Luther vertelt over Johannes Huss
In de aanloop naar Hervormingsdag is het misschien wel een geschikt moment om een keer van Luther te horen hoe hij over Johannes Huss denkt. Hier volgen vijf verschillende citaten:
“Voor mijzelf twijfel ik er niet aan: wie zijn brieven leest of hoort – tenminste als hij enig verstand, of nog een geweten voor God heeft – die moet zeggen, dat er een voortreffelijke, grote geest in deze man, Johannes Huss, is geweest. Namelijk van iemand die zo christelijk schrijft en leert, zo ridderlijk met doodsaanvechtingen strijdt, zo geduldig en nederig alles wil lijden, en tenslotte zo dapper de schandelijke dood omwille van de waarheid aanvaardt. En dat onder zovele machtige, aanzienlijke, talrijke, hoogwaardige mensen uit Italië, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Engeland en andere landen van de wereld, vergaderd [in het concilie van Konstanz (1414-1418)] – en Johannes Huss daartussen alleen als een schaapje dat tussen zovele leeuwen en wolven staat; als hij een ketter zou zijn, dan is er zeker nog nooit een ware christen op aarde geweest!”
“Johannes Huss heeft ook over mij geprofeteerd, toen hij vanuit de gevangenis in Bohemen schreef: ‘Zij willen nu een gans braden (want Huss is in het Boheems “gans”); maar over honderd jaar zullen zij een zwaan horen zingen, en die zullen zij moeten verdragen’ – daar zal het ook bij blijven, als het de wil van God is.”
“Het is echter algemeen bekend, wat ook zijn tegenstanders hebben moeten erkennen, dat Johannes Huss uitermate zeer geleerd was, en geleerder dan alle doctoren in het concilie. Dat bewijst zijn boek over de kerk [Ecclesia] of anders bewijzen zijn preken [Sermones] dat wel. Dit weet ik zelf ook uit ervaring, namelijk toen ik op een keer in Erfurt, in het klooster, als jonge student theologie nog, in de bibliotheek een boek met preken van Johannes Huss tegenkwam. Ik was nieuwsgierig om te zien wat deze aartsketter geleerd zou hebben – temeer omdat dit boek in de openbare bibliotheek [van het klooster] onverbrand bewaard was gebleven. Daarin las ik toen werkelijk zoveel goeds, dat ik mij erover verbaasde en mijzelf afvroeg, waarom toch zo’n man, die zo christelijk en machtig de Schriften verklaarde, zou zijn verbrand. Echter omdat zijn naam zo gruwelijk verdoemd was, dat ik in die tijd dacht: De wereld wordt zwart en de zon verliest haar licht voor wie iets goeds over de naam van Huss zou durven denken, sloeg ik het boek met een klap dicht en verliet met een verwond hart die plaats. Ik troostte mij echter met de gedachte: Misschien heeft hij dit geschreven vóór hij een ketter is geworden. Want over de gebeurtenissen tijdens het concilie van Konstanz wist ik toen nog niets.”
“De schrijver die de Duitse handelingen der synode met veel lasteringen heeft beschreven om Huss in een kwaad daglicht te stellen, zegt dat Johannes Huss onverschrokken heeft geglimlacht toen men hem zijn priesterlijke waardigheid ontnam [door het uitvoeren van de ontwijdingsprocedure]. En toen hij naar de brandstapel werd gebracht, heeft hij voortdurend gesproken: ‘O Jezus, Zoon van God, ontferm U over mij.’ Toen hij echter de houten paal zag, waaraan hij verbrand moest worden, viel hij op zijn knieën en riep hij uit: ‘O Jezus, Zoon van God, Die voor ons aan het kruis hebt geleden, ontferm U over mij.’ Hij heeft ook een arm boertje gezien die hout kwam aandragen, en met een vriendelijke lach tegen hem gezegd: ‘Sancta simplicitas: Ach, jij lieve heilige eenvoud.’”
“Johannes Huss wist meer dan de hele [kerkelijke] wereld bij elkaar, maar hij is onschuldig veroordeeld. Vanaf die tijd is het pausdom beginnen te vallen. Johannes Huss is begonnen om de vele doornstruiken, de wilde heggen en het opgeschoten onkruid op de wijnberg van Christus uit te hakken en uit te roeien. Hij heeft de misbruiken van de paus en de geestelijkheid en hun ergerlijke leven aangegrepen en veroordeeld. Daardoor ben ik in een vlak veld gekomen, dat goed geploegd en geëgd was, en heb daarbij ook nog de leringen van de paus aangegrepen, zodat zijn val volkomen was.”
[Selecties uit: W(1) 16, 2559; 2061; 2563/64; 2564; W(1) 22, 2073]
Deze tekst is afkomstig van Hugo C. van Woerden sr. het is een rondzendmail
Aan- en afmelden voor deze rondzendmail: Bij voorkeur via e-mail:
info@maartenluther-citaten.nl of via de homepage van www.maartenluther.com
In de aanloop naar Hervormingsdag is het misschien wel een geschikt moment om een keer van Luther te horen hoe hij over Johannes Huss denkt. Hier volgen vijf verschillende citaten:
“Voor mijzelf twijfel ik er niet aan: wie zijn brieven leest of hoort – tenminste als hij enig verstand, of nog een geweten voor God heeft – die moet zeggen, dat er een voortreffelijke, grote geest in deze man, Johannes Huss, is geweest. Namelijk van iemand die zo christelijk schrijft en leert, zo ridderlijk met doodsaanvechtingen strijdt, zo geduldig en nederig alles wil lijden, en tenslotte zo dapper de schandelijke dood omwille van de waarheid aanvaardt. En dat onder zovele machtige, aanzienlijke, talrijke, hoogwaardige mensen uit Italië, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Engeland en andere landen van de wereld, vergaderd [in het concilie van Konstanz (1414-1418)] – en Johannes Huss daartussen alleen als een schaapje dat tussen zovele leeuwen en wolven staat; als hij een ketter zou zijn, dan is er zeker nog nooit een ware christen op aarde geweest!”
“Johannes Huss heeft ook over mij geprofeteerd, toen hij vanuit de gevangenis in Bohemen schreef: ‘Zij willen nu een gans braden (want Huss is in het Boheems “gans”); maar over honderd jaar zullen zij een zwaan horen zingen, en die zullen zij moeten verdragen’ – daar zal het ook bij blijven, als het de wil van God is.”
“Het is echter algemeen bekend, wat ook zijn tegenstanders hebben moeten erkennen, dat Johannes Huss uitermate zeer geleerd was, en geleerder dan alle doctoren in het concilie. Dat bewijst zijn boek over de kerk [Ecclesia] of anders bewijzen zijn preken [Sermones] dat wel. Dit weet ik zelf ook uit ervaring, namelijk toen ik op een keer in Erfurt, in het klooster, als jonge student theologie nog, in de bibliotheek een boek met preken van Johannes Huss tegenkwam. Ik was nieuwsgierig om te zien wat deze aartsketter geleerd zou hebben – temeer omdat dit boek in de openbare bibliotheek [van het klooster] onverbrand bewaard was gebleven. Daarin las ik toen werkelijk zoveel goeds, dat ik mij erover verbaasde en mijzelf afvroeg, waarom toch zo’n man, die zo christelijk en machtig de Schriften verklaarde, zou zijn verbrand. Echter omdat zijn naam zo gruwelijk verdoemd was, dat ik in die tijd dacht: De wereld wordt zwart en de zon verliest haar licht voor wie iets goeds over de naam van Huss zou durven denken, sloeg ik het boek met een klap dicht en verliet met een verwond hart die plaats. Ik troostte mij echter met de gedachte: Misschien heeft hij dit geschreven vóór hij een ketter is geworden. Want over de gebeurtenissen tijdens het concilie van Konstanz wist ik toen nog niets.”
“De schrijver die de Duitse handelingen der synode met veel lasteringen heeft beschreven om Huss in een kwaad daglicht te stellen, zegt dat Johannes Huss onverschrokken heeft geglimlacht toen men hem zijn priesterlijke waardigheid ontnam [door het uitvoeren van de ontwijdingsprocedure]. En toen hij naar de brandstapel werd gebracht, heeft hij voortdurend gesproken: ‘O Jezus, Zoon van God, ontferm U over mij.’ Toen hij echter de houten paal zag, waaraan hij verbrand moest worden, viel hij op zijn knieën en riep hij uit: ‘O Jezus, Zoon van God, Die voor ons aan het kruis hebt geleden, ontferm U over mij.’ Hij heeft ook een arm boertje gezien die hout kwam aandragen, en met een vriendelijke lach tegen hem gezegd: ‘Sancta simplicitas: Ach, jij lieve heilige eenvoud.’”
“Johannes Huss wist meer dan de hele [kerkelijke] wereld bij elkaar, maar hij is onschuldig veroordeeld. Vanaf die tijd is het pausdom beginnen te vallen. Johannes Huss is begonnen om de vele doornstruiken, de wilde heggen en het opgeschoten onkruid op de wijnberg van Christus uit te hakken en uit te roeien. Hij heeft de misbruiken van de paus en de geestelijkheid en hun ergerlijke leven aangegrepen en veroordeeld. Daardoor ben ik in een vlak veld gekomen, dat goed geploegd en geëgd was, en heb daarbij ook nog de leringen van de paus aangegrepen, zodat zijn val volkomen was.”
[Selecties uit: W(1) 16, 2559; 2061; 2563/64; 2564; W(1) 22, 2073]
Deze tekst is afkomstig van Hugo C. van Woerden sr. het is een rondzendmail
Aan- en afmelden voor deze rondzendmail: Bij voorkeur via e-mail:
info@maartenluther-citaten.nl of via de homepage van www.maartenluther.com