maar bovendien blijkt uit een vergelijking van de bijbelse wetten met die welke op de door archeologen opgegraven tabletten en zuilen geschreven staan, dat de bijbelse wetten verre superieur zijn aan die van andere volken.
Hammurabi en Mozes De Codex Hammurabi is vooral interessant voor Bijbelse archeologen vanwege de overeenkomsten met de Mozaïsche Wet. Onder de voorbeelden waarin deze wetten overeenkomen is het befaamde "oog om oog" principe.
Sommige Schriftgeleerden speculeren hierdoor dat Mozes, die ongeveer drie eeuwen na Hammurabi leefde, zijn wet aan de Babylonische monarch had ontleend.
Maar het is inmiddels aangetoond dat dit standpunt onjuist is.
De overeenkomsten zijn beperkt en vaak oppervlakkig.
In de Mozaïsche Wet is het "oog om oog" principe bijvoorbeeld universeel. In de Wet van Hammurabi wordt het "oog om oog" principe" alleen toegepast als beide partijen dezelfde status genieten (bijvoorbeeld allebei uit dezelfde sociale klasse). Bron: https://wol.jw.org/nl/wol/d/r18/lp-o/198072
Overeenkomsten en vooral de verschillen tussen volgende literaire gschriften:
Babylonische scheppingsverhaal (Enuma Elisj) en die van Genesis 1 en 2
Babylonische zondeval in de Adapa Mythe en Genesis 3
Babylonisch zondvloedverhaal (Gilgamesh Epos) en die in Genesis 6-9
Wetten Hammurabi en die van Mozes
1. Als een man een andere man beschuldigt van een (zware) misdrijf, maar het niet kan bewijzen, dan zal hij, de beschuldiger, ter dood worden gebracht.
2. Als een man een andere man beschuldigt van een tovenarij, maar het niet kan bewijzen, dan zal hij die beschuldigt wordt naar de rivier gaan, waar hij in zal springen, als hij verdrinkt, dan krijgt de beschuldiger zijn huis/landgoed. maar als de beschuldigde niet verdrinkt, dan zal de beschuldiger ter dood worden gebracht. de beschuldigde krijgt het huis/landgoed van de beschuldiger.
3. Als een man in een rechtszaak over leven of dood een valse getuige of een valse getuigenis voortbrengt, zal hij ter dood worden gebracht.
4. Als een man in een rechtszaak getuigt voor graan of geld, zal hij de straf van de beschuldigde krijgen.
5. Als een rechter uitspraak doet, en deze blijkt fout te zijn, dan zal hij de opgelegde boete maal twaalf krijgen, en bovendien zal hij publiekelijk verwijdert worden van zijn positie en nimmer meer mag hij een rechtszaak voorzitten.
6. Als een man iets steelt uit een tempel of paleis, dan zal hij ter dood worden gebracht; en ook zal degene die het gestolen goed heeft gekregen, ter dood worden gebracht.
7. Als een man zilver of goud, een mannelijke of vrouwelijk slaaf, een schaap of een ezel, of iets anders koopt of in vertrouwen krijgt van andermans zoon of slaaf zonder getuigen of contracten, dan zal hij worden beschouwd als dief en zal hij ter dood worden gebracht.
8. Als een man een os of een schaap, een ezel, varken of geit steelt, dan zal hij deze dertigvoudig terugbetalen als het van een tempel of een paleis is, en tienvoudig als het van een vrij man is. Als de dief nergens mee kan betalen, dan zal hij ter dood worden gebracht.
9. Als een man (de eigenaar) iets heeft verloren, en ontdekt dat dit in het bezit is van een andere man (de koper), en deze beweert: “Een handelaar heeft dit aan mij verkocht, ik heb het gekocht in aanwezigheid van getuigen” en de eigenaar van het eigendom zegt: “Ik zal getuigen voortbrengen om mijn verloren eigendom te identificeren” als de koper de verkoper die het eigendom aan hem heeft verkocht voortbrengt; en de getuigen, in wiens aanwezigheid het eigendom is gekocht, en de eigenaar getuigen voortbrengt die zijn eigendom identificeren, dan zullen de rechters hun getuigenissen onderzoeken. de getuigen in wiens aanwezigheid het eigendom is gekocht, en de getuigen die het eigendom hebben geïdentificeerd, zullen hun getuigenissen afleggen in de aanwezigheid van (een) god. Als de verkoper een dief blijkt te zijn, dan zal hij ter dood worden gebracht; de eigenaar krijgt zijn eigendom terug; en de koper krijgt van de bezitting(en) van de verkoper zijn geld terug.
10. Als de koper niet in staat is om de verkoper of de getuigen in wiens aanwezigheid het eigendom is gekocht, voort te brengen, en als de eigenaar van het verloren eigendom getuigen die zijn eigendom identificeren voortbrengt, dan zal de koper als een dief worden beschouwd en zal hij ter dood worden gebracht, de eigenaar krijgt dan zijn eigendom terug.
11. Als de eigenaar van het verloren eigendom geen getuigen die zijn eigendom kunnen identificeren kan voortbrengen, dan heeft hij gefraudeerd en twist aangewakkerd en zal hij ter dood worden gebracht.
12. Als de verkoper is gestorven, dan zal de koper voor zijn opgelopen schade in deze zaak vijfvoudig worden hersteld van de nalatenschap van de verkoper.
13. Als de getuigen van die man (de eigenaar) niet bij de hand zijn, dan zullen de rechters een uitstel van 6 maanden vaststellen, als de man zijn getuigen niet voortbrengt binnen deze 6 maanden, dan heeft deze man fraude gepleegd en zal hij zelf de straf verduren die opgelegd is in deze zaak.
14. Als een man andermans minderjarige zoon steelt, dan zal hij ter dood worden gebracht.
15. Als een man een mannelijke of een vrouwelijke slaaf van het paleis, of een mannelijke of vrouwelijke slaaf van een vrij man helpt met het ontsnappen van de stadspoort, dan zal hij ter dood worden gebracht.
16. Als een man in zijn huis een mannelijke of vrouwelijke slaaf die is gevlucht van het paleis of van een vrij man schuilhoudt, en deze niet voortbrengt bij de oproep van de commandant, dan zal de eigenaar van dat huis ter dood worden gebracht.
17. Als een man een mannelijke of vrouwelijke voortvluchtige slaaf in het veld grijpt, en deze (slaaf) terugbrengt naar zijn eigenaar, dan zal de eigenaar van de slaaf hem 2 sjekkel2 zilver betalen.
18. Als de slaaf de naam van zijn eigenaar weigert te noemen, dan zal de man de slaaf naar het paleis brengen, en zij zullen navraag doen naar zijn/haar antecedenten en hem/haar terugbrengen naar zijn/haar eigenaar.
19. Als de man de slaaf in zijn huis vasthoudt, en deze later teruggevonden wordt in zijn bezit, dan zal de man ter dood worden gebracht.
20. Als de slaaf zijn overweldiger ontsnapt, dan zal deze dat aangeven in de naam van een god aan de eigenaar van de slaaf, en vrijuit gaan.
21. Als een man een gat in een huis maakt (om in te breken), dan zal hij voor dat gat ter dood worden gebracht en begraven.
22. Als een man rooft en wordt gevangen, dan zal hij ter dood worden gebracht.
23. Als de rover niet gevangen wordt, dan zal de man die berooft is in de aanwezigheid van een god een gespecificeerde opgave van zijn verlies geven, en de stad en de gouverneur, in wiens provincie en jurisdictie de roof is gepleegd, zullen zijn verlies vergoeden.
24. Als een man zijn leven verliest (bij de roof), dan zullen de stad en de gouverneur 1 mina zilver aan zijn erfgenamen betalen.
25. Als een brand uitbreekt in iemands huis en de man die het gaat blussen zijn oog werpt op het meubilair van de eigenaar van het huis en het (meubilair) steelt, dan zal die man in het brandend huis worden gegooid.
26. Als een officier of een gewone soldaat/man een opdracht krijgt van de koning, en hij niet deze volbrengt maar een vervanger huurt en deze de opdracht laat vervullen in plaats van hem, dan zal de officier of de gewone soldaat/man ter dood worden gebracht, en zal de gehuurde vervanger het huis van de officier of de gewone soldaat/man krijgen.
27. Als een officier of een gewone soldaat/man in een veldslag gevangen wordt genomen, en zijn akkers en tuinen worden daarna aan een andere man gegeven en deze maakt het zijn bezit-Als de oorspronkelijke eigenaar terugkeert en zijn woonplaats bereikt, dan zullen zijn akkers en tuinen aan hem worden teruggegeven en wordt het weer zijn bezit.
28. Als een officier of een gewone soldaat/man in een veldslag gevangen wordt genomen, en zijn zoon is in staat tot het aangaan van zijn vader’s bezit, dan zullen zijn vader’s akkers en tuinen aan hem worden gegeven, en zal hij zijn vader’s bezit overnemen.
29. Als zijn zoon nog te jong is, en niet in staat is tot het aangaan van zijn vader’s bezit, dan zal een-derde van de akkers en tuinen aan zijn moeder worden gegeven, en zij zal hem (de zoon) opvoeden.
30. Als een officier of een gewone soldaat/man zijn huis, tuinen en akkers verlaat en verhuurt, en iemand anders neemt bezit van zijn huis, tuinen en akkers en ze drie jaar gebruikt, en de oorspronkelijke eigenaar keert terug en eist zijn huis, tuinen en akkers op, dan zullen deze niet aan hem gegeven worden, maar aan hij die het tot zijn bezit heeft gemaakt.
31. Als hij zijn huis, tuinen en akkers voor een jaar verhuurt en terugkomt, dan zullen zijn huis, tuinen en akkers aan hem worden teruggegeven worden.
32. Als een hoofdman of een man gevangen wordt genomen op de “Weg van de Koning” (in oorlog), en een koopman hem gratis koopt en hem terugbrengt naar zijn plaats; als hij in zijn huis de middelen heeft om zijn vrijheid te kopen, zal hij zichzelf gratis kopen: als hij niets in zijn huis heeft om zichzelf gratis te kopen, zal hij gratis worden gekocht door de tempel van zijn gemeenschap; als er niets in de tempel is om hem gratis te kopen, zal de rechtbank zijn vrijheid kopen. Zijn veld, tuin en huis zullen niet worden gegeven voor de aankoop van zijn vrijheid.
33. Als een […] of een […] zichzelf binnentreedt als teruggetrokken uit de “Weg van de Koning”, en een huurling als vervanger stuurt, maar hem terugtrekt, dan de […] of [. ..] zal ter dood worden gebracht.
34. Als een […] of een […] de eigendommen van een kapitein beschadigen, de kapitein verwonden of een geschenk van de koning wegnemen van de kapitein, dan […] of […] zal ter dood worden gebracht.
35. Als iemand het vee of de schapen die de koning aan hem heeft gegeven, van hem koopt, verliest hij zijn geld.
36. Het veld, de tuin en het huis van een opperbevelhebber, van een man, of van een aan ontslag onderworpen persoon, kunnen niet worden verkocht.
37. Als iemand het veld, de tuin en het huis van een aanvoerder, man of iemand met een ontslagvergoeding koopt, wordt zijn contracttablet van verkoop verbroken (ongeldig verklaard) en verliest hij zijn geld. Het veld, de tuin en het huis komen terug in bezit van hun eigenaren.
38. Een hoofdman, man of iemand die aan ontslag is onderworpen, kan zijn eigendomsgrond, huis en tuin niet aan zijn vrouw of dochter toewijzen, noch kan hij deze schuldig houden.
39. Hij mag echter een veld, tuin of huis dat hij heeft gekocht en als eigendom bezit, aan zijn vrouw of dochter toewijzen of het als schuld geven.
40. Hij mag veld, tuin en huis verkopen aan een koopman (koninklijke agenten) of aan een andere ambtenaar, de koper die veld, huis en tuin voor zijn vruchtgebruik bezit .
41. Indien iemand een omheining in het veld, de tuin en het huis van een opperhoofd, man of iemand die aan ontslag is onderworpen, voorziet in de verbanden daarvoor; als de hoofdman, de man of iemand die met ontslag is vrijgelaten, terugkeert naar het veld, de tuin en het huis, worden de palings die hem zijn gegeven zijn eigendom.
42. Als iemand een akker overneemt om het te bewerken en daar geen oogst van te verkrijgen, moet worden bewezen dat hij niet op het veld heeft gewerkt en dat hij, net als zijn buurman, graan moet afleveren aan de eigenaar van het veld .
43. Indien hij het veld niet bewerkt, maar het braak laat liggen, zal hij het graan van zijn naaste aan de eigenaar van het veld geven, en het veld dat hij braak laat liggen, moet hij ploegen en zaaien en naar de eigenaar teruggeven.
44. Indien iemand een braakliggend veld overneemt om het bebouwbaar te maken, maar lui is en het niet bebouwbaar maakt, zal hij het braakliggende veld in het vierde jaar ploegen, het eggen en bewerken en het teruggeven aan de eigenaar, en voor elke tien gan (een maat van oppervlakte) wordt tien gur graan betaald.
45. Als een man zijn veld huurt voor grondbewerking voor een vaste huur en de huur van zijn veld ontvangt, maar als het slechte weer wordt en de oogst wordt vernietigd, valt de schade op de grondfrees.
46. Indien hij geen vaste huur voor zijn akker ontvangt, maar het op de helft of derde deel van de oogst verhuurt, wordt het graan op het veld evenredig verdeeld tussen de helmstok en de eigenaar.
47. Indien de helmstok, omdat hij in het eerste jaar niet is geslaagd, de grond door anderen heeft bewerkt, kan de eigenaar geen bezwaar maken; het veld is bebouwd en hij ontvangt de oogst volgens afspraak.
48. Als iemand een lening verschuldigd is, en een storm knielt het graan neer, of de oogst mislukt, of het graan groeit niet bij gebrek aan water; in dat jaar hoeft hij zijn schuldeiser geen graan te geven, hij wast zijn schuldtablet in water en betaalt voor dit jaar geen huur.
49. Als iemand geld van een handelaar neemt, en de handelaar een veld geeft dat bewerkt kan worden voor maïs of sesam, en hem beveelt om maïs of sesam in het veld te planten en het gewas te oogsten; als de teler maïs of sesam in het veld plant, zal het maïs of de sesam die in het veld is bij de oogst eigendom zijn van de eigenaar van het veld en hij zal maïs als huur betalen, voor het geld dat hij van de handelaar heeft ontvangen, en de het levensonderhoud van de bebouwer zal hij aan de handelaar geven.
50. Indien hij een bewerkt korenveld of een bewerkt sesamveld geeft, zal het koren of de sesam in het veld eigendom zijn van de eigenaar van het veld en zal hij het geld als huur aan de handelaar teruggeven.
51. Als hij geen geld heeft om terug te betalen, dan zal hij in het graan of sesam betalen in plaats van het geld als huur voor wat hij van de koopman heeft ontvangen, volgens het koninklijk tarief.
52. Als de teler geen maïs of sesam in het veld plant, wordt het contract van de schuldenaar niet verzwakt.
53. Als iemand te lui is om zijn moeder in goede conditie te houden, en houdt dat niet zo; als dan de dam breekt en alle velden onder water komen te staan, dan zal hij in wiens dam de breuk heeft plaatsgevonden voor geld worden verkocht en zal het geld de maïs vervangen die hij heeft laten vernietigen.
54. Indien hij de koren niet kan vervangen, dan zullen hij en zijn bezittingen worden verdeeld onder de boeren wier koren hij heeft overstroomd.
55. Indien iemand zijn greppels opent om zijn oogst water te geven, maar onvoorzichtig is, en het water het veld van zijn naaste overspoelt, dan moet hij zijn naaste koren betalen voor zijn verlies.
56. Indien iemand het water binnenlaat en het water de plantage van zijn naaste overstroomt, zal hij tien gur koren betalen voor elke tien gan land.
57. Als een herder, zonder toestemming van de eigenaar van het veld en zonder medeweten van de eigenaar van de schapen, de schapen in een veld laat grazen, dan zal de eigenaar van het veld zijn oogst oogsten, en de herder , die zijn kudde daar zonder toestemming van de eigenaar van het veld had geweid, zal de eigenaar twintig gur maïs betalen voor elke tien gan.
58. Indien een herder, nadat de kudden het weiland hebben verlaten en in de gemeenschappelijke kooi bij de stadspoort zijn opgesloten, een veld binnenlaat en daar graast, zal deze herder het veld in bezit nemen dat hij heeft laten grazen verder, en bij de oogst moet hij zestig gram maïs betalen voor elke tien gram.
59. Als iemand, zonder medeweten van de eigenaar van een tuin, een boom in een tuin heeft gekapt, moet hij een half miljoen geld betalen.
60. Als iemand een veld overgeeft aan een tuinman, zodat hij het als een tuin kan planten, als hij eraan werkt en er vier jaar voor zorgt, zullen de eigenaar en de tuinman het in het vijfde jaar verdelen, de eigenaar neemt zijn rol over.
61. Als de tuinman de aanplant van het veld niet heeft voltooid en een deel ongebruikt heeft gelaten, wordt dit aan hem toegewezen.
62. Als hij het veld dat hem als tuin is gegeven niet plant, als het bouwland is (voor maïs of sesam), moet de tuinman de eigenaar de opbrengst van het veld betalen voor de jaren dat hij het braak heeft laten liggen , volgens het product van aangrenzende velden, zet het veld in akkerbouwstaat en geef het terug aan de eigenaar.
63. Indien hij braakliggende terreinen in akkerland verandert en aan de eigenaar teruggeeft, zal deze hem voor een jaar tien gur voor tien gan betalen.
64. Als iemand zijn tuin aan een tuinman overhandigt om te werken, moet de tuinman twee derde van de opbrengst van de tuin aan de eigenaar betalen, zolang hij deze in bezit heeft, en het andere derde zal hij houden.
65. Als de tuinman niet in de tuin werkt en het product eraf valt, moet de tuinman betalen in verhouding tot andere aangrenzende tuinen.
[…]
100. […] rente voor het geld, zo veel als hij heeft ontvangen, zal hij daarvoor een briefje geven, en op de dag dat zij zich vereffenen, aan de handelaar betalen.
101. Als er geen handelsregelingen zijn in de plaats waar hij heen ging, zal hij het volledige bedrag dat hij heeft ontvangen bij de makelaar achterlaten om aan de handelaar te geven.
102. Als een handelaar geld aan een agent (makelaar) toevertrouwt voor een bepaalde investering, en de makelaar verlies lijdt op de plaats waar hij naartoe gaat, zal hij het kapitaal aan de handelaar goedmaken.
103. Als een vijand tijdens de reis iets van hem wegneemt, zal de makelaar bij God zweren en vrijblijvend zijn.
104. Als een handelaar een agent maïs, wol, olie of andere goederen te vervoeren geeft, moet de agent een ontvangstbewijs voor het bedrag geven en de handelaar daarvoor vergoeden. Vervolgens krijgt hij van de handelaar een ontvangstbewijs voor het geld dat hij aan de handelaar geeft.
105. Als de agent onvoorzichtig is en geen ontvangstbewijs neemt voor het geld dat hij de handelaar heeft gegeven, kan hij het niet-ontvangen geld niet als het zijne beschouwen.
106. Als de agent geld van de handelaar accepteert, maar ruzie heeft met de handelaar (de ontvangst weigert), dan zal de handelaar voor God zweren en getuigen dat hij dit geld aan de agent heeft gegeven, en de agent zal hem drie betalen maal de som.
107. Als de handelaar de agent bedriegt, aangezien deze hem alles heeft teruggegeven wat hem was gegeven, maar de handelaar ontkent de ontvangst van wat hem was teruggegeven, dan zal deze agent de handelaar voor God en de rechters, en als hij nog steeds weigert te ontvangen wat de agent hem heeft gegeven, zal hij zes keer het bedrag aan de agent betalen.
108. Als een herbergier (vrouwelijk) geen maïs accepteert naar brutogewicht om drank te betalen, maar geld neemt en de prijs van de drank lager is dan die van de maïs, zal ze worden veroordeeld en in het water gegooid .
109. Als samenzweerders samenkomen in het huis van een herbergier, en deze samenzweerders worden niet gevangengenomen en aan de rechtbank overgeleverd, dan wordt de herbergier ter dood gebracht.
110. Als een “zuster van een god” een herberg opent of een herberg binnengaat om te drinken, dan zal deze vrouw worden verbrand.
111. Indien een herbergier zestig ka usakanidrank aan […] levert, zal zij bij de oogst vijftig ka maïs ontvangen.
112. Als iemand op reis is en zilver, goud, edelstenen of roerende goederen aan een ander toevertrouwt en het van hem wilt terugvorderen; indien laatstgenoemde niet alle eigendommen naar de aangewezen plaats brengt, maar het voor eigen gebruik geschikt maakt, dan zal deze man, die de goederen niet heeft overgedragen om het over te dragen, veroordeeld worden, en hij zal vijfvoudig betalen voor al dat hem was toevertrouwd.
113. Indien iemand een zending graan of geld heeft en hij neemt het zonder de medeweten van de eigenaar uit de graanschuur of kist, dan zal hij die zonder medeweten van de eigenaar koren uit de graanschuur of geld uit de doos heeft gehaald, wettelijk veroordeeld en de maïs die hij heeft ingenomen terugbetalen. En hij zal de commissie verliezen die hem is betaald of hem verschuldigd is.
114. Als een man geen aanspraak op een ander heeft voor maïs en geld, en die met geweld probeert te eisen, moet hij in elk geval een derde van een zilvermijn betalen.
115. Als iemand een vordering op maïs of geld op een ander heeft en hem gevangen zet; als de gevangene in de gevangenis een natuurlijke dood sterft, gaat de zaak niet verder.
116. Als de gevangene in de gevangenis sterft door slagen of mishandeling, veroordeelt de kapitein van de gevangene de koopman voor de rechter. Als hij een vrijgeboren man was, zal de zoon van de koopman ter dood worden gebracht; als het een slaaf was, zou hij een derde van een goudmijn betalen, en alles wat de meester van de gevangene gaf, zal hij verbeuren.
117. Indien iemand een schuldvordering niet nakomt en zichzelf, zijn vrouw, zijn zoon en dochter voor geld verkoopt of weggeeft aan dwangarbeid: zij zullen gedurende drie jaar werken in het huis van de man die ze heeft gekocht , of de houder, en in het vierde jaar worden ze vrijgelaten.
118. Als hij een mannelijke of vrouwelijke slaaf weggeeft voor dwangarbeid, en de koopman deze onderverhuurt of voor geld verkoopt, kan geen bezwaar worden gemaakt.
119. Indien iemand een schuldvordering niet nakomt en hij de dienstbode die hem kinderen heeft gebaard, voor geld verkoopt, wordt het geld dat de koopman heeft betaald hem terugbetaald door de eigenaar van de slaaf en wordt zij bevrijd.
120. Als iemand maïs opslaat voor bewaring in het huis van iemand anders, en de maïs die wordt opgeslagen schade kan berokkenen, of als de eigenaar van het huis de graanschuur opent en een deel van de maïs neemt, of als hij in het bijzonder ontkent dat de maïs was opgeslagen in zijn huis: dan zal de eigenaar van het koren zijn koren voor God opeisen (onder ede), en de eigenaar van het huis zal zijn eigenaar betalen voor alle koren die hij heeft meegenomen.
121. Als iemand maïs opslaat in het huis van een ander, moet hij hem voor elke vijf ka maïs per jaar een opslag betalen voor één gur.
122. Als iemand een ander zilver, goud of iets anders te geven geeft, moet hij alles aan een getuige tonen, een contract opstellen en het vervolgens in bewaring geven.
123. Als hij het zonder getuigenis of contract in bewaring geeft en het aan wie het is gegeven, ontkent, heeft hij geen legitieme aanspraak.
124. Als iemand voor een getuige zilver, goud of iets anders aan een ander overhandigt, maar hij ontkent het, zal hij voor de rechter worden gebracht en alles wat hij heeft ontkend, zal hij volledig betalen.
125. Indien iemand zijn eigendommen bij een ander in bewaring geeft en daar, hetzij door dieven of rovers, zijn eigendommen en de eigendommen van de andere man verloren gaan, zal de eigenaar van het huis, door wiens nalatigheid het verlies heeft plaatsgevonden, vergoed de eigenaar voor alles wat hem is toevertrouwd. Maar de eigenaar van het huis zal proberen zijn eigendommen op te volgen en terug te krijgen en het van de dief af te nemen.
126. Als iemand die zijn goederen niet heeft verloren, verklaart dat ze verloren zijn gegaan en valse beweringen doet: als hij zijn goederen en de hoeveelheid schade voor God opeist, ook al heeft hij ze niet verloren, zal hij volledig worden vergoed voor alle beweerde zijn verlies. (Dat wil zeggen, de eed is alles wat nodig is.)
127. Als iemand “de vinger wijst” (laster) naar een zuster van een god of de vrouw van iemand, en dit niet kan bewijzen, zal deze man voor de rechters worden genomen en zal zijn voorhoofd worden gemarkeerd. (door de huid of misschien haar te knippen.)
128. Als een man een vrouw tot vrouw neemt, maar geen gemeenschap met haar heeft, is deze vrouw geen vrouw voor hem.
129. Als de vrouw van een man verrast wordt ( in flagrante delicto ) met een andere man, zullen beiden vastgebonden en in het water gegooid worden, maar de man mag zijn vrouw en de koning zijn slaven vergeven.
130. Als een man de vrouw (verloofde of kind-vrouw) van een andere man schendt, die nog nooit een man heeft gekend en nog steeds in het huis van haar vader woont, en bij haar slaapt en verrast is, zal deze man ter dood worden gebracht, maar de vrouw is onberispelijk.
131. Als een man een aanklacht tegen zijn vrouw indient, maar ze is niet verrast door een andere man, moet ze een eed afleggen en dan mag ze naar haar huis terugkeren.
132. Als de ‘vinger is gericht’ naar de vrouw van een man over een andere man, maar ze wordt niet betrapt terwijl ze met de andere man slaapt, zal ze in de rivier springen voor haar man.
133. Als een man krijgsgevangen wordt gemaakt en er is voedsel in zijn huis, maar zijn vrouw verlaat huis en hof en gaat naar een ander huis: omdat deze vrouw haar hof niet hield en naar een ander huis ging, zij zal gerechtelijk worden veroordeeld en in het water worden gegooid.
134. Als iemand gevangen wordt genomen in oorlog en er is geen voedsel in zijn huis, als zijn vrouw dan naar een ander huis gaat, zal deze vrouw onberispelijk worden gehouden.
135. Als een man krijgsgevangen wordt gemaakt en er is geen levensonderhoud in zijn huis en gaat zijn vrouw naar een ander huis en baart kinderen; en als later haar man terugkeert en naar zijn huis komt: dan zal deze vrouw terugkeren naar haar man, maar de kinderen volgen hun vader.
136. Als iemand zijn huis verlaat, wegrent en dan gaat zijn vrouw naar een ander huis, als hij dan terugkeert en zijn vrouw wil terugnemen: omdat hij vluchtte van zijn huis en wegliep, zal de vrouw van deze weggelopene niet terug naar haar man.
137. Indien een man wil scheiden van een vrouw die hem kinderen heeft gebaard, of van zijn vrouw die hem kinderen heeft gebaard: dan zal hij die vrouw haar bruidsschat en een deel van het vruchtgebruik van veld, tuin en eigendommen geven, zodat ze haar kinderen kan opvoeden. Als ze haar kinderen heeft grootgebracht, zal een deel van alles dat aan de kinderen wordt gegeven, gelijk aan dat van een zoon, aan haar worden gegeven. Ze mag dan trouwen met de man van haar hart.
138. Als een man wil scheiden van zijn vrouw die hem geen kinderen heeft gebaard, zal hij haar het bedrag van haar aankoopgeld en de bruidsschat die ze uit het huis van haar vader heeft meegebracht, geven en haar laten gaan.
139. Als er geen koopprijs was, zal hij haar één miljoen goud geven als geschenk van vrijlating.
140. Als hij een bevrijd man is, zal hij haar een derde van een goudmijn geven.
141. Als de vrouw van een man, die in zijn huis woont, het wil verlaten, zich in de schulden steekt, probeert haar huis te ruïneren, haar man verwaarloost en gerechtelijk wordt veroordeeld: als haar man haar vrijlating aanbiedt, mag ze doorgaan , en hij geeft haar niets als een geschenk van bevrijding. Als haar man haar niet wil vrijlaten, en als hij een andere vrouw neemt, zal ze als bediende in het huis van haar man blijven.
142. Als een vrouw ruzie heeft met haar man en zegt: “U bent niet sympathiek voor mij”, moeten de redenen voor haar vooroordeel worden aangevoerd. Als ze onschuldig is, en er is geen schuld van haar kant, maar hij verlaat en verwaarloost haar, dan hecht geen schuld aan deze vrouw, ze zal haar bruidsschat nemen en teruggaan naar het huis van haar vader.
143. Als ze niet onschuldig is, maar haar man verlaat en haar huis ruïneert en haar man verwaarloost, zal deze vrouw in het water worden geworpen.
144. Als een man een vrouw neemt en deze vrouw geeft haar man een dienstmaagd en zij geeft hem kinderen, maar deze man wil een andere vrouw nemen, dit zal hem niet worden toegestaan; hij zal geen tweede vrouw nemen.
145. Als een man een vrouw neemt en zij hem geen kinderen baart, en hij van plan is een andere vrouw te nemen: als hij deze tweede vrouw neemt en haar in huis brengt, zal deze tweede vrouw geen gelijkheid met zijn vrouw krijgen.
146. Als een man een vrouw neemt en zij deze man een dienstmaagd als vrouw geeft en hem kinderen baart, en dan neemt deze meid gelijkheid aan met de vrouw: omdat zij hem kinderen heeft gebaard, zal haar meester haar niet voor geld verkopen, maar hij mag haar als een slaaf houden en haar onder de dienstmeisjes rekenen.
147. Als ze hem geen kinderen heeft gebaard, kan haar minnares haar voor geld verkopen.
148. Als een man een vrouw neemt en zij door ziekte in beslag wordt genomen, zal hij, als hij vervolgens een tweede vrouw wil nemen, zijn door de ziekte aangevallen vrouw niet wegsturen, maar hij zal haar in het huis dat hij heeft haar gebouwd en ondersteund zolang ze leeft.
149. Als deze vrouw niet in het huis van haar man wil blijven, dan zal hij haar compenseren voor de bruidsschat die ze uit het huis van haar vader heeft meegenomen en mag ze gaan.
150. Als een man zijn vrouw een veld, een tuin en een huis en een daad daarvoor geeft, en als de zonen na de dood van haar man geen aanspraak meer maken, dan kan de moeder alles aan een van haar zonen die zij verkiest, nalaten, en hoeven niets aan zijn broers over te laten.
151. Als een vrouw die bij een man in huis woonde een overeenkomst met haar man sloot, kan geen enkele schuldeiser haar arresteren en daarvoor een document hebben afgegeven: als die man, voordat hij met die vrouw trouwde, een schuld had, kan de schuldeiser niet houd de vrouw ervoor vast. Maar als de vrouw, voordat ze het huis van de man binnenging, een schuld had opgelopen, kan haar schuldeiser haar man daarvoor niet arresteren.
152. Indien beiden, nadat de vrouw het huis van de man was binnengegaan, een schuld hadden opgelopen, moesten beiden de koopman betalen.
153. Als de echtgenote van een man vanwege een andere man wordt vermoord, worden hun partners (haar man en de vrouw van de andere man) vermoord.
154. Als een man zich schuldig maakt aan incest met zijn dochter, moet hij van de plaats worden verdreven (verbannen).
155. Als een man een meisje met zijn zoon verlooft, en zijn zoon gemeenschap met haar heeft, maar hij (de vader) haar daarna verontreinigt en verrast is, dan zal hij worden vastgebonden en in het water geworpen (verdronken).
156. Als een man een meisje met zijn zoon verlooft, maar zijn zoon haar niet kent, en als hij haar dan verontreinigt, zal hij haar een halve goudmijn betalen en haar compenseren voor alles wat ze uit het huis van haar vader heeft meegebracht. Ze mag met de man van haar hart trouwen.
157. Als iemand schuldig is aan incest met zijn moeder na zijn vader, zullen beiden worden verbrand.
158. Indien iemand na zijn vader wordt verrast met zijn eerste vrouw, die kinderen heeft gekregen, zal hij uit het huis van zijn vader worden verdreven.
159. Als iemand, die babbels in het huis van zijn schoonvader heeft gebracht en het aankoopgeld heeft betaald, een andere vrouw zoekt, en tegen zijn schoonvader zegt: “Ik wil uw dochter niet, ‘De vader van het meisje mag alles houden wat hij had meegebracht.
160. Als een man babbels in het huis van zijn schoonvader brengt en de “aankoopprijs” (voor zijn vrouw) betaalt: als dan de vader van het meisje zegt: “Ik zal u mijn dochter niet geven”, hij zal hem alles teruggeven wat hij heeft meegebracht.
161. Als een man babbels in het huis van zijn schoonvader brengt en de “aankoopprijs” betaalt, als zijn vriend hem dan lastert, en zijn schoonvader tegen de jonge echtgenoot zegt: “Je mag mijn dochter niet trouwen , “hij zal hem onverminderd teruggeven alles wat hij had meegebracht; maar zijn vrouw zal niet getrouwd zijn met de vriend.
162. Als een man met een vrouw trouwt, en zij baart zonen voor hem; als dan deze vrouw sterft, dan heeft haar vader geen aanspraak op haar bruidsschat; dit is van haar zonen.
163. Als een man met een vrouw trouwt en zij hem geen zonen baart; als dan deze vrouw sterft, als de “koopprijs” die hij in het huis van zijn schoonvader had betaald hem wordt terugbetaald, heeft haar man geen aanspraak op de bruidsschat van deze vrouw; het hoort bij het huis van haar vader.
164. Als zijn schoonvader hem het bedrag van de “aankoopprijs” niet terugbetaalt, kan hij het bedrag van de “aankoopprijs” van de bruidsschat aftrekken en vervolgens het restant aan het huis van haar vader betalen.
165. Als een man aan een van zijn zonen die hij verkiest een veld, tuin en huis en een daad daarvoor geeft: als later de vader sterft en de broers de nalatenschap verdelen, dan zullen zij hem eerst het geschenk van zijn zoon geven. vader, en hij zal het aanvaarden; en de rest van het vaderlijke eigendom zullen zij verdelen.
166. Als een man vrouwen neemt voor zijn zoon, maar geen vrouw neemt voor zijn minderjarige zoon, en als hij dan sterft: als de zonen de nalatenschap verdelen, zullen zij naast zijn deel het geld voor de “koopprijs” voor de minderjarige broer die nog geen vrouw had genomen, en een vrouw voor hem veilig stelde.
167. Als een man met een vrouw trouwt en zij hem kinderen baart: als deze vrouw sterft en hij vervolgens een andere vrouw neemt en zij hem kinderen baart: als dan de vader sterft, mogen de zonen de nalatenschap niet verdelen volgens de moeders, zij zullen verdeel de bruidsschat van hun moeders alleen op deze manier; het vaderland zullen zij gelijkelijk met elkaar verdelen.
168. Als een man zijn zoon uit zijn huis wil zetten en voor de rechter wil zeggen: “Ik wil mijn zoon eruit zetten”, dan zal de rechter zijn redenen onderzoeken. Als de zoon schuldig is aan geen grote fout, waarvoor hij terecht kan worden uitgezet, mag de vader hem niet uitzetten.
169. Indien hij zich schuldig maakt aan een ernstige fout, die hem met recht de kinderlijke relatie zou moeten ontnemen, zal de vader hem de eerste keer vergeven; maar als hij zich voor de tweede keer schuldig maakt aan een ernstige fout, kan de vader zijn zoon alle kinderlijke betrekkingen ontnemen.
170. Als zijn vrouw zonen baart aan een man, of zijn dienstmaagd zonen heeft gebaard, en de vader terwijl hij nog leeft, zegt hij tegen de kinderen die zijn dienstmaagd heeft gebaard: “Mijn zonen”, en hij telt ze bij de zonen van zijn vrouw; als dan de vader sterft, dan zullen de zonen van de vrouw en van de dienstmaagd de eigendommen van vaderskant verdelen. De zoon van de vrouw moet verdelen en kiezen.
171. Indien de vader echter, terwijl hij nog leefde, niet tegen de zonen van de dienstmaagd zei: “Mijn zonen”, en dan sterft de vader, dan zullen de zonen van de dienstmaagd niet delen met de zonen van de dienstmaagd. vrouw, maar de vrijheid van de meid en haar zonen zal worden verleend. De zonen van de vrouw hebben niet het recht om de zonen van de meid tot slaaf te maken; de vrouw zal haar bruidsschat (van haar vader) en het geschenk dat haar man haar heeft gegeven en aan haar heeft gedaan (los van de bruidsschat of het aankoopgeld dat haar vader heeft betaald) afnemen, en in het huis van haar man wonen: zo lang als ze leeft, zal ze het gebruiken, het zal niet voor geld worden verkocht. Wat ze ook achterlaat, het zal van haar kinderen zijn.
172. Als haar man haar geen geschenk heeft gegeven, zal zij voor haar geschenk worden gecompenseerd en ontvangt zij een deel uit de nalatenschap van haar echtgenoot, gelijk aan dat van één kind. Als haar zonen haar onderdrukken, om haar het huis uit te dwingen, zal de rechter de zaak onderzoeken en als de zonen schuld hebben, zal de vrouw het huis van haar man niet verlaten. Als de vrouw het huis wil verlaten, moet ze het geschenk van haar man aan haar zonen overlaten, maar ze mag de bruidsschat van het huis van haar vader nemen. Dan mag ze met de man van haar hart trouwen.
173. Als deze vrouw zonen baart aan haar tweede echtgenoot, in de plaats waar ze heen ging, en dan sterft, zullen haar vroegere en latere zonen de bruidsschat onder hen verdelen.
174. Als ze geen zonen baart aan haar tweede echtgenoot, zullen de zonen van haar eerste echtgenoot de bruidsschat krijgen.
175. Als een staatsslaaf of de slaaf van een vrijgelaten man met de dochter van een vrij man trouwt en kinderen worden geboren, heeft de meester van de slaaf niet het recht om de kinderen van de vrijen tot slaaf te maken.
176. Als echter een staatsslaaf of de slaaf van een vrijgelaten man met de dochter van een man trouwt, en nadat hij met haar getrouwd is, brengt ze een bruidsschat uit het huis van een vader, als ze er dan allebei van genieten en een huishouden hebben gevonden, en middelen verzamelen, als dan de slaaf sterft, dan mag zij die vrij geboren was haar bruidsschat nemen, en alles wat haar man en zij hadden verdiend; zij zal ze in twee delen verdelen, de helft zal de meester voor de slaaf nemen, en de andere helft zal de vrijgeboren vrouw voor haar kinderen nemen. Als de vrijgeboren vrouw geen geschenk had, zal ze alles wat haar man en zij hadden verdiend, in twee delen verdelen; en de meester van de slaaf zal de helft nemen en zij zal de andere nemen voor haar kinderen.
177. Als een weduwe, van wie de kinderen niet volwassen zijn, een ander huis wil binnengaan (hertrouwen), mag ze het niet binnengaan zonder medeweten van de rechter. Als ze een ander huis binnengaat, zal de rechter de staat van het huis van haar eerste echtgenoot onderzoeken. Dan wordt het huis van haar eerste echtgenoot toevertrouwd aan de tweede echtgenoot en de vrouw zelf als managers. En daarvan moet een verslag worden gemaakt. Ze zal het huis op orde houden, de kinderen opvoeden en het huishoudelijk gereedschap niet verkopen. Wie de gebruiksvoorwerpen van de kinderen van een weduwe koopt, verliest zijn geld en de goederen gaan terug naar hun eigenaars.
178. Als een “toegewijde vrouw” of een prostituee aan wie haar vader een bruidsschat heeft gegeven en een akte daarvoor, maar als in deze akte niet wordt vermeld dat zij deze mag nalaten zoals zij wil, en niet expliciet heeft verklaard dat zij het beschikkingsrecht; als dan haar vader sterft, dan zullen haar broers haar veld en tuin vasthouden en haar maïs, olie en melk geven naar haar portie, en haar tevredenstellen. Als haar broers haar geen maïs, olie en melk geven volgens haar aandeel, dan zullen haar veld en tuin haar ondersteunen. Ze zal het vruchtgebruik hebben van veld en tuin en alles wat haar vader haar heeft gegeven zolang ze leeft, maar ze kan het niet verkopen of aan anderen toewijzen. Haar erfenispositie is van haar broers.
179. Indien een “zuster van een god” of een prostituee een geschenk van haar vader ontvangt, en een akte waarin uitdrukkelijk is vermeld dat zij erover kan beschikken zoals zij dat wenst, en haar volledige beschikking daarover geeft: als dan sterft haar vader en mag ze haar eigendom overlaten aan wie ze maar wil. Haar broers kunnen daar geen aanspraak op maken.
180. Als een vader zijn dochter een geschenk geeft – hetzij huwbaar of een prostituee (niet-huwbaar) – en dan sterft, moet ze als kind een deel van het vaderland ontvangen en het vruchtgebruik genieten zolang ze leeft. Haar landgoed is van haar broers.
181. Als een vader een tempelmeid of tempelmaagd aan God wijdt en haar geen geschenk geeft: als de vader dan sterft, zal zij het derde deel van een kind ontvangen uit de erfenis van het huis van haar vader, en het vruchtgebruik genieten zolang ze leeft. Haar landgoed is van haar broers.
182. Als een vader zijn dochter als vrouw van Mardi van Babylon wijdt (zoals in 181), en haar geen geschenk of daad geeft; als dan haar vader sterft, dan zal ze een derde van haar portie als kind van het huis van haar vader van haar broers ontvangen, maar Mardoek mag haar landgoed aan iedereen overlaten die ze maar wil.
183. Als een man zijn dochter door een bijvrouw een bruidsschat, een echtgenoot en een daad geeft; als haar vader dan sterft, ontvangt zij geen deel van de vaderlijke nalatenschap.
184. Indien een man zijn dochter geen bruidsschat geeft door een bijvrouw en geen echtgenoot; als dan haar vader sterft, zal haar broer haar een bruidsschat geven naar de rijkdom van haar vader en een man voor haar veiligstellen.
185. Als een man een kind adopteert en op zijn naam als zoon zet, en hem grootbrengt, kan deze volwassen zoon niet opnieuw worden geëist.
186. Als een man een zoon adopteert en als hij zijn pleegvader en moeder verwondt nadat hij hem heeft genomen, zal deze geadopteerde zoon terugkeren naar het huis van zijn vader.
187. De zoon van een minnaar in de paleisservice of van een prostituee kan niet worden teruggevorderd.
188. Als een ambachtsman zich ertoe heeft verbonden een kind groot te brengen en hem zijn vak leert, kan hij niet worden teruggevorderd.
189. Als hij hem zijn vak niet heeft geleerd, kan deze geadopteerde zoon terugkeren naar het huis van zijn vader.
190. Als een man niet in het bezit is van een kind dat hij als zoon heeft geadopteerd en met zijn andere kinderen heeft grootgebracht, dan kan zijn geadopteerde zoon naar het huis van zijn vader terugkeren.
191. Als een man, die een zoon had geadopteerd en hem had grootgebracht, een gezin had gesticht en kinderen had, deze geadopteerde zoon naar buiten wilde brengen, dan zal deze zoon niet zomaar zijn weg gaan. Zijn adoptievader zal hem een derde van het deel van een kind van zijn rijkdom geven, en dan mag hij gaan. Hij mag hem niet het veld, de tuin en het huis geven.
192. Als een zoon van een minnaar of een prostituee tegen zijn adoptievader of moeder zegt: “U bent niet mijn vader of mijn moeder”, zal zijn tong worden afgesneden.
193. Als de zoon van een minnaar of een prostituee het huis van zijn vader verlangt en zijn adoptievader en adoptiemoeder in de steek laat en naar het huis van zijn vader gaat, dan zal zijn oog worden uitgeblust.
194. Als een man zijn kind aan een verpleegster geeft en het kind in haar handen sterft, maar de verpleegster zonder medeweten van de vader en moeder een ander kind verzorgt, dan zullen zij haar ervan veroordelen dat zij zonder medeweten van de vader en moeder een ander kind heeft verzorgd. en haar borsten zullen worden afgesneden.
195. Als een zoon zijn vader slaat, zullen zijn handen worden afgehakt.
196. Als een man het oog van een andere man uitdooft, zal zijn oog worden uitgezet.
197. Als hij het bot van iemand anders breekt, zal zijn bot worden gebroken.
198. Als hij het oog van een vrijgelaten man uitsteekt, of het bot van een vrijgelaten man breekt, zal hij één goudmijn betalen.
199. Als hij het oog van een mensens slaaf uitsteekt of het bot van een mensenslaaf breekt, zal hij de helft van zijn waarde betalen.
200. Als een man de tanden van zijn gelijke uitschakelt, zullen zijn tanden worden uitgeslagen.
201. Als hij de tanden van een vrijgelaten man klopt, moet hij een derde van een goudmijn betalen.
202. Als iemand het lichaam van een man hoger in rang raakt dan hij, zal hij in het openbaar zestig slagen met een os-zweep ontvangen.
203. Als een vrijgeboren man het lichaam van een andere vrijgeboren man of gelijkwaardige rang raakt, zal hij één goudmijn betalen.
204. Als een bevrijde man het lichaam van een andere bevrijde man raakt, moet hij tien sikkels in geld betalen.
205. Als de slaaf van een vrijgelaten man het lichaam van een vrijgelaten man raakt, zal zijn oor worden afgesneden.
206. Als tijdens een ruzie de ene man de andere raakt en hem verwondt, dan zal hij zweren: “Ik heb hem niet bewust gewond”, en de artsen betalen.
207. Als de man aan zijn wond sterft, zal hij op dezelfde manier zweren, en als hij (de overledene) een vrijgeboren man was, zal hij een halve mina aan geld betalen.
208. Als hij een vrijgelaten man was, zal hij een derde van een mijn betalen.
209. Als een man een vrijgeboren vrouw slaat zodat ze haar ongeboren kind verliest, moet hij tien sikkels betalen voor haar verlies.
210. Als de vrouw sterft, wordt zijn dochter ter dood gebracht.
211. Als een vrouw uit de vrije klasse haar kind door een klap verliest, moet hij vijf sikkels in geld betalen.
212. Als deze vrouw sterft, zal hij een half miljoen betalen.
213. Als hij de dienstmaagd van een man slaat en zij verliest haar kind, zal hij twee sikkels in geld betalen.
214. Als deze dienstmaagd sterft, zal hij een derde van een mijn betalen.
215. Als een arts een grote incisie maakt met een operatiemes en deze geneest, of als hij een tumor (over het oog) opent met een operatiemes en het oog redt, ontvangt hij tien sikkels in geld.
216. Als de patiënt een vrijgelaten man is, ontvangt hij vijf sikkels.
217. Als hij de slaaf van iemand is, zal zijn eigenaar de arts twee sikkels geven.
218. Als een arts een grote incisie maakt met het operatiemes en hem doodt, of een tumor opent met het operatiemes en het oog uitsnijdt, worden zijn handen afgesneden.
219. Als een arts een grote incisie maakt in de slaaf van een vrijgelaten man en hem doodt, zal hij de slaaf vervangen door een andere slaaf.
220. Als hij met het operatiemes een tumor had geopend en zijn oog had uitgestoken, zal hij de helft van zijn waarde betalen.
221. Als een arts het gebroken bot of het zieke zachte deel van een man geneest, betaalt de patiënt de arts vijf sikkels in geld.
222. Als hij een vrijgelaten man was, zal hij drie sikkels betalen.
223. Als hij een slaaf was, moet zijn eigenaar de arts twee sikkels betalen.
224. Als een dierenarts een zware operatie aan een ezel of een os uitvoert en deze geneest, moet de eigenaar de chirurg een zesde van een sjekel als vergoeding betalen.
225. Als hij een zware operatie aan een ezel of os uitvoert en deze doodt, moet hij de eigenaar een vierde van de waarde ervan betalen.
226. Als een kapper, zonder medeweten van zijn meester, het teken van een slaaf snijdt op een niet te verkopen slaaf, worden de handen van deze kapper afgehakt.
227. Indien iemand een kapper bedriegt en hem een slaaf laat merken die niet te koop is met het teken van een slaaf, zal hij ter dood worden gebracht en in zijn huis worden begraven. De kapper zal zweren: “Ik heb hem niet bewust gemarkeerd”, en zal onschuldig zijn.
228. Als een bouwer een huis voor iemand bouwt en het voltooit, zal hij hem een vergoeding van twee sikkels in geld geven voor elke oppervlakte.
229. Als een bouwer voor iemand een huis bouwt en het niet goed bouwt, en het huis dat hij bouwde erin valt en de eigenaar ervan doodt, dan zal die bouwer ter dood worden gebracht.
230. Als het de zoon van de eigenaar doodt, wordt de zoon van die bouwer ter dood gebracht.
231. Als het een slaaf van de eigenaar doodt, dan zal hij slaaf voor slaaf betalen aan de eigenaar van het huis.
232. Als het goederen ruïneert, zal hij alles vergoeden dat is geruïneerd, en voor zover hij dit huis dat hij heeft gebouwd en het is afgebroken niet correct heeft gebouwd, zal hij het huis uit eigen middelen herbouwen.
233. Als een bouwer voor iemand een huis bouwt, ook al heeft hij het nog niet voltooid; als de muren dan omvallen, moet de bouwer de muren uit eigen middelen stevig maken.
234. Als een scheepsbouwer voor een man een boot van zestig gur bouwt, moet hij hem een vergoeding van twee sikkels in geld betalen.
235. Als een scheepsbouwer voor iemand een boot bouwt en deze niet krap maakt, als die boot in datzelfde jaar wordt weggestuurd en gewond raakt, moet de scheepsbouwer de boot uit elkaar halen en op eigen kosten voor elkaar zetten. De krappe boot zal hij aan de booteigenaar geven.
236. Als een man zijn boot aan een matroos verhuurt en de matroos onvoorzichtig is en de boot vergaan of aan de grond gaat, moet de matroos de eigenaar van de boot een andere boot geven als compensatie.
237. Als een man een matroos en zijn boot inhuurt en hem voorziet van maïs, kleding, olie en dadels en andere dingen die nodig zijn om hem aan te brengen: als de matroos onvoorzichtig is, wordt de boot vernield en wordt de inhoud verpest dan zal de matroos de boot vergoeden die was vergaan en alles wat hij verpestte.
238. Als een matroos iemands schip vernielt, maar het redt, zal hij de helft van zijn waarde in geld betalen.
239. Als een man een zeeman inhuurt, moet hij hem zes gram maïs per jaar betalen.
240. Als een koopman tegen een veerboot aanloopt en deze vernielt, zal de kapitein van het vernielde schip gerechtigheid zoeken voor God; de meester van de koopman, die de veerboot vernielde, moet de eigenaar van de boot en alles wat hij heeft geruïneerd, vergoeden.
241. Als iemand indruk maakt op een os vanwege dwangarbeid, moet hij een derde van een mijn in geld betalen.
242. Als iemand een jaar ossen huurt, moet hij vier gram maïs betalen voor ploeg-ossen.
243. Als schaapskudde betaalt hij drie gur maïs aan de eigenaar.
244. Als iemand een os of een ezel inhuurt en een leeuw hem in het veld doodt, ligt het verlies bij de eigenaar.
245. Als iemand ossen huurt en ze doodt door slechte behandeling of slagen, zal hij de eigenaar, ossen, vergoeden voor ossen.
246. Als een man een os huurt, en hij breekt zijn been of snijdt het ligament van zijn nek, moet hij de eigenaar compenseren met os voor os.
247. Als iemand een os huurt en zijn oog uitdooft, moet hij de eigenaar de helft van zijn waarde betalen.
248. Indien iemand een os inhuurt en een hoorn afbreekt, of zijn staart afsnijdt, of zijn snuit bezeert, moet hij een vierde van de waarde ervan in geld betalen.
249. Als iemand een os inhuurt en God slaat erop dat hij sterft, zal de man die hem gehuurd heeft bij God zweren en als onschuldig beschouwd worden.
250. Als terwijl een os de straat passeert (markt) iemand het duwt en doodt, kan de eigenaar geen claim indienen in de rechtszaak (tegen de huurder).
251. Als een os een bloedende os is, en het blijkt dat hij een bloeier is, en hij zijn hoorns niet bindt of de os vastbindt, en de os een vrijgeboren man heeft gestoten en hem heeft gedood, moet de eigenaar betalen een halve mina aan geld.
252. Als hij de slaaf van een man doodt, moet hij een derde van een mijn betalen.
253. Als iemand het met een ander eens is om zijn veld te bewerken, geef hem dan zaad, vertrouw hem een os toe en bind hem om het veld te bewerken, als hij de maïs of planten steelt en ze voor zichzelf neemt, zullen zijn handen worden uitgehouwen.
254. Indien hij de zaadgraan voor zichzelf neemt en het juk van ossen niet gebruikt, zal hij hem de hoeveelheid zaadgraan vergoeden.
255. Als hij het juk van ossen van de man onderverhuurt of het zaadgraan steelt en niets in het veld plant, zal hij veroordeeld worden en voor elke honderd gan moet hij zestig maïs betalen.
256. Als zijn gemeenschap hem niet wil betalen, zal hij met het vee (aan het werk) in dat veld worden geplaatst.
257. Als iemand een veldarbeider inhuurt, moet hij hem acht gram maïs per jaar betalen.
258. Als iemand een ossendrijver inhuurt, moet hij hem zes gram maïs per jaar betalen.
259. Als iemand een waterrad van het veld steelt, moet hij de eigenaar vijf sikkels in geld betalen.
260. Als iemand een sjadoef (gebruikt om water uit de rivier of het kanaal te halen) of een ploeg steelt, moet hij drie sikkels in geld betalen.
261. Als iemand een veehoeder inhuurt voor vee of schapen, moet hij hem acht gur per jaar betalen.
262. Als iemand, een koe of een schaap […]
263. Als hij het vee of de schapen die hem zijn gegeven, doodt, zal hij de eigenaar vergoeden met vee voor vee en schapen voor schapen.
264. Als een herder, aan wie vee of schapen zijn toevertrouwd om over hen te waken, en die zijn loon heeft ontvangen zoals overeengekomen, en tevreden is, het aantal runderen of schapen vermindert, of de toename bij geboorte minder maakt, zal de verhoging of winst die verloren ging bij de afwikkeling goedmaken.
265. Indien een herder, aan wiens zorg het vee of de schapen zijn toevertrouwd, zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en de natuurlijke verhoging onterecht heeft terugbetaald of voor geld heeft verkocht, moet hij worden veroordeeld en de eigenaar tienmaal het verlies betalen.
266. Als het dier in de stal door God wordt gedood (een ongeval), of als een leeuw het doodt, moet de herder zijn onschuld voor God verklaren en de eigenaar draagt het ongeval in de stal.
267. Als de herder iets over het hoofd ziet, en er gebeurt een ongeval in de stal, dan is de herder de schuld van het ongeval dat hij in de stal heeft veroorzaakt, en moet hij de eigenaar van het vee of de schapen vergoeden.
268. Als iemand een os huurt om te dorsen, is het bedrag van de huur twintig ka maïs.
269. Als hij een ezel huurt voor het dorsen, is de huur twintig ka.
270. Als hij een jong dier inhuurt om te dorsen, is de huur tien ka maïs.
271. Als iemand ossen, kar en chauffeur huurt, moet hij honderdtachtig ka maïs per dag betalen.
272. Als iemand alleen een kar huurt, moet hij veertig ka maïs per dag betalen.
273. Als iemand een dagloner inhuurt, zal hij hem vanaf het nieuwe jaar tot de vijfde maand (april tot augustus, wanneer de dagen lang zijn en het harde werk) zes gerahs in geld per dag betalen; van de zesde maand tot het einde van het jaar geeft hij hem vijf gerahs per dag.
274. Als iemand een bekwame ambachtsman inhuurt, moet hij betalen als loon van de […] vijf gerahs, als loon van de pottenbakker vijf gerahs, van een kleermaker vijf gerahs, van […] gerahs, [..] .] van een touwslager vier gerahs, van […] gerahs, van een metselaar […] gerahs per dag.
275. Als iemand een veerboot huurt, moet hij drie gerahs per dag betalen.
276. Als hij een vrachtboot huurt, moet hij tweeënhalf gerahs per dag betalen.
277. Als iemand een schip van zestig goerel huurt, moet hij een zesde van een sjekel als huur per dag betalen.
278. Als iemand een mannelijke of vrouwelijke slaaf koopt, en voordat een maand verstreken is, zal de benu-ziekte ontwikkeld zijn, hij zal de slaaf teruggeven aan de verkoper en het geld ontvangen dat hij had betaald.
279. Als iemand een mannelijke of vrouwelijke slaaf koopt en een derde claimt dat, is de verkoper aansprakelijk voor de claim.
280. Als een man in het buitenland een mannelijke of vrouwelijke slaaf koopt die tot een ander van zijn eigen land behoort; als de eigenaar van de mannelijke of vrouwelijke slaaf bij thuiskomst het erkent: als de mannelijke of vrouwelijke slaaf een inwoner van het land is, zal hij ze zonder geld teruggeven.
281. Als ze uit een ander land komen, geeft de koper het geldbedrag dat daarvoor aan de handelaar is betaald, aan en houdt hij de mannelijke of vrouwelijke slaaf.
282. Als een slaaf tegen zijn meester zegt: “U bent niet mijn meester” en zij hem veroordelen, zal zijn meester zijn oor afsnijden.